Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Wijzigingswet Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek (bepalingen voor de jaarrekening van banken)

 

Wet van 17 maart 1993, houdende bepalingen voor de jaarrekening van banken
Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.
Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:
Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat de wet moet worden aangepast aan de richtlijn van de Raad van de Europese Gemeenschappen 86/635/EEG van 8 december 1986 betreffende de jaarrekening en de geconsolideerde jaarrekening van banken en andere financiële instellingen (PbEG L372);
Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

Artikel I
[Bevat wijzigingen in andere regelgeving.]

Artikel II
[Bevat wijzigingen in andere regelgeving.]

Artikel III
[Bevat wijzigingen in andere regelgeving.]

Artikel IV
[Bevat wijzigingen in andere regelgeving.]

Artikel V
[Bevat wijzigingen in andere regelgeving.]
Overgangs- en slotbepalingen

Artikel VI
1
Tot aan het boekjaar dat aanvangt op of na 1 januari 1998 mogen banken als bedoeld in artikel 415, voor zover dit geboden is om redenen van voorzichtigheid wegens de algemene risico's van haar bankbedrijf, de niet tot de vaste activa, en evenmin tot de handelsportefeuille behorende effecten als omschreven in het tweede lid, alsmede de vorderingen op bankiers en cliënten met ten hoogste 4% onderwaarderen van de verkrijgingsprijs of lagere marktwaarde of wat betreft de vorderingen van de boekwaarde.
2
De in lid 1 bedoelde effecten zijn de waardepapieren met een vaste of van de rentestand afhankelijke rente, met uitzondering van schatkistpapier en andere bij de centrale bank in het land of de landen waar de bank gevestigd is te belenen waardepapieren met een vaste of van de rentestand afhankelijke rente, en de overige effecten die niet als deelnemingen worden gehouden.
3
Indien lid 1 wordt toegepast, worden de in dat lid bedoelde effecten en vorderingen op de grondslag van de verkrijgingsprijs gewaardeerd en worden het resultaat van de transacties in de in dat lid bedoelde effecten, alsmede de waardeveranderingen van deze effecten met het in artikel 420 lid 2 bedoelde bedrag van de waardeveranderingen gesaldeerd. In afwijking van artikel 422 lid 3 behoeft het verschil tussen de verkrijgingsprijs en de hogere marktwaarde niet te worden vermeld.
4
Vermeldingen en bedragen worden in de toelichting opgenomen rekening houdende met de toepassing van lid 1. Hetzelfde geldt voor de gegevens bedoeld in artikel 392 lid 1, onderdeel g.
5
In de geconsolideerde jaarrekening van een rechtspersoon die geen bank als bedoeld in artikel 415 is, mag ten aanzien van groepsmaatschappijen die bank zijn, te zamen met de in artikel 426 lid 1 bedoelde andere groepsmaatschappijen, het eerste tot en met vierde lid worden toegepast.
6
Indien een deelneming in een bank als bedoeld in artikel 415 door een rechtspersoon die geen bank is, wordt verantwoord overeenkomstig artikel 389 mag het eerste tot en met vierde lid worden toegepast.
7
Het eerste lid mag niet worden toegepast:
a
in de geconsolideerde jaarrekening van een bank ten aanzien van groepsmaatschappijen die geen bank zijn en wier werkzaamheden niet rechtstreeks in het verlengde van het bankbedrijf liggen.
b
in de jaarrekening van een bank bij de verantwoording overeenkomstig artikel 389 van deelnemingen die geen bank zijn en wier werkzaamheden niet rechtstreeks in het verlengde van het bankbedrijf liggen.
c
door financiële instellingen die overeenkomstig artikel 400 afdeling 14 toepassen.
8
Indien lid 1 wordt toegepast, wordt het totale bedrag van de onderwaardering alsmede dat van de terugnemingen gemeld aan De Nederlandsche Bank N.V.

Artikel VII
1
Deze wet treedt in werking met ingang van de dag na de datum van het Staatsblad waarin zij wordt geplaatst.
2
De in deze wet vervatte voorschriften zijn voor het eerst van toepassing met betrekking tot boekjaren die aanvangen op of na 1 januari 1993. Het tweede zinsdeel van artikel 363 lid 5 van boek 2 van het Burgerlijk Wetboek behoeft evenwel niet te worden toegepast in het eerste boekjaar, waarop de in deze wet vervatte voorschriften worden aangewend.
3
Gedurende twee boekjaren vanaf het eerste boekjaar waarop de voorschriften van deze wet worden toegepast, mag het bepaalde in artikel 11, tweede lid, tweede tot en met vijfde volzin, van de Wet toezicht kredietwezen, zoals deze volzinnen luiden, voordat deze wet in werking treedt, worden toegepast naast en tegelijk met artikel VI van deze wet.
Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.
Gegeven te 's-Gravenhage, 17 maart 1993
Beatrix
De Staatssecretaris van Justitie,
a
Kosto
De Minister van Financiën,
w
Kok
Uitgegeven de zevenentwintigste mei 1993
De Minister van Justitie,
e
M. H. Hirsch Ballin