Wet tot regeling van het Militair Onderwijs bij de Landmacht
Wet van 21 juli 1890, tot regeling van het Militair Onderwijs bij de Landmacht, voor zoover daarbij de opleiding voor den officiersrang en de hoogere vorming van den officier zijn betrokken
Wij WILLEM III, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, Groot-Hertog van Luxemburg, enz., enz., enz.
Allen, die deze zullen zien of hooren lezen, saluut! doen te weten:
Alzoo Wij in overweging hebben genomen, dat het noodig is - ter vervanging van de voorloopige regeling van het onderwijs bij de Koninklijke Militaire Academie, vastgesteld bij de Wet van 30 Mei 1877 (Staatsblad n°. 141), met intrekking van die Wet en van de Wetten van 11 Juli 1882 (Staatsblad n°. 100), van 25 December 1887 (Staatsblad n°. 217), van 4 Augustus 1888 (Staatsblad n°. 107) en van 28 Augustus 1889 (Staatsblad n°. 111) - eene algemeene regeling vast te stellen van het Militair Onderwijs bij de Landmacht, voor zoover daarbij de opleiding voor den officiersrang en de hoogere vorming van den officier zijn betrokken;
Zoo is het, dat Wij, den Raad van State gehoord en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:
Eerste Hoofdstuk. Inrichtingen van Militair Onderwijs
Artikel 1
De opleiding voor den officiersrang bij de Landmacht, ook - voor zooveel die opleiding in Nederland plaats heeft - ten behoeve van den dienst in de Koloniën en bezittingen van het Rijk in andere werelddeelen, geschiedt:
a
voor de Infanterie, de Cavalerie, de Artillerie en de Genie, aan de Koninklijke Militaire Academie;
b
voor de Infanterie en de Militaire Administratie, aan den Hoofdcursus.
Artikel 1bis
Aan de Koninklijke Militaire Academie en aan den Hoofdcursus is tijdelijk tevens verbonden een applicatieschool tot het voltooien der studiën van de na 1914 tot officier benoemde cadetten en onderofficieren-leerlingen voor zooverre zij, naar Ons oordeel, ten gevolge van de schorsing bedoeld in Artikel 12, niet de volledige opleiding als bedoeld in deze Wet, hebben kunnen ontvangen.
Artikel 2
Voorbereidend onderwijs wordt gegeven:
a
voor toelating tot de Koninklijke Militaire Academie: aan de Cadettenschool;
b
voor toelating tot den Hoofdcursus: aan eenen Cursus bij het Wapen der Infanterie.
Artikel 3
Er is eene Hoogere Krijgsschool, bestemd tot vorming van officieren:
a
in algemeen krijgskundige richting; alsmede voor de hoogere troepenleiding en voor den dienst bij den Generalen Staf;
b
voor den Intendance-dienst.
Door Ons worden in het belang van de hoogere vorming van officieren - bepaaldelijk ook in technische richting - nog andere voorzieningen getroffen.
Artikel 4
De Hoogere Krijgsschool is gevestigd te 's Gravenhage; de Koninklijke Militaire Academie te Breda; de Hoofdcursus te Kampen of te Breda.
Bij Algemeenen Maatregel van Bestuur worden aangewezen:
a
de plaats waar de Cadettenschool wordt gevestigd;
b
de korpsen van het Wapen der Infanterie, waarbij een Cursus als onder b van art. 2 bedoeld, wordt ingesteld.
Artikel 4bis
In Nederlandsch-Indië verblijf houdende, tot de Hoogere Krijgsschool, de Koninklijke Militaire Academie, de Cadettenschool of den Hoofdcursus toegelaten leerlingen kunnen, wanneer buitengewone omstandigheden daartoe nopen, naar door Ons te stellen regelen het ingevolge deze wet aan die inrichtingen te geven onderwijs in Nederlandsch-Indië ontvangen.
Tweede Hoofdstuk. Algemeene bepalingen
Artikel 5
Aan de vakken, waarin, volgens de bepalingen dezer Wet, aan de bij de artt. 1, 2 en 3 bedoelde Inrichtingen onderwijs wordt gegeven, kunnen bij Algemeenen Maatregel van Bestuur andere vakken worden toegevoegd.
De omvang van het leerplan; de wijze waarop het over de verschillende studiejaren wordt verdeeld; de eischen, waaraan bij den overgang naar een hooger studiejaar en bij dien van de Cadettenschool naar de Koninklijke Militaire Academie moet worden voldaan; en de regelen, welke bij de overgangs-examens behooren te worden in acht genomen, worden voor al de bij de artt. 1, 2 en 3 bedoelde Inrichtingen door Onzen Minister van Oorlog bepaald.
Voor zooveel een en ander de opleiding voor den officiersrang en de hoogere vorming van den officier, ten behoeve van den dienst in de Koloniën en bezittingen van het Rijk in andere werelddeelen betreft, wordt door dien Minister daaromtrent met Onzen Minister van Koloniën overleg gehouden.
