Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Wet op de rechtsbijstand

 

Wet van 23 december 1993, houdende regelen omtrent de door de overheid gefinancierde rechtsbijstand
Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.
Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:
Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het, mede ter uitvoering van artikel 18, tweede lid, van de Grondwet, wenselijk is nieuwe wettelijke regels vast te stellen omtrent de verstrekking door de overheid van gefinancierde rechtsbijstand aan minder draagkrachtigen;
Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

Hoofdstuk I. Begripsbepalingen

Artikel 1
1
In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:
a
Onze Minister: Onze Minister van Justitie;
b
raad: de raad voor rechtsbijstand, bedoeld in Hoofdstuk II;
c
bureau: het onder de raad ressorterende bureau rechtsbijstandvoorziening;
d
stichting: de door de raad gesubsidieerde stichting rechtsbijstand;
e
rechtsbijstand: rechtskundige bijstand aan een rechtzoekende ter zake van een rechtsbelang dat hem rechtstreeks en individueel aangaat, voor zover in deze wet en de daarop berustende bepalingen geregeld;
f
rechtzoekende: degene die op grond van onvoldoende financiële draagkracht aanspraak kan maken op rechtsbijstand, voor zover in deze wet en de daarop berustende bepalingen geregeld, alsmede degene die met het oog op de toepassing van artikel 51a van het Wetboek van Strafvordering als benadeelde partij zijn schade wil vorderen dan wel zijn schade wil vorderen als slachtoffer van een misdrijf tegen de zeden of een geweldsmisdrijf;
g
jaarplan: het door de raad op te stellen jaarplan, bedoeld in artikel 7, tweede lid;
h
rechtsbijstandverlener: de advocaat, de medewerker van de stichting, bedoeld in artikel 22, eerste lid, en de personen, bedoeld in artikel 13, eerste lid onder c;
i
toevoeging: de toevoeging van een rechtsbijstandverlener, bedoeld in artikel 24, eerste lid;
j
peiljaar: het tweede kalenderjaar dat voorafgaat aan het kalenderjaar waarin de aanvraag om een toevoeging wordt gedaan;
k
bijstandsnorm: de norm voor gehuwden, genoemd in artikel 21, onderdeel c, van de Wet werk en bijstand, verminderd met het overeenkomstig artikel 19, derde lid, van die wet vastgestelde bedrag van de vakantietoeslag;
l
inkomen: het inkomen, zoals berekend ingevolge de artikelen 34a tot en met 34e;
m
verzamelinkomen: het inkomen, bedoeld in artikel 2.18 van de Wet inkomstenbelasting 2001;
n
belastbaar loon: het belastbaar loon, bedoeld in artikel 9 van de Wet op de loonbelasting 1964;
o
vermogen: het gemiddelde van de rendementsgrondslagen, bedoeld in artikel 5.2 van de Wet op de inkomstenbelasting 2001;
p
heffingvrij vermogen: het heffingvrij vermogen, bedoeld in de artikelen 5.5 en 5.6 van de Wet inkomstenbelasting 2001;
q
inspecteur: de inspecteur, bedoeld in artikel 2, derde lid, onder b, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen.
2
[Vervallen.]
3
In deze wet en de daarop berustende bepalingen worden onder advocaten mede verstaan de personen, bedoeld in artikel 16h van de Advocatenwet.

Hoofdstuk II. De raad voor rechtsbijstand
Afdeling 1. Samenstelling van de raad

Artikel 2
1
Er is in elke hoofdplaats van het ressort van een gerechtshof een raad gevestigd.
2
De raad heeft rechtspersoonlijkheid.
3
Onder de raad ressorteert een bureau rechtsbijstandvoorziening.
4
De raad subsidieert binnen zijn ressort een of meer stichtingen rechtsbijstand.
5
Op de subsidie, die per boekjaar wordt verstrekt, is afdeling 4.2.8 van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing.

