Wet organisatie en bestuur gerechten
Wet van 6 december 2001 tot wijziging van de Wet op de rechterlijke organisatie, de Wet rechtspositie rechterlijke ambtenaren en enkele andere wetten in verband met de modernisering van de organisatie en de instelling van een bestuur bij de gerechten (Wet organisatie en bestuur gerechten)
Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.
Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:
Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is de Wet op de rechterlijke organisatie, de Wet rechtspositie rechterlijke ambtenaren en enkele andere wetten te wijzigen in verband met de modernisering van de organisatie en de instelling van een bestuur bij de gerechten;
Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:
Artikel I
[Wijzigt de Wet op de rechterlijke organisatie.]
Artikel II
[Wijzigt de Wet rechtspositie rechterlijke ambtenaren.]
Artikel III
De Wet op de samenstelling van de burgerlijke gerechten wordt ingetrokken.
Artikel IV
[Wijzigt de Wet op de rechterlijke indeling.]
Artikel V
[Wijzigt de Beroepswet.]
Artikel VI
[Wijzigt de Wet bestuursrechtspraak bedrijfsorganisatie.]
Artikel VII
[Wijzigt de Algemene wet bestuursrecht.]
Artikel VIII
[Wijzigt de Wet op de ondernemingsraden.]
Artikel IX
1
De benoemingen van degenen, die op de dag voorafgaand aan de inwerkingtreding van deze wet als kantonrechter zijn benoemd, worden van rechtswege gewijzigd in een benoeming tot vice-president van de rechtbank tot het rechtsgebied waarvan het kantongerecht behoort. Zij worden als zodanig niet beëdigd en geïnstalleerd. In afwijking van artikel 15 van de Wet rechtspositie rechterlijke ambtenaren worden zij in salariscategorie 8 ingepast op het bedrag dat zij voorafgaand aan hun benoeming tot vice-president genoten. Zij worden belast met het behandelen en beslissen van kantonzaken. De kantonrechters die de werkzaamheden van kantonrechter in een nabijgelegen kanton op zich hebben genomen en in verband hiermee op basis van artikel 11 van de Wet rechtspositie rechterlijke ambtenaren een salarisvermeerdering genieten, blijven in het genot hiervan voor zolang zij deze werkzaamheden na inwerkingtreding van deze wet blijven verrichten.
2
De benoemingen van degenen, die op de dag voorafgaand aan de inwerkingtreding van deze wet als kantonrechter-plaatsvervanger zijn benoemd, worden van rechtswege gewijzigd in een benoeming tot rechter-plaatsvervanger in de rechtbank tot het rechtsgebied waarvan het kantongerecht behoort. Zij worden als zodanig niet beëdigd en geïnstalleerd. Indien een kantonrechter-plaatsvervanger voorafgaand aan de inwerkingtreding van deze wet tijdelijk is aangewezen voor het verrichten van een taak voor een periode tot na de datum van inwerkingtreding van de wet, wordt deze aanwijzing van rechtswege beëindigd. De eerste en tweede volzin zijn niet van toepassing ten aanzien van de kantonrechters-plaatsvervangers die al president van, coördinerend vice-president van, vice-president van, rechter in of rechter-plaatsvervanger in een rechtbank zijn.
3
In afwijking van het eerste lid worden de benoemingen van de kantonrechters, die op de dag voorafgaand aan de inwerkingtreding van deze wet zijn aangewezen als coördinerend kantonrechter, van rechtswege gewijzigd in een benoeming tot coördinerend vice-president van de rechtbank in het rechtsgebied waarvan zij als coördinerend kantonrechter zijn aangewezen. Zij worden als zodanig niet beëdigd en geïnstalleerd. De aanwijzingen als coördinerend kantonrechter worden van rechtswege beëindigd.
4
De benoeming van een kantonrechter tot rechter-plaatsvervanger in de rechtbank, waarvan hij op grond van dit artikel tot vice-president onderscheidenlijk coördinerend vice-president wordt benoemd, of in een of meer andere rechtbanken, vervalt van rechtswege.