Aan de leerlingen van de bij de artt. 1 en 2 genoemde Inrichtingen wordt gelegenheid gegeven, overeenkomstig het verlangen en de keuze der ouders of voogden, onderwijs in den godsdienst te bekomen.
Artikel 6
Jaarlijks wordt door Onzen Minister van Oorlog het aantal leerlingen bepaald, die aan de Hoogere Krijgsschool, de Koninklijke Militaire Academie, den Hoofdcursus en de Cadettenschool kunnen worden toegelaten en dat wel voor zooveel meer bepaaldelijk betreft den dienst in de Koloniën en bezittingen van het Rijk in andere werelddeelen, na gehouden overleg met Onzen Minister van Koloniën.
Daarbij wordt vastgesteld, hoeveel van de opengestelde plaatsen ter beschikking komen:
a
bij de Hoogere Krijgsschool: voor de officieren van elk Wapen of Dienstvak;
b
bij de Koninklijke Militaire Academie: voor elk der beide categorieën van adspiranten, bedoeld in de artt. 25 en 26 en wel voor elk Wapen afzonderlijk; en met dien verstande, dat het gezamenlijk aantal voor eerstgemelde categorie beschikbaar te stellen plaatsen gelijk zal moeten wezen aan het aantal te verwachten adspiranten van deze categorie;
c
bij den Hoofdcursus: voor de Infanterie en voor de Militaire Administratie, met dien verstande, dat, behoudens buitengewone omstandigheden, voor de Infanterie het aantal opengestelde plaatsen niet meer bedraagt dan ongeveer de helft van het aantal plaatsen, voor dat Wapen aan de Koninklijke Militaire Academie opengesteld.Het aantal en de verdeeling dier plaatsen worden in de Staatscourant bekend gemaakt. Voor zooveel de Koninklijke Militaire Academie en de Cadettenschool aangaat, worden daarbij tevens de eischen medegedeeld, waaraan voor toelating tot deze Inrichtingen moet worden voldaan.
Artikel 7
Bij Reglement worden vastgesteld:
a
de inwendige regeling van de Hoogere Krijgsschool, van de Koninklijke Militaire Academie, van den Hoofdcursus en van de Cadettenschool, daaronder begrepen de werkkring en de bevoegdheid van de hoofden dezer Inrichtingen, en, voor zooveel de Koninklijke Militaire Academie betreft, van den bij art. 46 genoemden Raad van Bijstand;
b
de voorschriften volgens welke de toelating tot de Hoogere Krijgsschool, de Koninklijke Militaire Academie, den Hoofdcursus en de Cadettenschool zal geschieden, die, volgens welke de eindexamens aan de Koninklijke Militaire Academie en den Hoofdcursus zullen worden afgenomen, zoomede die betreffende de wijze van samenstellen van de Commissiën, welke met de toelating en het afnemen van de eindexamens zullen worden belast.
Artikel 8
De toelatings- en de eindexamens, alsmede het rangschikkingsexamen voor toelating tot de Koninklijke Militaire Academie, worden in het openbaar afgenomen.
Omtrent den loop en de uitkomsten dier examens wordt, voor zoover zij op de Koninklijke Militaire Academie, den Hoofdcursus en de Cadettenschool betrekking hebben, een verslag opgemaakt.
Artikel 9
Leerlingen van eene der in art. 8 genoemde Inrichtingen, mogen niet langer dan twee jaren in hetzelfde studiejaar doorbrengen.
Van deze bepaling kan worden afgeweken ten gunste van hen, die wegens ziekte verhinderd waren het onderwijs geregeld te volgen.
Overigens worden bij Reglement bepaald de regelen, waarnaar de leerlingen:
a
wegens hunne gedragingen als anderszins van bedoelde Inrichtingen verwijderd kunnen worden;
b
van de overeenkomstig de artt. 18, 30 en 37 aangegane dienstverbintenis ontheven kunnen worden.
Artikel 10
Tot tegemoetkoming in de kosten van de Koninklijke Militaire Academie moet jaarlijks voor iederen leerling een door Ons vast te stellen som - het bedrag van vierhonderd gulden niet te boven gaande - worden bijgedragen. De sommen, bijgedragen ten behoeve van de cadetten, bestemd voor het leger in Nederland, worden in 's Rijks kas gestort, terwijl de sommen, bijgedragen ten behoeve van de cadetten, bestemd voor het leger in Nederlandsch-Indië, rechtstreeks ten goede komen aan de geldmiddelen van dat gebiedsdeel.
Van het betalen der bijdrage kan door Ons geheele of gedeeltelijke vrijstelling worden verleend, volgens bij reglement vast te stellen regelen.
Artikel 11
De onderofficieren van den Hoofdcursus en de leerlingen der Koninklijke Militaire Academie - deze laatsten wanneer zij dienst bij den troep verrichten - worden in elken graad gevoerd boven de organieke sterkte, voor elk korps vastgesteld.