Artikel 3
1
De raad bestaat uit ten hoogste negen leden.
2
Onze Minister benoemt, schorst en ontslaat de voorzitter en de overige leden van de raad. Zij worden, de raad gehoord, benoemd uit personen die over juridische, financiële, bestuurlijke of maatschappelijke deskundigheid of ervaring beschikken.
3
Ten hoogste de helft leden van de raad kunnen zijn rechtsbijstandverleners in de zin van deze wet.
4
De raad wijst uit zijn midden een secretaris en een penningmeester aan.

Artikel 4
1
De benoeming van de voorzitter en de overige leden van de raad geschiedt voor de tijd van vier jaar.
2
Aftredende leden kunnen tweemaal terstond worden herbenoemd.

Artikel 5
1
Aan een lid wordt tussentijds ontslag verleend:
a
op eigen verzoek;
b
indien hij naar het oordeel van de raad wegens geestelijke of lichamelijke gesteldheid moet worden geacht de geschiktheid tot het bekleden van het lidmaatschap te missen;
c
om zwaarwegende redenen.
2
Schorsing vindt plaats wegens zwaarwegende redenen.

Artikel 6
1
De voorzitter en de secretaris, dan wel de directeur, bedoeld in artikel 11, eerste lid, tezamen met de voorzitter of de secretaris, vertegenwoordigen de raad in en buiten rechte.
2
De leden van de raad genieten voor hun werkzaamheden ten behoeve van de raad een door Onze Minister vast te stellen toelage, alsmede vergoeding van reis- en verblijfkosten overeenkomstig de bepalingen welke te dien aanzien voor de burgerlijke rijksambtenaren gelden.

Artikel 6a
De raad stelt een bestuursreglement vast. Het reglement behoeft de goedkeuring van Onze Minister.
Afdeling 2. Taak en werkwijze van de raad

Artikel 7
1
De raad is belast met de organisatie van de verlening van rechtsbijstand in het ressort en met het toezicht op de uitvoering daarvan. De raad draagt zorg voor een zo evenwichtig mogelijke spreiding van het aanbod van de verlening van rechtsbijstand in het ressort alsmede voor een zo doelmatig mogelijke besteding van de hem ter beschikking staande middelen.
2
De raad heeft voorts tot taak:
a
het nemen van besluiten op aanvragen om rechtsbijstand en die om verlening van toevoegingen;
b
de vaststelling en uitbetaling van vergoedingen aan rechtsbijstandverleners;
c
de controle op werkzaamheden van rechtsbijstandverleners, voorzover deze niet elders in deze wet aan anderen is opgedragen;
d
de vaststelling van de draagkracht overeenkomstig de bepalingen van deze wet, voorzover dat bij wettelijk voorschrift is bepaald;
e
het vergoeden van de in deze wet bedoelde, door de rechtzoekende met een grensoverschrijdend geschil als bedoeld in hoofdstuk IIIa gemaakte kosten.
3
De raad stelt voor elk kalenderjaar een jaarplan op. Van het jaarplan maken een activiteitenplan en een begroting deel uit. Het jaarplan geeft inzicht in de regels die ten grondslag liggen aan het werkplan van de stichting, bedoeld in artikel 23. Het jaarplan wordt van kracht zodra Onze Minister ermee heeft ingestemd.
4
Bij ministeriële regeling kunnen regels worden gesteld omtrent de inrichting van het jaarplan, het beheer en de administratie, en omtrent voorzieningen die getroffen zullen worden als niet tijdig met een jaarplan ingestemd kan worden.

Artikel 8
De raad kan voor de uitvoering of voorbereiding van bepaalde werkzaamheden commissies instellen, waarvan ook anderen dan leden van de raad deel kunnen uitmaken.

