
Zeevaartbemanningswet
Artikel 25
1
De inspecteur-generaal kan ten aanzien van een bemanningslid, met inachtneming van bij algemene maatregel van bestuur te stellen regels, voor een bepaald schip, en voor een periode van ten hoogste zes maanden, ontheffing verlenen van de in artikel 18, eerste lid, bedoelde verplichting om in het bezit te zijn van een geldig vaarbevoegdheidsbewijs.
2
De inspecteur-generaal kan aan de houder van een vaarbevoegdheid, geldig op kleine schepen, ontheffing geven van de in artikel 18, eerste lid, bedoelde verplichting om in het bezit te zijn van een geldig vaarbevoegdheidsbewijs, voorzover die bevoegdheid wordt gebruikt aan boord van een schip, dat als gevolg van een verbouwing niet meer als klein schip is aan te merken, indien wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:
a
de ontheffing geldt voor de duur van de opleiding van de houder ten behoeve van een bevoegdheid geldig op alle schepen, met een maximum van twee jaren, en
b
de houder heeft in de vijf jaren, voorafgaand aan de aanvraag, twee jaren aan boord van dit schip, of aan boord van een naar het oordeel van de inspecteur-generaal identiek schip, dienst gedaan.
Jurisprudentie bij dit artikel
- Hieronder wordt een selectie van de bijbehorende jurisprudentie getoond.
-
LJN AN8377, Hoger beroep, 200301274/1
Rechtsoort
Bestuursrecht overig
Datum uitspraak
19-11-2003
Status
gepubliceerd
Soort procedure
Hoger beroep
Instantie
gepubliceerd
Rechtsoort
Raad van StateBij besluit van 7 september 2001 heeft de Minister van Verkeer en Waterstaat (hierna: de Minister) de door appellante gevraagde afgifte van het vaarbevoegdheidsbewijs als kapitein op schepen tot 3000 GT voor [partij a], [partij b], [partij c] en [partij d] geweigerd.