5
De benoemingen van degenen, die op de dag voorafgaand aan de inwerkingtreding van deze wet zijn benoemd als lid onderscheidenlijk plaatsvervangend lid van de pachtkamer van een kantongerecht, worden van rechtswege gewijzigd in een benoeming tot deskundig lid onderscheidenlijk plaatsvervangend deskundig lid van een pachtkamer binnen de sector kanton van de rechtbank tot het rechtsgebied waarvan het kantongerecht behoort.
Artikel X
1
De benoemingen van degenen, die op de dag voorafgaand aan de inwerkingtreding van deze wet als president van een gerechtshof zijn benoemd, worden van rechtswege gewijzigd in een benoeming tot coördinerend vice-president senior van hetzelfde gerechtshof. Zij worden als zodanig niet beëdigd en geïnstalleerd.
2
De benoemingen van degenen, die op de dag voorafgaand aan de inwerkingtreding van deze wet als president van een arrondissementsrechtbank zijn benoemd, worden van rechtswege gewijzigd in een benoeming tot coördinerend vice-president senior van dezelfde rechtbank. Zij worden als zodanig niet beëdigd en geïnstalleerd.
3
De benoeming van degene, die op de dag voorafgaand aan de inwerkingtreding van deze wet als president van de Centrale Raad van Beroep onderscheidenlijk president van het College van Beroep voor het bedrijfsleven is benoemd, wordt van rechtswege gewijzigd in een benoeming tot coördinerend vice-president senior van de Centrale Raad van Beroep onderscheidenlijk het College van Beroep voor het bedrijfsleven.
4
Voor de toepasselijkheid van het bij of krachtens de Wet op de rechterlijke organisatie en de Wet rechtspositie rechterlijke ambtenaren bepaalde worden degenen die als coördinerend vice-president senior van een gerechtshof onderscheidenlijk een rechtbank zijn benoemd, aangemerkt als rechterlijk ambtenaar met rechtspraak belast, bedoeld in artikel 1, onderdeel c, van de Wet op de rechterlijke organisatie, werkzaam bij een gerechtshof onderscheidenlijk een rechtbank.
5
Voor de toepasselijkheid van het bij of krachtens de Beroepswet onderscheidenlijk de Wet bestuursrechtspraak bedrijfsorganisatie bepaalde wordt degene die als coördinerend vice-president senior van de Centrale Raad van Beroep onderscheidenlijk het College van Beroep voor het bedrijfsleven is benoemd, aangemerkt als lid met rechtspraak belast, bedoeld in artikel 2, tweede lid, van de Beroepswet onderscheidenlijk artikel 3, tweede lid, van de Wet bestuursrechtspraak bedrijfsorganisatie. Wat hun bezoldiging en onkostenvergoeding betreft worden de coördinerend vice-presidenten senior van de Centrale Raad van Beroep en het College van Beroep voor het bedrijfsleven gelijkgesteld met datzelfde ambt bij een gerechtshof.
Artikel XI
1
Degene die op de dag voorafgaand aan de inwerkingtreding van deze wet de president van een gerechtshof, een arrondissementsrechtbank, de Centrale Raad van Beroep onderscheidenlijk het College van Beroep voor het bedrijfsleven is, wordt van rechtswege benoemd als voorzitter van het bestuur, bedoeld in artikel 15, eerste lid, van de Wet op de rechterlijke organisatie, van hetzelfde gerechtshof, dezelfde rechtbank, de Centrale Raad van Beroep onderscheidenlijk het College van Beroep voor het bedrijfsleven.
2
Degene die op de dag voorafgaand aan de inwerkingtreding van deze wet de functie van directeur beheer bij een gerechtshof, een arrondissementsrechtbank, de Centrale Raad van Beroep onderscheidenlijk het College van Beroep voor het bedrijfsleven vervult, wordt van rechtswege benoemd als niet-rechterlijk lid, bedoeld in artikel 15, eerste lid, van de Wet op de rechterlijke organisatie, van hetzelfde gerechtshof, dezelfde rechtbank, de Centrale Raad van Beroep onderscheidenlijk het College van Beroep voor het bedrijfsleven.