Artikel 9
1
De raad brengt jaarlijks verslag uit aan Onze Minister. Van het verslag maken een financieel verslag en een activiteitenverslag deel uit. Het activiteitenverslag besteedt aandacht aan de ontwikkeling van de rechtsbijstandverlening in het ressort.
2
Bij ministeriële regeling kunnen regels worden gesteld omtrent de inrichting van het verslag.
3
De raad verstrekt Onze Minister alle gewenste inlichtingen zonder dat deze tot individuele rechtzoekenden herleidbaar zijn.
4
Indien de raad zijn taken, bedoeld in artikel 7, eerste en tweede lid, naar het oordeel van Onze Minister ernstig verwaarloost, kan Onze Minister zonodig voorzieningen treffen. Onze Minister doet hiervan terstond mededeling aan de Staten-Generaal.
Afdeling 3. Het bureau rechtsbijstandvoorziening

Artikel 10 [Vervallen per 01-05-2004]

Artikel 11
1
De directeur, de plaatsvervangend directeur en de overige personeelsleden van het onder de raad ressorterende bureau, worden in dienst genomen op arbeidsovereenkomst naar burgerlijk recht. De bepalingen van titel 10 van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek alsmede artikel 6 van het Buitengewoon Besluit Arbeidsverhoudingen 1945 zijn op deze overeenkomst van toepassing.
2
Onze Minister kan regels stellen omtrent de inrichting, werkwijze en personeelsformatie van het bureau.

Hoofdstuk III. De verlening van rechtsbijstand
Afdeling 1. Algemeen

Artikel 12
1
Rechtsbijstand wordt uitsluitend verleend ter zake van in de Nederlandse rechtssfeer liggende rechtsbelangen aan natuurlijke en rechtspersonen wier financiële draagkracht de in artikel 34 genoemde bedragen niet overschrijdt.
2
Rechtsbijstand wordt niet verleend indien:
a
de daartoe strekkende aanvraag kennelijk van elke grond is ontbloot;
b
de aan de te verlenen rechtsbijstand verbonden kosten niet in redelijke verhouding staan tot het belang van de zaak;
c
de daartoe strekkende aanvraag betrekking heeft op een strafzaak en het op grond van de overtreden norm aannemelijk is dat een in verhouding tot het inkomen lage boete zal worden opgelegd;
d
de daartoe strekkende aanvraag wordt gedaan door een rechtspersoon die is opgericht met het doel om een gerechtelijke procedure te voeren;
e
het rechtsbelang waarop de aanvraag betrekking heeft, de uitoefening van een zelfstandig beroep of bedrijf betreft, tenzij:
1
voortzetting van het beroep of bedrijf voorzover het niet in de vorm van een rechtspersoon wordt gevoerd, afhankelijk is van het resultaat van de aangevraagde rechtsbijstand, of
2
het beroep of bedrijf ten minste één jaar geleden is beëindigd, de aanvrager in eerste aanleg als verweerder bij een procedure is betrokken of betrokken is geweest en de kosten van rechtsbijstand niet op andere wijze kunnen worden vergoed.
f
het een rechtsbelang betreft dat wordt voorgelegd aan een bij verdrag met rechtspraak belast internationaal college of een daarmee vergelijkbaar internationaal college en het college zelf in een aanspraak op vergoeding van rechtsbijstand voorziet;
g
het een belang betreft waarvan de behartiging redelijkerwijze aan de aanvrager zelf kan worden overgelaten, zo nodig met bijstand van een andere persoon of instelling van wie onderscheidenlijk waarvan de werkzaamheden niet vallen binnen de werkingssfeer van deze wet.
3
Bij algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels worden gesteld omtrent de overeenkomstig het tweede lid in acht te nemen criteria.

Artikel 13
1
Rechtsbijstand wordt verleend door:
a
door de raad ingeschreven advocaten;
b
medewerkers van de stichtingen;
c
notarissen, onverminderd het bepaalde in artikel 56 van de Wet op het notarisambt, gerechtsdeurwaarders en anderen met wie de raad een overeenkomst is aangegaan tot het verlenen van rechtsbijstand op bepaalde rechtsgebieden.
2
In het jaarplan worden nadere regels gesteld voor het aangaan van de in het eerste lid onder c bedoelde overeenkomsten.
Afdeling 2. De inschrijving van advocaten door de raad

Artikel 14
Alle in het ressort kantoor houdende advocaten die daartoe een aanvraag hebben ingediend, worden door de raad ingeschreven indien zij voldoen aan de in artikel 15 bedoelde voorwaarden.

