Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Wet vernieuwing hypothecaire inschrijvingen

 

Wet van 5 juni 1878, tot vernieuwing der bestaande hypothecaire inschrijvingen
Wij WILLEM III, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, Groot-Hertog van Luxemburg, enz., enz., enz.
Allen, die deze zullen zien of hooren lezen, salut! doen te weten:
Alzoo Wij in overweging genomen hebben, dat het noodzakelijk is om, met afwijking van de bepaling van art. 1236 van het Burgerlijk Wetboek, de bestaande hypothecaire inschrijvingen te onderwerpen aan vernieuwing en bepalingen te maken omtrent de vernieuwing der overschrijving van processen-verbaal van inbeslagneming;
Zoo is het, dat Wij, den Raad van State gehoord en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

Artikel 1
Met afwijking van de bepaling van art. 1236 Burgerlijk Wetboek zijn alle bij het in werking treden dezer wet bestaande hypothecaire inschrijvingen binnen twee jaren na dat in werking treden onderworpen aan vernieuwing.

Artikel 2
[1.] De aanvraag tot vernieuwing geschiedt door den schuldeischer of door een derde namens hem.
[2.] Te dien einde worden ten kantore van bewaring overgelegd twee door hem, die de aanvraag doet, onderteekende borderellen, bevattende:
1
den woordelijken inhoud van het ingeschreven borderel, met vermelding van de dagteekening waarop en het deel en nommer waarin de inschrijving daarvan heeft plaats gehad, zoomede van de nevens die inschrijving gestelde kantteekeningen;
2
het verlangen des schuldeischers tot geheele of gedeeltelijke vernieuwing der inschrijving, met aanduiding van den aard en de ligging der goederen waarop de hypotheek is gevestigd, naar aanleiding van de kadastrale indeeling dier goederen op het tijdstip der vernieuwing, onverminderd het bepaalde bij het tweede lid van art. 1219 Burgerlijk Wetboek, ten aanzien van tiend- en grondrenten;
3
opgaven van de wijze waarop of van de titels uit welke de opvolgende schuldeischer regt op inschrijving heeft verkregen.
[3.] Bij de borderellen wordt overgelegd een uittreksel van den kadastralen legger, waarin bij veranderde kadastrale aanwijzing, nevens de nieuwe indeeling, de vervallen sectie en nommers, in de inschrijving vermeld, worden aangewezen.
[4.] Indien de borderellen andere kadastrale perceelen bevatten dan volgens het uittreksel van den legger uit de vervallen kadastrale perceelen zijn voortgekomen, wordt dit door den bewaarder nevens de inschrijving en tevens op de borderellen aangeteekend.
[5.] Voorts wordt gehandeld gelijk in art. 1232 Burgerlijk Wetboek is bepaald, en het uittreksel uit den kadastralen legger met een der borderellen aan hem, die de vernieuwing verzocht, teruggegeven.
[6.] Op de vernieuwde inschrijvingen zijn alle bepalingen van het Burgerlijk Wetboek omtrent de inschrijvingen van toepassing, voor zooveel daarvan bij deze wet niet uitdrukkelijk wordt afgeweken.

Artikel 3
[1.] Wegens de vernieuwing der inschrijving worden geene andere kosten in rekening gebragt dan het salaris van den hypotheekbewaarder, dat, tenzij het tegendeel bedongen is, voor rekening van den schuldeischer is en bepaald wordt op de helft van het gewone salaris voor de vernieuwingen aangevraagd in het jaar 1879, op drie vierden van dat salaris voor de vernieuwingen aangevraagd in de zes eerste maanden van het jaar 1880, en op het volle salaris voor die aangevraagd in de laatste zes maanden van dat jaar.
[2.] De tot de vernieuwing vereischte borderellen worden gesteld op ongezegeld papier.

Artikel 4
[1.] De vernieuwing, binnen den bij art. 1 gestelden termijn aangevraagd, verzekert aan de belanghebbenden denzelfden rang en dezelfde regten, die zij door de inschrijving verkregen hadden.
[2.] Is de vroegere inschrijving binnen dien termijn niet vernieuwd, zoo houdt zij op van kracht te zijn, kan zij niet meer worden vernieuwd en wordt zij door den bewaarder der hypotheken op het door hem af te geven afschrift of getuigschrift, bedoeld in art. 1265 Burgerlijk Wetboek, niet vermeld.
[3.] De schuldeischer kan de binnen genoemden termijn niet vernieuwde inschrijving op nieuw doen bewerkstelligen overeenkomstig de bepalingen van het Burgerlijk Wetboek, doch in dat geval worden de kracht en de rang bepaald naar de dagteekening der nieuwe inschrijving en is art. 3 niet van toepassing.

Artikel 5
[1.] De toeziende voogd en de toeziende curator zijn op straffe van vergoeding van kosten, schaden en interessen verpligt toe te zien, dat de hypothecaire inschrijvingen, tot zekerheid van het beheer van den voogd of den curator genomen, binnen den bij art. 1 gestelden termijn worden vernieuwd.
[2.] De getrouwde vrouw, die bij huwelijksche voorwaarden hypotheek heeft bedongen, kan, zonder bijstand van haren man of magtiging van den regter, de hypothecaire inschrijving doen vernieuwen.

Artikel 6
[1.] De overschrijvingen van processen-verbaal van beslag op onroerende goederen, die krachtens art. 505 van het Wetboek van Burgerlijke Regtsvordering vóór het in werking treden dezer wet hebben plaats gehad, kunnen binnen den bij art. 1 gestelden termijn worden vernieuwd op het oorspronkelijk proces-verbaal van in beslagneming, dat te dien einde door den executant of zijnen procureur aan den hypotheekbewaarder zal worden aangeboden.
[2.] Alle overschrijvingen, waarvan op het tijdstip van het verstrijken van dien termijn de vernieuwing niet is geschied of aangevraagd, vervallen van regtswege en worden ambtshalve kosteloos doorgehaald.

Artikel 7
Deze wet treedt in werking den eersten Januarij 1879.
Lasten en bevelen, dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst, en dat alle Ministeriële Departementen, Autoriteiten, Collegien en Ambtenaren, wien zulks aangaat, aan de naauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.
Gegeven op het Loo, den 5den Junij 1878
willem
De Minister van Justitie,
h
J. SMIDT.
De Minister van Financien,
gleichman
Uitgegeven den veertienden Junij 1878.
De Minister van Justitie,
h
J. SMIDT.