3
Degene die op de dag voorafgaand aan de inwerkingtreding van deze wet is benoemd als kantonrechter en tevens is aangewezen als coördinerend kantonrechter, wordt van rechtswege benoemd als sectorvoorzitter, bedoeld in artikel 15, eerste lid, van de Wet op de rechterlijke organisatie, van de sector kanton binnen de rechtbank in het rechtsgebied waarvan hij als coördinerend kantonrechter is aangewezen.
4
Degene die op de dag voorafgaand aan de inwerkingtreding van deze bepaling is benoemd als rechterlijk ambtenaar met rechtspraak belast bij een gerechtshof onderscheidenlijk een arrondissementsrechtbank en tevens functioneert als sectorvoorzitter, wordt bij inwerkingtreding van deze wet van rechtswege benoemd als sectorvoorzitter, bedoeld in artikel 15, eerste lid, van de Wet op de rechterlijke organisatie, bij hetzelfde gerechtshof onderscheidenlijk dezelfde rechtbank, indien bij dat gerechtshof onderscheidenlijk die rechtbank op de dag voorafgaand aan de inwerkingtreding van deze bepaling ten hoogste vier sectorvoorzitters functioneren.
5
Degene die op de dag voorafgaand aan de inwerkingtreding van deze wet is benoemd als rechterlijk ambtenaar met rechtspraak belast bij een gerechtshof onderscheidenlijk een arrondissementsrechtbank, tevens functioneert als sectorvoorzitter en voorkomt op een lijst als bedoeld in het zesde lid, wordt bij inwerkingtreding van deze wet van rechtswege benoemd als sectorvoorzitter, bedoeld in artikel 15, eerste lid, van de Wet op de rechterlijke organisatie, bij hetzelfde gerechtshof onderscheidenlijk dezelfde rechtbank, indien bij dat gerechtshof onderscheidenlijk die rechtbank op de dag voorafgaand aan de inwerkingtreding van deze bepaling meer dan vier sectorvoorzitters functioneren.
6
Indien op het moment van inwerkingtreding van deze bepaling bij een gerechtshof onderscheidenlijk een arrondissementsrechtbank meer dan vier sectorvoorzitters functioneren, stelt de president van dat gerechtshof onderscheidenlijk die arrondissementsrechtbank uit deze sectorvoorzitters een lijst vast van ten hoogste vier sectorvoorzitters. De gerechtsvertegenwoordiging en de ondernemingsraad worden vooraf over de lijst gehoord. Deze lijst alsmede de adviezen van de gerechtsvertegenwoordiging en de ondernemingsraad worden aan Onze Minister gezonden. Indien twee maanden voor inwerkingtreding van deze wet de president van het gerecht geen lijst heeft vastgesteld, stelt Onze Minister in overeenstemming met het hoofdbestuur van de Nederlandse Vereniging voor Rechtspraak de lijst vast. De tweede volzin is van overeenkomstige toepassing.
7
Degene die op de dag voorafgaand aan de inwerkingtreding van deze bepaling is benoemd als lid met rechtspraak belast bij de Centrale Raad van Beroep onderscheidenlijk het College van Beroep voor het bedrijfsleven, niet zijnde president, en tevens deel uitmaakt van het dagelijks bestuur van dat college, wordt bij inwerkingtreding van deze wet van rechtswege benoemd als lid van het bestuur, niet zijnde voorzitter of niet-rechterlijk lid, bedoeld in artikel 3 van de Beroepswet onderscheidenlijk artikel 4 van de Wet bestuursrechtspraak bedrijfsorganisatie, van de Centrale Raad van Beroep onderscheidenlijk het College van Beroep voor het bedrijfsleven, indien bij dat college op de dag voorafgaand aan de inwerkingtreding van deze bepaling ten hoogste vier bestuursleden, niet zijnde president of directeur beheer, deel uitmaken van het dagelijks bestuur.