Artikel 15
1
De door de raad te stellen voorwaarden kunnen betrekking hebben op:
a
het minimum en het maximum aantal zaken waarvoor een advocaat jaarlijks zal worden toegevoegd;
b
de deskundigheid van de advocaat op bepaalde rechtsgebieden;
c
de organisatie van het kantoor waar de advocaat werkzaam is;
d
de verslaglegging door de advocaat omtrent de door hem verleende rechtsbijstand.
2
In het jaarplan worden nadere regels gesteld voor de krachtens het eerste lid door de raad te stellen voorwaarden.

Artikel 16
In bijzondere gevallen kan de raad beslissen dat rechtsbijstand zal worden verleend door een niet ingeschreven advocaat.
Als bijzonder geval kan worden aangemerkt:
a
de uitdrukkelijke en gemotiveerde wens van de rechtzoekende, door een bepaalde advocaat te worden bijgestaan;
b
de behoefte aan bijstand door een advocaat die over specifieke deskundigheid op een bepaald rechtsgebied beschikt.

Artikel 17
1
De inschrijving wordt door de raad doorgehaald bij verlies van de hoedanigheid van advocaat.
2
Voorts kan de raad de inschrijving doorhalen:
a
indien de advocaat niet voldaan heeft dan wel niet langer voldoet aan de voor de inschrijving gestelde voorwaarden;
b
indien naar zijn oordeel genoegzaam is gebleken dat de rechtsbijstandverlening door de advocaat niet voldoet aan redelijkerwijs te stellen eisen van doelmatigheid of zorgvuldigheid;
c
indien aan de advocaat een maatregel is opgelegd als bedoeld in artikel 48, tweede lid, onder a tot en met c, van de Advocatenwetdan wel artikel 60b, tweede lid, onder a tot en met c;
d
indien naar zijn oordeel genoegzaam is gebleken dat de advocaat herhaaldelijk onjuiste informatie heeft verstrekt ten behoeve van het vaststellen van de vergoeding;
e
indien de advocaat niet voldoet aan de eisen gesteld aan de wijze van indiening van een aanvraag om een toevoeging;
f
indien de advocaat niet voldoet aan de eisen gesteld aan de inrichting en de wijze van indiening van een aanvraag om vaststelling van de vergoeding.
Afdeling 3. De stichting rechtsbijstand

Artikel 18
1
In elk ressort als bedoeld in artikel 2 zijn er één of meer stichtingen rechtsbijstand, waarvan de statuten de instemming van de raad behoeven.
2
Het bestuur van de stichting bestaat uit ten minste drie en ten hoogste vijf personen. Een minderheid van de leden van het bestuur kan rechtsbijstandverlener in de zin van deze wet zijn.
3
Aan de stichting is een bureau verbonden.

Artikel 19
1
De stichting heeft tot taak:
a
het verzorgen van spreekuren;
b
het verzorgen van verdergaande rechtsbijstand ten vervolge op een spreekuur overeenkomstig bij algemene maatregel van bestuur vast te stellen grenzen of voorwaarden;
c
het verlenen van verdergaande rechtsbijstand op basis van een toevoeging.
2
De stichting onderzoekt de draagkracht van de rechtzoekende in het geval van rechtsbijstand op basis van het eerste lid, onder b, behalve in het geval de rechtzoekende met het oog op de toepassing van artikel 51a van het Wetboek van Strafvordering als benadeelde partij zijn schade wil vorderen. Bij zijn onderzoek gaat de stichting uit van het inkomen en vermogen dat het verzamelinkomen respectievelijk het vermogen in het jaar waarin de verlening van verdergaande rechtsbijstand ten vervolge op een spreekuur is aangevangen zo goed mogelijk benadert.
3
Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden omtrent de beoordeling van het inkomen en vermogen met het oog op de verlening van verdergaande rechtsbijstand ten vervolge op een spreekuur alsmede met betrekking tot de over te leggen gegevens nadere regels gesteld.