Artikel 12
In geval van oorlog, oorlogsgevaar of andere buitengewone omstandigheden, bedoeld bij art. 185 der Grondwet, kan door Ons het onderwijs aan één of meer der in de artt. 1, 2 en 3 genoemde Inrichtingen worden geschorst, en over de leerlingen, alsmede over het aan die Inrichtingen verbonden militair personeel beschikt worden in het belang van 's Lands verdediging.
Derde Hoofdstuk. Van het voorbereidend onderwijs tot opleiding voor den officiersrang
1
Van de Koninklijke Militaire Academie
Artikel 13
Aan de Cadettenschool wordt onderwijs gegeven in:
a
de wiskunde;
b
de beginselen der theoretische en toegepaste mechanica;
c
de natuurkunde en hare voornaamste toepassingen;
d
de scheikunde en hare voornaamste toepassingen;
e
de beginselen der cosmographie;
f
de Nederlandsche taal- en letterkunde;
g
de Fransche taal- en letterkunde;
h
de Hoogduitsche taal- en letterkunde;
i
de Engelsche taal- en letterkunde;
k
de aardrijkskunde;
l
de gronden van de gemeente-, provinciale- en staatsinrichting van Nederland;
m
de staathuishoudkunde en de statistiek, inzonderheid van Nederland en van zijne Koloniën en bezittingen in andere werelddeelen;
n
de geschiedenis;
o
het hand- en het rechtlijnig teekenen;
p
de infanterie exercitiën;
q
de gymnastiek, het schermen, het dansen en het zwemmen.
Artikel 14
Het leerplan wordt verdeeld over twee studiejaren.
Artikel 15
Nederlanders en zij, die uit anderen hoofde Nederlandsche onderdanen zijn, hebben het recht aan het toelatingsexamen voor de Cadettenschool deel te nemen, wanneer zij:
a
op het tijdstip van den aanvang van het eerstvolgende leerjaar, den vollen ouderdom van vijftien jaren bereikt en dien van achttien jaren niet overschreden hebben, zoo zij opgeleid wenschen te worden voor den dienst hier te lande,den vollen ouderdom van veertien jaren bereikt en dien van negentien jaren niet overschreden hebben, zoo zij opgeleid wenschen te worden voor den dienst in Nederlandsch-Indië:
b
zich, onder overlegging der bij Reglement aangewezen bescheiden, bij Onzen Minister van Oorlog, vóór het door dien Minister te bepalen tijdstip, tot het afleggen van het examen aangemeld hebben. Zij, die aan de onder a of b gestelde eischen niet voldoen, mogen aan het examen niet deelnemen.Wij behouden Ons nochtans voor tot het deelnemen aan het toelatingsexamen voor de Cadettenschool ook toe te laten:
1
Nederlandsche onderdanen, behoorende tot de Inlandsche of de daarmede gelijkgestelde bevolking van Nederlandsch-Indië, die den onder a van het eerste lid van dit artikel aangegeven hoogsten leeftijd hebben overschreden, en
2
bij uitzondering, jongelieden, die geen Nederlanders of niet uit anderen hoofde Nederlandsche onderdanen zijn, doch die aan de onder a en b van het eerste lid van dit artikel gestelde eischen voldoen.
Artikel 16
Het programma van het bij art. 15 genoemde toelatings-examen omvat:
a
de reken-, de stel- en de meetkunde;
b
de eerste beginselen der natuurkunde;
c
de aardrijkskunde;
d
de geschiedenis;
e
de Nederlandsche, de Fransche, de Hoogduitsche en de Engelsche taal.
Bedrevenheid in het teekenen strekt tot aanbeveling.
De eischen van kennis, volgens vorenvermeld programma te stellen, worden, bij de in art. 7, onder b, bedoelde voorschriften, nader omschreven en toegelicht.
Artikel 17
Voor zoover de adspiranten, voor den militairen dienst bij geneeskundig onderzoek geschikt zijn bevonden, en blijkens de uitspraak der examen-commissie, aan het examen hebben voldaan, komen zij voor toelating tot de Cadettenschool in aanmerking.
Indien het aantal dier adspiranten grooter is dan het aantal beschikbare plaatsen, geschiedt de toelating naar de rangorde, die zij bij het examen, blijkens de uitspraak der examen-commissie, hebben verkregen; met dien verstande, dat hij, wiens vader in den dienst van den Staat gesneuveld of, binnen één jaar ten gevolge van in dezen dienst voor den vijand bekomen wonden overleden is, op grond hiervan eene beschikbare plaats inneemt.
Artikel 18
Hij, die tot de Cadettenschool wordt toegelaten, is, te rekenen van het tijdstip waarop zijn verblijf aan deze Inrichting een aanvang neemt, verbonden om den Staat gedurende den tijd van negen jaren als militair te dienen.
Van deze negen jaren behoort hij er vier in den rang van officier te dienen, zoodat, wanneer de officiersrang niet in vijf jaren wordt bereikt, de dienstverbintenis stilzwijgend met den langeren duur van den opleidingstijd wordt verlengd.