8
Degene die op de dag voorafgaand aan de inwerkingtreding van deze wet is benoemd als lid met rechtspraak belast bij de Centrale Raad van Beroep onderscheidenlijk het College van Beroep voor het bedrijfsleven, niet zijnde president, tevens deel uitmaakt van het dagelijks bestuur van dat college en voorkomt op een lijst als bedoeld in het negende lid, wordt bij inwerkingtreding van deze wet van rechtswege benoemd als lid van het bestuur, niet zijnde voorzitter of niet-rechterlijk lid, bedoeld in artikel 3 van de Beroepswet onderscheidenlijk artikel 4 van de Wet bestuursrechtspraak bedrijfsorganisatie, van de Centrale Raad van Beroep onderscheidenlijk het College van Beroep voor het bedrijfsleven, indien bij dat college voorafgaand aan de inwerkingtreding van deze bepaling meer dan vier bestuursleden, niet zijnde president of directeur beheer, deel uitmaken van het dagelijks bestuur.
9
Indien op het moment van inwerkingtreding van deze bepaling bij de Centrale Raad van Beroep onderscheidenlijk het College van Beroep voor het bedrijfsleven meer dan vier bestuursleden, niet zijnde president of directeur beheer, deel uitmaken van het dagelijks bestuur, stelt de president van de Centrale Raad van Beroep onderscheidenlijk het College van Beroep voor het bedrijfsleven uit deze leden van het dagelijks bestuur een lijst vast van ten hoogste vier bestuursleden, niet zijnde voorzitter of niet-rechterlijk lid. De gerechtsvertegenwoordiging en de ondernemingsraad worden vooraf over de lijst gehoord. Deze lijst alsmede de adviezen van de gerechtsvertegenwoordiging en de ondernemingsraad worden aan Onze Minister gezonden. Indien twee maanden voor inwerkingtreding van deze wet de president van het college geen lijst heeft vastgesteld, stelt Onze Minister in overeenstemming met het hoofdbestuur van de Nederlandse Vereniging voor Rechtspraak de lijst vast. De tweede volzin is van overeenkomstige toepassing.
10
Artikel 15, vijfde lid, van de Wet op de rechterlijke organisatie is van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat de eerste benoemingstermijn van de sectorvoorzitters bij de gerechtshoven en de rechtbanken en van de bestuursleden, niet zijnde voorzitter of niet-rechterlijk lid, van de Centrale Raad van Beroep en het College van Beroep voor het bedrijfsleven drie jaar bedraagt.
11
Het eerste tot en met tiende lid zijn niet van toepassing ten aanzien van de presidenten, directeuren beheer, coördinerend kantonrechters, sectorvoorzitters en van een dagelijks bestuur deel uitmakende leden met rechtspraak belast, die op de dag voorafgaand aan de inwerkingtreding van deze wet tevens een functie vervullen die in artikel 15 van de Wet op de rechterlijke organisatie wordt aangemerkt als onverenigbaar met het zijn van lid van het bestuur van een gerecht dan wel op de dag voorafgaand aan de inwerkingtreding van deze wet tevens zijn aangewezen als kwartiermaker voor de Raad voor de rechtspraak.
Artikel XII
1
Aan de rechterlijk ambtenaar, die krachtens deze wet wordt of is benoemd in een ambt met een andere taakinhoud dan wel wordt of is benoemd in een ambt met een zelfde taakinhoud bij een ander gerecht of een zelfde gerecht met een andere standplaats, kan op zijn verzoek ontslag worden verleend bij koninklijk besluit op voordracht van Onze Minister van Justitie, indien hij ten tijde van die benoeming de leeftijd van 55 jaar heeft bereikt en ten minste tien aaneengesloten jaren bij een gerecht een rechtsprekend ambt dan wel het ambt van gerechtsauditeur of griffier heeft vervuld en het belang van de dienst zich naar het oordeel van Onze Minister van Justitie, gehoord de functionele autoriteit, niet tegen ontslag verzet. De rechterlijk ambtenaar doet zijn verzoek uiterlijk een jaar nadat hij is benoemd.
