Wet tot verlenging van de in de Algemene wet inzake rijksbelastingen vervatte termijn van navordering voor vermogens- en inkomensbestanddelen in het buitenland
Wet van 22 mei 1991, tot verlenging van de in de Algemene wet inzake rijksbelastingen vervatte termijn van navordering voor vermogens- en inkomensbestanddelen in het buitenland
Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.
Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:
Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is de in de Algemene wet inzake rijksbelastingen vervatte termijn voor navordering tot twaalf jaren te verlengen voor gevallen waarin te weinig belasting is geheven over een bestanddeel van het voorwerp van enige belasting dat in het buitenland wordt gehouden of is opgekomen;
Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:
Artikel I
[Bevat wijzigingen in andere regelgeving.]
Artikel II
[Bevat wijzigingen in andere regelgeving.]
Artikel III
Artikel 16, tweede lid, onderdeel d, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen, zoals dit luidt voor inwerkingtreding van deze wet, blijft van toepassing voor de heffing van de inkomstenbelasting over de jaren 1974 tot en met 1984.
Artikel IV
Artikel I, onderdeel A.3, blijft buiten toepassing voor gevallen waarin, op het tijdstip onmiddellijk voorafgaande aan de inwerkingtreding van deze wet, de bevoegdheid tot het vaststellen van een navorderingsaanslag is vervallen.
Artikel V
Deze wet treedt in werking met ingang van de tweede dag na de datum van uitgifte van het Staatsblad, waarin zij wordt geplaatst.
Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.
Gegeven te 's-Gravenhage, 22 mei 1991
Beatrix
De Staatssecretaris van Financiƫn,
m
J. J. van Amelsvoort
Uitgegeven de zesde juni 1991
De Minister van Justitie,
e
M. H. Hirsch Ballin