Wet opheffing Visserijschap en Bedrijfschap voor de Groothandel in Vis en Aanverwante Bedrijven
Wet van 29 mei 1991, tot opheffing van het Visserijschap en het Bedrijfschap voor de Groothandel in Vis en Aanverwante Bedrijven, tevens strekkende tot wijziging van de Instellingswet Productschap voor Vis en Visproducten
Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.
Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:
Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is overeenkomstig het door de Sociaal-Economische Raad op 20 januari 1989 daartoe uitgebrachte advies over te gaan tot integratie van taken en bevoegdheden van het Visserijschap en het Bedrijfschap voor de Groothandel in Vis en Aanverwante Bedrijven in het Produktschap voor Vis en Visprodukten, daartoe de Instellingswet Productschap voor Vis en Visproducten te wijzigen en, in samenhang daarmee, beide voornoemde bedrijfschappen op te heffen;
Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:
Artikel 1
1
Het Visserijschap, ingesteld bij het koninklijk besluit van 23 december 1955 (Stb. 615), is opgeheven. De door het bedrijfschap vastgestelde verordeningen, voorzover nog van kracht bij de inwerkingtreding van deze wet, vervallen.
2
Het Bedrijfschap voor de Groothandel in Vis en Aanverwante Bedrijven, ingesteld bij het koninklijk besluit van 31 januari 1955 (Stb. 65), is opgeheven. De door het bedrijfschap vastgestelde verordeningen, voorzover nog van kracht bij de inwerkingtreding van deze wet, vervallen.
Artikel 2
1
Van de inwerkingtreding van deze wet af berust het beheer van het vermogen van het Visserijschap en het Bedrijfschap voor de Groothandel in Vis en Aanverwante Bedrijven bij het Produktschap voor Vis en Visprodukten.
2
Rechtsvorderingen, welke tot het vermogen van het Visserijschap danwel het Bedrijfschap voor de Groothandel in Vis en Aanverwante Bedrijven behorende rechten of verplichtingen tot onderwerp hebben, worden ingesteld door of tegen het Produktschap voor Vis en Visprodukten.
Artikel 3
1
Het Produktschap voor Vis en Visprodukten is belast met de vereffening van het vermogen van beide in artikel 1 genoemde bedrijfschappen. Het kan daartoe de tot het vermogen van beide bedrijfschappen behorende roerende en onroerende zaken vervreemden.
2
Het produktschap maakt met het oog op de vereffening een boedelbeschrijving op. Het stelt tevens de rekening van inkomsten en uitgaven van beide in artikel 1 genoemde bedrijfschappen vast over het tijdvak, aanvangende op de eerste januari van het jaar, volgende op het kalenderjaar waarover laatstelijk een rekening van inkomsten en uitgaven door het bestuur van het Visserijschap respectievelijk het Bedrijfschap voor de Groothandel in Vis en Aanverwante Bedrijven werd vastgesteld, en eindigende op de dag van inwerkingtreding van deze wet.
3
De in het tweede lid bedoelde boedelbeschrijving en rekening van inkomsten en uitgaven behoeven de goedkeuring van de Sociaal-Economische Raad.
4
De goedkeuring van de rekening van inkomsten en uitgaven door de Raad strekt tot décharge van het bestuur van het Visserijschap respectievelijk het Bedrijfschap voor de Groothandel in Vis en Aanverwante Bedrijven, behoudens in geval van later gebleken valsheid in bewijsstukken of andere onregelmatigheden.
Artikel 4
1
Het Produktschap voor Vis en Visprodukten maakt het tijdstip van de aanvang der vereffening bekend in de Staatscourant en in het Mededelingenblad Bedrijfsorganisatie, alsmede in de daartoe naar zijn oordeel in aanmerking komende nieuwsbladen, onder vermelding van de afkondiging van deze wet.
2
In de bekendmaking worden degenen die een vordering op het Visserijschap respectievelijk het Bedrijfschap voor de Groothandel in Vis en Aanverwante Bedrijven hebben, opgeroepen die vorderingen binnen een daarbij aangegeven termijn bij het Produktschap voor Vis en Visprodukten in te dienen. Deze termijn wordt niet korter gesteld dan zes maanden, te rekenen vanaf de dag van bekendmaking.
Artikel 5
1
De opheffing van het Visserijschap en het Bedrijfschap voor de Groothandel in Vis en Aanverwante Bedrijven tast de rechtskracht van de door deze lichamen wettig opgelegde heffingsaanslagen niet aan.
2
Bij de inning van nog niet betaalde heffingsaanslagen van het Visserijschap respectievelijk het Bedrijfschap voor de Groothandel in Vis en Aanverwante Bedrijven oefent de voorzitter van het Produktschap voor Vis en Visprodukten zonodig de in artikel 127 van de Wet op de Bedrijfsorganisatie aan de voorzitter van het Visserijschap respectievelijk het Bedrijfschap voor de Groothandel in Vis en Aanverwante Bedrijven toegekende bevoegdheden uit.
3
Het produktschap kan, voorzover dit ter voldoening van de schulden van het Visserijschap respectievelijk het Bedrijfschap voor de Groothandel in Vis en Aanverwante Bedrijven noodzakelijk is, bij verordening aan de ondernemers in het betrokken deel van het bedrijfsleven die over het jaar 1988 heffing verschuldigd waren, een heffing opleggen volgens dezelfde maatstaven als in voormeld jaar werden toegepast. De verordening behoeft de goedkeuring van de Sociaal-Economische Raad.