2
Ontslag als bedoeld in het eerste lid kan alleen worden verleend, indien de rechterlijk ambtenaar krachtens deze wet wordt of is benoemd in:
a
een ambt waarvan de taakinhoud voor ten minste een derde deel afwijkt van die van het ambt dat hij daaraan voorafgaand vervulde en van hem gelet op zijn persoonlijke omstandigheden redelijkerwijs niet kan worden gevergd dat hij dat nieuwe ambt vervult;
b
een ambt dat in hoofdzaak wordt vervuld in een plaats die ten minste 50 kilometer verder verwijderd is van zijn woonplaats dan de plaats waar hij zijn ambt voorafgaand aan de benoeming in dat nieuwe ambt in hoofdzaak vervulde dan wel in een plaats die zodanig is gelegen dat de reistijd in verband met het woon-werkverkeer door middel van openbaar vervoer per dag totaal ten minste twee uur meer bedraagt dan voorafgaand aan de benoeming in dat nieuwe ambt, van hem gelet op zijn persoonlijke omstandigheden redelijkerwijs niet kan worden gevergd dat hij op werkdagen heen en weer reist tussen de plaats waar hij zijn nieuwe ambt in hoofdzaak vervult en zijn woonplaats, en hem gelet op zijn persoonlijke omstandigheden in redelijkheid niet een verplichting als bedoeld in artikel 40 van de Wet rechtspositie rechterlijke ambtenaren kan worden opgelegd; of
c
een ambt, met een taakinhoud die overwegend hetzelfde is als die van het ambt dat hij daaraan voorafgaand vervulde, bij een ander gerecht waarvan de organisatiestructuur in aanzienlijke mate verschilt van die van het gerecht waar hij daaraan voorafgaand zijn ambt vervulde, hij ten tijde van zijn benoeming in het ambt dat hij daaraan voorafgaand vervulde redelijkerwijs er niet rekening mee hoefde te houden dat hij zou worden benoemd in een ambt bij een ander gerecht, en van hem gelet op zijn persoonlijke omstandigheden redelijkerwijs niet kan worden gevergd dat hij dat nieuwe ambt vervult.
3
Voor de beoordeling of sprake is van een situatie als bedoeld in het tweede lid wordt advies ingewonnen bij een toetsingscommissie uittreding zittende magistratuur. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels vastgesteld met betrekking tot de samenstelling en de werkwijze van deze toetsingscommissie.
4
Onze Minister van Justitie kan in uitzonderlijke gevallen, op advies van de toetsingscommissie uittreding zittende magistratuur, een rechterlijk ambtenaar, ten aanzien van wiens benoeming zich niet volledig een situatie als bedoeld in het tweede lid, onderdeel a, b of c, voordoet, bij de Kroon voordragen voor ontslag als bedoeld in het eerste lid.
5
De rechterlijk ambtenaar aan wie op zijn verzoek met toepassing van het eerste tot en met vierde lid ontslag wordt verleend, heeft aanspraak op een ontslaguitkering overeenkomstig de bepalingen die gelden voor de burgerlijke rijksambtenaren die buiten hun schuld of toedoen zijn ontslagen.
6
Het eerste tot en met vijfde lid zijn niet van toepassing op de plaatsvervangers, bedoeld in artikel 9 van de Wet rechtspositie rechterlijke ambtenaren.
Artikel XIII
1
Indien voor of tegelijkertijd met de inwerkingtreding van deze wet geen voorstel van wet tot regeling van de behandeling van klachten tegen gedragingen van rechterlijke ambtenaren en gerechtsambtenaren door een niet tot de rechterlijke macht behorende instantie tot wet is verheven en in werking is getreden, blijven ten aanzien van de rechterlijke ambtenaren met rechtspraak belast de artikelen 14a tot en met 14e van de Wet op de rechterlijke organisatie, zoals deze luidden op de dag voor de inwerkingtreding van deze wet, van toepassing, met dien verstande dat:
a
in artikel 14a, eerste lid, ?ambtenaar als bedoeld in artikel 11? wordt vervangen door: rechterlijk ambtenaar met rechtspraak belast;
b
artikel 14b, eerste lid, onderdeel e, komt te luiden:e. door de procureur-generaal een vordering als bedoeld in artikel 46o juncto artikel 46d, tweede lid, 46f, 46g, 46l of 46m van de Wet rechtspositie rechterlijke ambtenaren, is of zal worden ingesteld.