Deze verbintenis verplicht hem tevens, om - voor zooveel hij daartoe niet reeds uit anderen hoofde mocht gehouden zijn - na het verlaten van den werkelijken dienst nog vijf jaren, of zoo veel minder dan vijf jaren, als hij langer dan vier jaren als officier heeft gediend, als reserve-officier te Onzer beschikking te blijven.
Wij behouden Ons nochtans voor van de verplichting, bij het vorige lid bedoeld, geheel of ten deele ontheffing te verleenen.
Artikel 19
Hij, die tot de Cadettenschool is toegelaten en bij de in art. 15, onder b, voorgeschreven aanmelding kennis heeft gegeven van zijn verlangen om het voorbereidend onderwijs voor toelating tot de Koninklijke Militaire Academie elders dan aan genoemde school te volgen, wordt daartoe, naar bij Reglement te bepalen regelen, in het genot van groot verlof gesteld.
Hij staat, voor de toepassing dezer Wet, gelijk met hem die het onderwijs aan de Cadettenschool geniet, doch is gedurende zijnen verloftijd vrijgesteld van het betalen der bijdrage bedoeld bij art. 10.
2
Van den Hoofdcursus
Artikel 20
Aan eenen Cursus wordt onderwijs gegeven in:
a
de wiskunde;
b
de Nederlandsche taal;
c
de Fransche taal;
d
de aardrijkskunde;
e
de geschiedenis;
f
de dienst- en de exercitie-reglementen benevens de dienstvoorschriften.
Artikel 21
Het leerplan wordt verdeeld over twee studiejaren.
Artikel 22
De wijze van toelating tot eenen Cursus, de regelen waarnaar de leerlingen tijdelijk of voor goed daarvan kunnen worden verwijderd, zoomede de inrichting en het bestuur van eenen Cursus, worden door Onzen Minister van Oorlog vastgesteld.
Vierde hoofdstuk. Van de opleiding voor den officiersrang
1
Van de Koninklijke Militaire Academie
Artikel 23
Aan de Koninklijke Militaire Academie wordt onderwijs gegeven in:
a
de wiskunde;
b
de toepassingen der natuurkunde op militair gebied;
c
de toepassingen der scheikunde op militair gebied;
d
de mechanica en hare toepassing op bouwkundige constructiën en werktuigen;
e
het landmeten en waterpassen en de geodesie;
f
de Maleische taal;
g
de land- en volkenkunde van Nederlandsch-Indië;
h
de militaire aardrijkskunde;
i
de hoofdbegrippen der strategie en de krijgsgeschiedenis;
k
de tactiek;
l
de oorlogsgebruiken;
m
het militair strafrecht;
n
de artillerie-wetenschap;
o
de pionier- en de versterkingskunst;
p
de burgerlijke, de militaire en de schoone bouwkunde;
q
de waterbouwkunde en de hydrographie van Nederland;
r
de wetten en de voorschriften betreffende de uitvoering van genie-werken;
s
de paardenkennis; de rij- en de africhtingskunst;
t
het rechtlijnig en het topographisch teekenen;
u
de dienst- en de exercitie-reglementen, benevens de dienstvoorschriften en de militaire wetten;
v
de militaire administratie;
w
de exercitiën en de verdere practische oefeningen;
x
de gymnastiek, het schermen, het zwemmen en het paardrijden.
Artikel 24
Het leerplan wordt verdeeld over drie studiejaren.
Artikel 25
Alle leerlingen der Cadettenschool, die voor den militairen dienst bij geneeskundig onderzoek geschikt zijn bevonden en aan de eischen, die, krachtens het bepaalde in het tweede lid van art. 5, voor overgang van de Cadettenschool naar de Koninklijke Militaire Academie zijn gesteld, hebben voldaan, worden tot de Koninklijke Militaire Academie toegelaten voor den dienst, waarvoor zij meer bepaaldelijk bestemd zijn.
Zij worden, zooveel mogelijk, bij het wapen hunner keuze ingedeeld, voor zoover zij daartoe in aanmerking komen in verband met:
a
den uitslag van het zooeven gemelde geneeskundig onderzoek;
b
het aantal plaatsen, ingevolge het bepaalde bij art. 6, ten behoeve van deze categorie, voor de onderscheidene wapens opengesteld;
c
de rangorde, welke zij bij het overgangsexamen van de Cadettenschool naar de Koninklijke Militaire Academie, blijkens de uitspraak der examen-commissie, hebben verkregen; daarbij gelet op hetgeen, krachtens het bepaalde in het tweede lid van art. 5, is voorgeschreven ten aanzien van de eischen van kennis in bepaalde vakken, voor eene plaatsing bij het wapen der artillerie of bij dat der genie.
