Wijzigingswet Vreemdelingenwet (wettelijke vastlegging van de machtiging tot voorlopig verblijf)
Wet van 26 oktober 1998 tot wijziging van de Vreemdelingenwet (wettelijke vastlegging van de machtiging tot voorlopig verblijf)
Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.
Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:
Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is regels te stellen met betrekking tot de eis dat de vreemdeling die een verzoek om toelating indient, beschikt over een geldige machtiging tot voorlopig verblijf;
Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:
Artikel I
[Wijzigt de Vreemdelingenwet.]
Artikel II
Deze wet treedt in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip. Vreemdelingen die een verzoek om toelating hebben ingediend voor het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet wordt het vereiste van het bezit van een machtiging tot voorlopig verblijf niet tegengeworpen.
Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.
Gegeven te 's-Gravenhage, 26 oktober 1998
Beatrix
De Staatssecretaris van Justitie, M. J. Cohen
Uitgegeven de derde november 1998
De Minister van Justitie,
a
H. Korthals