c
aan artikel 14b, eerste lid, onder vervanging van de punt achter onderdeel e door een puntkomma, een nieuw onderdeel wordt toegevoegd, luidende:f. de verzoeker overeenkomstig de regeling, bedoeld in artikel 26, eerste lid, van de Wet op de rechterlijke organisatie, een klacht kan of had kunnen indienen.;
d
artikel 14d, derde lid, komt te luiden:3. De Hoge Raad stelt het bestuur van het gerechtshof onderscheidenlijk de rechtbank in de gelegenheid omtrent een aanhangige klacht schriftelijk of mondeling inlichtingen te verstrekken en van zijn gevoelen daaromtrent te doen blijk geven, indien de klacht is gericht tegen een rechterlijk ambtenaar met rechtspraak belast, werkzaam bij dat gerechtshof onderscheidenlijk die rechtbank.; en
e
artikel 14e, tweede lid, tweede volzin, komt te luiden: De Hoge Raad zendt een afschrift van het arrest aan het bestuur van het betrokken gerecht dan wel, indien de klacht gericht is tegen een rechterlijk ambtenaar met rechtspraak belast, werkzaam bij de Hoge Raad, aan de president van de Hoge Raad.
2
Het eerste lid is van overeenkomstige toepassing op de leden met rechtspraak belast van de Centrale Raad van Beroep en het College van Beroep voor het bedrijfsleven, met dien verstande dat de Hoge Raad het bestuur van de Centrale Raad van Beroep onderscheidenlijk het College van Beroep voor het bedrijfsleven in de gelegenheid stelt omtrent een aanhangige klacht schriftelijk of mondeling inlichtingen te verstrekken en van zijn gevoelen daaromtrent te doen blijk geven.
3
Het eerste lid is van overeenkomstige toepassing op de personen, niet zijnde rechterlijk ambtenaar, die deel uitmaken van een meervoudige kamer van een gerechtshof of een rechtbank.
4
Indien voor of tegelijkertijd met de inwerkingtreding van deze wet geen voorstel van wet tot regeling van de behandeling van klachten tegen gedragingen van rechterlijke ambtenaren en gerechtsambtenaren door een niet tot de rechterlijke macht behorende instantie tot wet is verheven en in werking is getreden, is ten aanzien van de gerechtsambtenaren, de buitengriffiers, de gerechtsauditeurs en de rechterlijke ambtenaren in opleiding, voorzover laatstgenoemden hun opleiding bij een gerecht doorbrengen, hoofdstuk III van de Wet Nationale ombudsman van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat voor de toepassing daarvan als bestuursorgaan wordt aangemerkt het bestuur van het gerecht, waar de betrokkene werkzaam is dan wel de opleiding doorbrengt, dan wel het bestuur van de Centrale Raad van Beroep of het College van Beroep voor het bedrijfsleven, indien de betrokkene daarbij werkzaam is, echter uitsluitend voorzover het een gedraging van de betrokkene betreft.
5
Artikel 47, derde lid, van de Wet rechtspositie rechterlijke ambtenaren is niet van toepassing ten aanzien van de vorderingen van de procureur-generaal bij de Hoge Raad, ingesteld met toepassing van het eerste of tweede lid, alsmede de beslissingen van de Hoge Raad naar aanleiding daarvan.
Artikel XIV
1
[Wijzigt de Wet rechtspositie rechterlijke ambtenaren.]
2
Degenen die ingevolge artikel X zijn benoemd als coördinerend vice-president senior van een gerechtshof, een rechtbank, de Centrale Raad van Beroep of het College van Beroep voor het bedrijfsleven blijven in het genot van het bij die benoeming behorende salaris en de daarbij behorende onkostenvergoeding voor zolang zij:
a
zijn benoemd als coördinerend vice-president senior van dat gerecht; of
b
zijn benoemd in een rechtsprekend ambt bij een gerecht, mits zij met ingang van het tijdstip van die benoeming bij dat gerecht ook zijn benoemd als lid van het bestuur en de benoeming aansluit op een benoeming in een rechtsprekend ambt bij een ander gerecht waarvan zij met ingang van het tijdstip van die benoeming ook lid van het bestuur zijn geweest.