Artikel 26
Nederlanders en zij, die uit anderen hoofde Nederlandsche onderdanen zijn, die:
1a
opgeleid wenschen te worden voor den dienst hier te lande en op het tijdstip van den aanvang van het eerstvolgende leerjaar den vollen ouderdom van zeventien jaren bereikt en dien van een en twintig jaren niet overschreden hebben,
1b
opgeleid wenschen te worden voor den dienst in Nederlandsch-Indië en op het tijdstip van den aanvang van het eerstvolgende leerjaar den vollen ouderdom van zestien jaren bereikt en dien van twee en twintig jaren niet overschreden hebben,
2
zich, onder overlegging der bij Reglement aangewezen bescheiden, bij Onzen Minister van Oorlog, vóór het door dien Minister te bepalen tijdstip met een daartoe strekkend verzoek hebben aangemeld, worden, voor zoover zij bij geneeskundig onderzoek voor den dienst bij het wapen hunner keuze geschikt zijn bevonden, en indien over een voldoend aantal plaatsen bij dat wapen kan worden beschikt, tot de Koninklijke Militaire Academie toegelaten, wanneer zij, in het jaar van toelating of in het jaar daaraan onmiddellijk voorafgaande, in het bezit zijn gekomen:
i
hetzij van het getuigschrift van goed volbracht eindexamen voor de hoogere burgerschool met vijfjarigen cursus, bedoeld in art. 55 der wet op het middelbaar onderwijs;
ii
hetzij van het in de artt. 11 en 12 der wet op het hooger onderwijs bedoelde getuigschrift van bekwaamheid tot de studie aan eene Universiteit in de faculteit der geneeskunde of der wis- en natuurkunde;
iii
hetzij van een getuigschrift of diploma krachtens eenige wet met een der onder I of II bedoelde gelijkgesteld.
Wij behouden Ons nochtans voor tot de Koninklijke Militaire Academie toe te laten:
1
Nederlandsche onderdanen behoorende tot de Inlandsche of de daarmede gelijkgestelde bevolking van Nederlandsch-Indië, die den onder 1°. van het eerste lid van dit artikel aangegeven hoogsten leeftijd hebben overschreden, en
2
bij uitzondering jongelieden, die geen Nederlanders of niet uit anderen hoofde Nederlandsche onderdanen zijn, doch die overigens aan de eischen voor toelating voldoen.
Artikel 26bis [Vervallen per 26-06-1923]
Artikel 27
Overtreft voor eenig wapen het aantal aan de eischen van art. 26 beantwoordende adspiranten dat der daarvoor beschikbaar gestelde plaatsen, dan hebben de betrokken adspiranten, ter bepaling van de rangorde, waarin zij voor indeeling bij het wapen hunner keuze in aanmerking komen, zich aan een rangschikkingsonderzoek te onderwerpen.
De indeeling bij de verschillende wapens geschiedt vervolgens naar de rangorde, door die adspiranten bij het onderzoek, blijkens de uitspraak der commissie voor het rangschikkingsonderzoek verkregen; daarbij gelet op hetgeen, krachtens het bepaalde onder b van art. 7, is voorgeschreven ten aanzien van den meerderen invloed van bepaalde vakken, voor eene plaatsing bij het wapen der artillerie of bij dat der genie.
Bij de indeeling van de in dit artikel bedoelde adspiranten wordt in acht genomen, dat hij, wiens vader in den dienst van den Staat gesneuveld, of binnen één jaar ten gevolge van in dezen dienst voor den vijand bekomen wonden overleden is, op grond hiervan, desverlangd, eene beschikbare plaats voor het wapen der infanterie inneemt, wanneer hij volgens voormelde rangorde niet voor eene benoeming tot cadet bij het wapen zijner keuze in aanmerking kan komen.
Artikel 28
Het in art. 27 bedoelde rangschikkingsonderzoek bestaat in een rangschikkingsexamen, alsmede in een onderzoek naar lichamelijke gesteldheid, bedrevenheid in lichaamsoefeningen, algemeene geestesontwikkeling, verstandelijken aanleg en studiezin.
Het programma van het in het voorgaande lid genoemde rangschikkingsexamen omvat:
a
het rekenen;
b
de stelkunde met de gonio- en trigonometrie;
c
de meetkunde;
d
de geschiedenis;
e
de Nederlandsche taal;
f
de Fransche taal;
g
de Duitsche taal;
h
de Engelsche taal.
De eischen van kennis, volgens vorenvermeld programma te stellen, worden bij de in art. 7, onder b, bedoelde voorschriften nader omschreven en toegelicht.
Artikel 29
Ingeval sommige der voor de leerlingen van de Cadettenschool opengestelde plaatsen aan de Koninklijke Militaire Academie, niet mochten worden vervuld, kan daarover worden beschikt ten behoeve van de jongelieden, bedoeld in art. 26.
Artikel 30
Hij, die overeenkomstig art. 26 of 27 tot de Koninklijke Militaire Academie wordt toegelaten is, te rekenen van het tijdstip waarop zijn verblijf aan deze Inrichting een aanvang neemt, verbonden, om den Staat gedurende zeven jaren als militair te dienen.