4
Ten aanzien van een heffingsverordening als in het derde lid bedoeld en de krachtens die verordening opgelegde aanslagen, zijn de artikelen 126, 127 en 127a van de Wet op de Bedrijfsorganisatie van overeenkomstige toepassing.
Artikel 6
1
De rechten en verplichtingen van de gewezen werknemers van het Visserijschap, voortvloeiende uit de Verordening pensioenen Personeel Visserijschap 1988, de Verordening Vrijwillig Vervroegde Uittreding Personeel 1986, blijven ook na de opheffing van het Visserijschap in stand.
2
De rechten en verplichtingen van de gewezen werknemers van het Bedrijfschap voor de Groothandel in Vis en Aanverwante Bedrijven, blijven ook na de opheffing van het Bedrijfschap voor de Groothandel in Vis en Aanverwante Bedrijven in stand.
3
Voorzover de rechten en verplichtingen betrekking hebben op de wachtgelden en pensioenverzekeringen, kunnen zij na de opheffing geldend worden gemaakt onderscheidenlijk moeten zij worden gekweten tegenover het Produktschap voor Vis en Visprodukten.
Artikel 7
1
Zo spoedig mogelijk nadat het Produktschap voor Vis en Visprodukten het vermogen van het Visserijschap respectievelijk het Bedrijfschap voor de Groothandel in Vis en Aanverwante Bedrijven heeft vereffend, brengt het daarover verslag uit aan de Sociaal-Economische Raad.
2
De vaststelling van het verslag en van de rekening van baten en lasten betreffende de vereffening kan slechts plaatsvinden nadat de ontwerpen van deze stukken gedurende twee maanden ten kantore van het produktschap voor een ieder ter lezing zijn neergelegd en tegen betaling van de kosten algemeen verkrijgbaar zijn gesteld en indien binnen die termijn bij het produktschap geen bezwaren zijn ingekomen. Van de nederlegging en de verkrijgbaarstelling geschiedt openbare kennisgeving in de Staatscourant en in het Mededelingenblad Bedrijfsorganisatie.
3
Elk ingekomen bezwaar wordt door het produktschap onderzocht; wordt het gegrond bevonden, dan zet het produktschap de vereffening voort en maakt, zonodig, een nieuw verslag en een nieuwe rekening op waarin aan het bezwaar is tegemoetgekomen. Ten aanzien van laatstbedoeld verslag en laatstbedoelde rekening is het tweede lid van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat het produktschap nieuwe bezwaren, welke reeds tegen het eerste verslag en de eerste rekening hadden kunnen worden ingebracht, niet in overweging neemt. Wordt het bezwaar ongegrond bevonden, dan stelt het produktschap het verslag en de rekening alsnog vast.
4
De rekening behoeft de goedkeuring van de Sociaal-Economische Raad. De goedkeuring strekt tot décharge van het produktschap. Het produktschap doet van het verlenen van de goedkeuring zo spoedig mogelijk openbare kennisgeving op de wijze als is aangegeven in het tweede lid.
Artikel 8
Hetgeen blijkens de goedgekeurde rekening aan vermogen van het Visserijschap respectievelijk het Bedrijfschap voor de Groothandel in Vis en Aanverwante Bedrijven over is, komt ten goede aan het Produktschap voor Vis en Visprodukten.
Artikel 9
1
De opheffing van het Visserijschap en het Bedrijfschap voor de Groothandel in Vis en Aanverwante Bedrijven heeft geen gevolg voor de ontvankelijkheid van beroepen ingevolge de Wet bestuursrechtspraak bedrijfsorganisatie.
2
Uitspraken van het College van Beroep voor het bedrijfsleven, gedaan tegen het Visserijschap respectievelijk het Bedrijfschap voor de Groothandel in Vis en Aanverwante Bedrijven of, op grond van het eerste lid, tegen het Produktschap voor Vis en Visprodukten worden door het produktschap uitgevoerd, voorzover nodig ten laste van het vermogen van het opgeheven Visserijschap respectievelijk het opgeheven Bedrijfschap voor de Groothandel in Vis en Aanverwante Bedrijven.
Artikel 10
Het Produktschap voor Vis en Visprodukten bewaart in de zin van de Archiefwet 1972 (Stb. 313) de archiefbescheiden van het Visserijschap en het Bedrijfschap voor de Groothandel in Vis en Aanverwante Bedrijven.
Artikel 11
Het Instellingsbesluit Visserijschap en het Instellingsbesluit Bedrijfschap voor de Groothandel in Vis en Aanverwante Bedrijven worden ingetrokken.
Artikel 12
[Bevat wijzigingen in andere regelgeving.]
Artikel 13
Deze wet treedt in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip.
Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.
Gegeven te ?s-Gravenhage, 29 mei 1991
Beatrix
De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,
b
de Vries
De Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij,
p
Bukman
De Minister van Economische Zaken,
j
E. Andriessen
Uitgegeven de elfde juli 1991
De Minister van Justitie,
e
M. H. Hirsch Ballin