Artikel XV
De tewerkstellingen van degenen, die op de dag voorafgaand aan de inwerkingtreding van deze wet bij een kantongerecht in een functie, anders dan die van kantonrechter of kantonrechter-plaatsvervanger, op basis van een aanstelling werkzaam zijn, worden van rechtswege gewijzigd in een tewerkstelling in een gelijke functie bij de rechtbank tot het rechtsgebied waarvan het kantongerecht behoort.
Artikel XVI
1
De benoemingen van degenen, die op de dag voorafgaand aan de inwerkingtreding van deze wet zijn benoemd als waarnemend griffier bij een kantongerecht, een arrondissementsrechtbank onderscheidenlijk een gerechtshof, worden van rechtswege gewijzigd in een benoeming als buitengriffier bij de rechtbank tot het rechtsgebied waarvan het kantongerecht behoort, bij dezelfde rechtbank onderscheidenlijk bij hetzelfde gerechtshof, tenzij zij op dezelfde dag bij een van deze gerechten tevens op basis van een aanstelling werkzaam zijn, als rechterlijk ambtenaar in opleiding de opleiding doorbrengen of als rechterlijk ambtenaar zijn benoemd. Zij worden als zodanig niet beëdigd.
2
De benoemingen van degenen, die op de dag voorafgaand aan de inwerkingtreding van deze wet zijn benoemd als plaatsvervangend griffier bij de Centrale Raad van Beroep, worden van rechtswege gewijzigd in een benoeming als buitengriffier bij de Centrale Raad van Beroep, tenzij zij op dezelfde dag bij dat college tevens op basis van een aanstelling werkzaam zijn, als rechterlijk ambtenaar in opleiding de opleiding doorbrengen of als rechterlijk ambtenaar zijn benoemd. Zij worden als zodanig niet beëdigd.
Artikel XVII
Het archief van een kantongerecht wordt van rechtswege overgedragen aan de rechtbank tot het rechtsgebied waarvan dat kantongerecht behoort.
Artikel XVIIA
1
Bij het voor de eerste maal vaststellen van de algemene maatregelen van bestuur, bedoeld in artikel 41, tweede lid, van de Wet op de rechterlijke organisatie blijft artikel 41, derde lid, buiten toepassing.
2
Bij het voor de eerste maal vaststellen van de algemene maatregelen van bestuur, bedoeld in artikel 59, tweede lid, van de Wet op de rechterlijke organisatie blijft artikel 59, derde lid, buiten toepassing.
Artikel XVIII
[Wijzigt de Wet op de rechterlijke organisatie.]
Artikel XIX
Onze Minister van Justitie zendt binnen vijf jaren na de inwerkingtreding van deze wet aan de Staten-Generaal een verslag over de doeltreffendheid en de effecten van deze wet in de praktijk.
Artikel XX
Voor de plaatsing van deze wet in het Staatsblad stelt Onze Minister van Justitie de nummering van de artikelen, paragrafen, afdelingen en hoofdstukken van de Wet op de rechterlijke organisatie opnieuw vast, en brengt hij de in deze wet voorkomende aanhalingen van de artikelen,paragrafen, afdelingen en hoofdstukken van de Wet op de rechterlijke organisatie met de nieuwe nummering van die wet in overeenstemming.
Artikel XXI
De artikelen van deze wet treden in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip, dat voor de verschillende artikelen of onderdelen daarvan verschillend kan worden vastgesteld.
Artikel XXII
Deze wet wordt aangehaald als: Wet organisatie en bestuur gerechten.
Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.
Gegeven te 's-Gravenhage, 6 december 2001
Beatrix
De Minister van Justitie, A. H. Korthals
De Staatssecretaris van Justitie, N. A. Kalsbeek
De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, K. G. de Vries
Uitgegeven de achttiende december 2001
De Minister van Justitie,
a
H. Korthals