Van deze zeven jaren behoort hij er vier in den rang van officier te dienen, zoodat, wanneer de officiersrang niet in drie jaren wordt bereikt, de dienstverbintenis stilzwijgend met den langeren duur van den opleidingstijd wordt verlengd.
Het derde lid van art. 18, zoomede het voorbehoud, bij de slotalinea van dat artikel gemaakt, zijn ook voor hem van toepassing.
Artikel 31
De leerlingen der Koninklijke Militaire Academie worden, in het belang van hunne practische vorming, volgens bij Reglement vast te stellen regelen, gedetacheerd bij het Wapen, waarvoor zij worden opgeleid.
Artikel 32
De leerlingen der Koninklijke Militaire Academie worden door Ons tot tweede-luitenant benoemd bij het Wapen, waarvoor zij zijn opgeleid - ook al mocht er geene vacature in gemelden rang bij dat Wapen bestaan - indien zij:
a
volgens de uitspraak der examen-commissie aan het bij Reglement voor het eind-examen vastgestelde programma hebben voldaan;
b
naar het oordeel van die commissie - gegrond ook op de kennisneming van de te hunnen aanzien uitgebrachte rapporten - voldoende practische geschiktheid en bruikbaarheid bezitten en van goed gedrag zijn;
c
voor den militairen dienst bij geneeskundig onderzoek geschikt zijn bevonden.
Artikel 32bis
Aan de applicatieschool bij de Koninklijke Militaire Academie wordt onderwijs gegeven - naar regelen en gedurende een tijdvak door Ons te bepalen - in de vakken, waarin de in Artikel 1bis bedoelde officieren als cadet niet, of niet volledig, het onderwijs ontvingen als omschreven in het leerplan voor de Koninklijke Militaire Academie bedoeld in Artikel 5.
Aan het einde van het tijdvak in het vorige lid bedoeld, leggen de officieren, leerlingen in de vakken, waarin hun gedurende dat tijdvak onderwijs is gegeven, ten overstaan van eene door Ons te benoemen commissie een examen af, tot het geven van de vereischte bewijzen van bekwaamheid.
Na afloop van dat examen wordt met afwijking van het bepaalde in artikel 7 der Bevorderingswet voor de Landmacht 1902, voor zooveel deze officieren betreft, de ouderdom in rang voor de bevordering en de rangschikking door Ons opnieuw bepaald.
Zij, die aan het examen niet voldoen, volgen nog éénmaal het onderwijs aan deze applicatieschool.
Het omtrent het examen en de rangschikking in het tweede en derde lid hiervoren bepaalde is ook op hen van toepassing.
2
Van den Hoofdcursus
Artikel 33
Aan den Hoofdcursus wordt onderwijs gegeven in:
a
de wiskunde;
b
de natuurkunde;
c
het landmeten en waterpassen;
d
de Nederlandsche taal;
e
de Fransche taal;
f
de Hoogduitsche taal;
g
de Maleische taal;
h
de land- en volkenkunde van Nederlandsch-Indië;
i
de wis-, natuur- en staatkundige aardrijkskunde en de gronden der militaire aardrijkskunde van Nederland;
k
de geschiedenis;
l
de tactiek;
m
de oorlogsgebruiken;
n
het militair strafrecht;
o
de wapenleer;
p
de pionier- en de versterkingskunst;
q
het rechtlijnig en het topographisch teekenen;
r
de warenkennis;
s
het boekhouden;
t
de dienst- en de exercitie-reglementen, benevens de dienstvoorschriften en de militaire wetten;
u
de militaire administratie;
v
de exercitiën en de verdere practische oefeningen;
w
de gymnastiek, het schermen en het zwemmen.
Artikel 34
Het leerplan wordt verdeeld over twee studiejaren.
Artikel 35
Aan onderofficieren van het Wapen der Infanterie wordt, ongeacht zij al dan niet de lessen op eenen Cursus hebben gevolgd, vergund het toelatings-examen tot den Hoofdcursus, volgens het daarvoor bij Reglement vastgestelde programma, af te leggen, wanneer zij:
a
zoo zij opgeleid wenschen te worden voor het leger hier te lande, drie jaren als militair gediend hebben, minstens één jaar den rang van onderofficier hebben bekleed en op het tijdstip van den aanvang van het eerstvolgende leerjaar den vollen ouderdom van negentien jaren bereikt en dien van vijf en twintig jaren niet overschreden hebben, zoo zij opgeleid wenschen te worden voor het leger in Nederlandsch-Indië, op het tijdstip van den aanvang van het eerstvolgend leerjaar den vollen ouderdom van negentien jaren bereikt en dien van zes en twintig jaren niet overschreden hebben;
b
door practische geschiktheid, gedrag en dienstijver, naar door Onzen Minister van Oorlog te stellen regelen, daarvoor in aanmerking kunnen komen;
c
voor den militairen dienst, bij geneeskundig onderzoek, geschikt zijn bevonden.
Aan onderofficieren der overige Wapens, die aan de onder a, b en c omschreven eischen voldoen, wordt eveneens de vergunning verleend bedoeld examen af te leggen, wanneer zij tot tweede-luitenant bij de Militaire Administratie wenschen te worden opgeleid.
Artikel 36
De onderofficieren, die, ingevolge het bepaalde bij art. 35, aan het examen hebben deelgenomen, en blijkens de uitspraak der examen-commissie, daaraan hebben voldaan, worden tot den Hoofdcursus toegelaten, voor zoover daarbij, in verband met het bepaalde bij art. 6, ten behoeve dier onderofficieren, plaatsen zijn opengesteld.
Overtreft het aantal adspiranten dat der beschikbaar gestelde plaatsen, dan geschiedt de toelating naar de rangorde door die adspiranten, blijkens de uitspraak der examen-commissie, bij het examen verkregen; met dien verstande, dat hij wiens vader in den dienst van den Staat gesneuveld of binnen één jaar ten gevolge van in dezen dienst voor den vijand bekomen wonden overleden is, op grond hiervan eene beschikbare plaats inneemt voor het Wapen of Dienstvak, waarvoor hij krachtens het bepaalde bij art. 35 in aanmerking komt.
Artikel 37
Een onderofficier, die tot den Hoofdcursus wordt toegelaten, is - onafhankelijk van den duur van zijn loopend dienstverband - verbonden, na zijne benoeming tot officier, den Staat gedurende vier jaren in dien rang te dienen, onder gelijke verplichting als in de 3de alinea van art. 18 is omschreven.
Het voorbehoud, bij de slot-alinea van art. 18 gemaakt, is ook voor hem van toepassing.
Artikel 38
De onderofficieren van den Hoofdcursus worden, in het belang van hunne practische vorming, gedurende een bij Reglement te bepalen tijd bij korpsen van het Leger gedetacheerd.
Wij behouden Ons daarbij voor, deze detacheering te doen achterwege blijven voor de onderofficieren, die voor den militairen administratieven dienst in de Koloniën en bezittingen van het Rijk in andere werelddeelen worden opgeleid.
Artikel 39
De onderofficieren van den Hoofdcursus worden door Ons tot tweede-luitenant bij het Wapen of Dienstvak, waarvoor zij zijn opgeleid, benoemd - óók al mocht er geene vacature in gemelden rang bij dat Wapen of Dienstvak bestaan - indien zij voldoen aan de eischen, overeenkomende met die, in art. 32 voor de leerlingen der Koninklijke Militaire Academie omschreven.
Artikel 39bis
Aan de applicatieschool bij den Hoofdcursus wordt onderwijs gegeven - naar regelen en gedurende een tijdvak door Ons te bepalen - in de vakken, waarin de in Artikel 1 bis bedoelde officieren als leerling van den Hoofdcursus, niet of niet volledig, het onderwijs ontvingen als omschreven in het leerplan voor den Hoofdcursus, bedoeld in artikel 5.
Aan het einde van het tijdvak in het vorige lid bedoeld, leggen de officieren, leerlingen in de vakken, waarin hun gedurende dat tijdvak onderwijs is gegeven, ten overstaan van eene door Ons te benoemen commissie een examen af, tot het geven van de vereischte bewijzen van bekwaamheid.
Na afloop van dat examen wordt met afwijking van het bepaalde in artikel 7 der Bevorderingswet voor de Landmacht 1902, voor zooveel deze officieren betreft, de ouderdom in rang voor de bevordering en de rangschikking door Ons opnieuw bepaald.
Zij, die aan het examen niet voldoen, volgen nog éénmaal het onderwijs aan deze applicatieschool.
Het omtrent het examen en de rangschikking in het tweede en derde lid hiervoren bepaalde is ook op hen van toepassing.
Vijfde Hoofdstuk. Van de Hoogere Krijgsschool
Artikel 40
Aan de Hoogere Krijgsschool wordt - voor zoover toepasselijk ook in verband met Nederlandsch-Indische toestanden - onderwijs gegeven in:
a
de natuurkunde;
b
de scheikunde;
c
de geodesie;
d
de Fransche taal;
e
de Hoogduitsche taal;
f
de Engelsche taal;
g
de Maleische taal;
h
de Javaansche taal;
i
de land- en volkenkunde van Nederlandsch-Indië;
k
de militaire aardrijkskunde en statistiek;
l
de strategie en de krijgsgeschiedenis;
m
de tactiek;
n
de leer van het krijgswezen, den stafdienst en de legerverpleging;
o
de leger-administratie, ook in verband met de wetten des Rijks;
p
den dienst der Militaire Administratie in tijden van vrede en van oorlog;
q
de militaire gezondheidsleer;
r
de warenkennis (mechanische en chemische technologie daaronder begrepen);
s
de oorlogspolitiek en de oorlogsgebruiken;
t
de staatswetenschappen;
u
het staats- en administratief recht van Nederlandsch-Indië;
v
het Mahomedaansch recht;
w
de artillerie-wetenschap;
x
de versterkingskunst;
ij
de practische oefeningen;
z
het paardrijden.
Artikel 41
Het leerplan voor de studiën bij art. 3, onder a en b, bedoeld, wordt verdeeld over drie jaren.
Volgens bij Reglement vastgestelde regelen worden de leerlingen, in het belang van hunne practische vorming of voor het volgen van bijzondere studiën, met dat leerplan verband houdende, bij korpsen en burgerlijke of militaire instellingen gedetacheerd.
Artikel 42
De vergunning om aan het toelatings-examen voor de Hoogere Krijgsschool, volgens het daarvoor bij Reglement vastgestelde programma, deel te nemen, wordt verleend aan officieren, die:
a
op het tijdstip van den aanvang van het eerstvolgende leerjaar minstens vijf jaren in dien rang hebben gediend;
b
naar door Onzen Minister van Oorlog, zooveel noodig, in overleg met Onzen Minister van Koloniën, te stellen regelen - ook wat practische geschiktheid, gedrag en dienstijver betreft - daarvoor in aanmerking kunnen komen.
Wij behouden Ons voor aan officieren der Zeemacht - het Korps Mariniers daaronder begrepen - en, bij uitzondering, ook aan officieren van vreemde legers, te vergunnen, de lessen aan de Hoogere Krijgsschool te volgen.
Artikel 43
Ten aanzien van de officieren, die hunne studiën aan de Hoogere Krijgsschool hebben voleindigd, wordt jaarlijks door commissiën, door Onzen Minister van Oorlog te benoemen, aan dien Minister een verslag uitgebracht.
Zesde Hoofdstuk. Het toezicht, het bestuur en de leeraren
Artikel 44
Het toezicht op de in deze Wet genoemde Inrichtingen van Militair Onderwijs, is aan een' Opper- of Hoofdofficier opgedragen. Hij voert als zoodanig den titel van Inspecteur van het Militair Onderwijs, en staat onmiddellijk onder de bevelen van Onzen Minister van Oorlog.
De werkkring en de bevoegdheid van dien Inspecteur worden bij Algemeenen Maatregel van Bestuur vastgesteld.
Artikel 45
Het bestuur over de Koninklijke Militaire Academie is aan een Gouverneur opgedragen, dat over den Hoofdcursus aan een Gouverneur of Directeur.
Aan het hoofd van elk der andere in art. 6 genoemde Inrichtingen staat een Directeur.
Artikel 46
Aan de Koninklijke Militaire Academie wordt door Onzen Minister van Oorlog een Raad van Bijstand benoemd uit officieren en leeraren dier Inrichting.
Artikel 47
Het onderwijs aan de in deze Wet genoemde Inrichtingen van Militair Onderwijs wordt gegeven door:
a
officieren;
b
burgerleeraren;
c
personen niet behoorende tot het vaste leeraarspersoneel.
De onder b bedoelde leeraars worden door Ons benoemd, geschorst en ontslagen; die onder a en c vermeld, worden door Onzen Minister van Oorlog aangewezen.
Artikel 48
De reglementaire bepalingen, bedoeld bij de artt. 7, 9, 10, 15, 19, 26, 31, 32, 35, 38, 39, 41 en 42, worden, voor elk der daarbij bedoelde Inrichtingen, bij Algemeenen Maatregel van Bestuur vastgesteld.
Zevende Hoofdstuk. Overgangsbepalingen
Artikel 49
Wij behouden Ons voor, op den grondslag van de in deze Wet voorkomende bepalingen, zoodanige overgangsmaatregelen te treffen, als Wij in het belang van het Militair Onderwijs, van de aanvulling van het officierskorps en van de betrokken personen nuttig en noodig achten. Daarbij zal rekening worden gehouden met de verkregen rechten van hen, die op den dag van het in werking treden dezer Wet zijn toegelaten tot eene Inrichting van Militair Onderwijs ter opleiding van oficieren.
Artikel 50
Deze Wet treedt in werking op een door Ons te bepalen tijdstip.
Op dat tijdstip vervallen de Wet van 30 Mei 1877 (Staatsblad n°. 141), gelijk deze is gewijzigd bij de Wetten van 11 Juli 1882 (Staatsblad n°. 100), van 25 December 1887 (Staatsblad n°. 217), van 4 Augustus 1888 (Staatsblad n°. 107) en van 28 Augustus 1889 (Staatsblad n°. 111), en voorts alle besluiten, verordeningen en voorschriften betreffende het Militair Onderwijs, voor zoover daarbij de opleiding voor den officiersrang en de hoogere vorming van den officier zijn betrokken.
Lasten en bevelen, dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst, en dat alle Ministerieele Departementen, Autoriteiten, Colleges en Ambtenaren, wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.
Gegeven op het Loo, den 21sten Juli 1890
willem
De Minister van Oorlog,
j
W. BERGANSIUS.
De Minister van Koloniën,
mackay
Uitgegeven den tweeden Augustus 1890.
De Minister van Justitie,
RUYS VAN BEERENBROEK.