Artikel 20
1
Het bestuur benoemt een directeur en een plaatsvervangend directeur van de stichting. De benoeming behoeft de instemming van de raad.
2
De overige personeelsleden worden door het bestuur, op voordracht van de directeur, in dienst genomen en ontslagen.
3
Voor het vervullen van de taken, bedoeld in artikel 19, eerste lid, onder a en b, kan de raad na overleg met de stichting overeenkomsten aangaan met ingeschreven advocaten of met personen, bedoeld in artikel 13, eerste lid, onder c. In het jaarplan wordt vermeld welke toepassing de raad aan het bepaalde in dit lid zal geven.

Artikel 21
Op voorstel van de raden stelt Onze Minister voor elke stichting de personeelsformatie vast voor de medewerkers in vaste dienst die met de verlening van rechtsbijstand zijn belast. Voor alle arrondissementen gezamenlijk kan dit aantal niet meer bedragen dan tien ten honderd van het aantal door de raden ingeschreven advocaten. Het jaarplan vermeldt per stichting het aantal medewerkers in vaste dienst dat met de verlening van rechtsbijstand is belast.

Artikel 22
1
Medewerkers van de stichting die belast zijn met de verlening van rechtsbijstand, moeten voldoen aan de eisen, genoemd in artikel 2, eerste lid, of artikel 2a van de Advocatenwet.
2
De raad stelt een klachtenregeling vast, waarop een ieder die een klacht heeft over een gedraging van een medewerker van de stichting of van een persoon als bedoeld in artikel 13, eerste lid, onder c, een beroep kan doen. Gegrondverklaring van de klacht kan ertoe leiden, dat de rechtsbijstandverlener die het betreft, al dan niet voor bepaalde tijd, van de verdere verlening van een door de raad te bepalen vorm van rechtsbijstand wordt uitgesloten.
3
De klachtenregeling behoeft de goedkeuring van Onze Minister. De goedkeuring kan worden onthouden wegens strijd met het recht of het algemeen belang.

Artikel 23
1
De stichting stelt voor elk kalenderjaar een werkplan op. Van het werkplan maken een activiteitenplan en een begroting deel uit. Het werkplan wordt van kracht zodra de raad ermee heeft ingestemd.
2
In het activiteitenplan wordt aangegeven welk beleid de stichting zal voeren met betrekking tot de toegankelijkheid voor de rechtzoekende van het aan de stichting verbonden bureau en van advocaten die een overeenkomst zijn aangegaan als bedoeld in artikel 20, vierde lid.

Hoofdstuk IIIa. De verlening van rechtsbijstand in grensoverschrijdende geschillen binnen de Europese Unie

Artikel 23a
In dit hoofdstuk wordt verstaan onder:
a
richtlijn: de richtlijn 2003/8/EG van de Raad van 27 januari 2003 tot verbetering van de toegang tot de rechter bij grensoverschrijdende geschillen, door middel van gemeenschappelijke minimumvoorschriften betreffende rechtsbijstand bij die geschillen;
b
lidstaat: lidstaat van de Europese Unie met uitzondering van Denemarken.
Afdeling 1. Rechtzoekenden die wonen in een andere lidstaat dan Nederland

Artikel 23b
1
De bepalingen van deze afdeling zijn uitsluitend van toepassing op de verlening van rechtsbijstand aan een natuurlijk persoon in een grensoverschrijdend geschil op het terrein van het burgerlijk recht of het handelsrecht die zijn rechtmatige woonplaats of rechtmatige gewone verblijfplaats heeft in een andere lidstaat.
2
Onder een grensoverschrijdend geschil wordt verstaan een geschil waarbij op de dag van het indienen van de aanvraag om verlening van rechtsbijstand met het oog op de behandeling van de zaak in Nederland of de tenuitvoerlegging van de beslissing in die zaak in Nederland, de rechtzoekende zijn rechtmatige woonplaats of rechtmatige gewone verblijfplaats heeft in een andere lidstaat.
3
Om vast te stellen of een rechtzoekende woonplaats heeft in Nederland wordt Nederlands recht toegepast. Indien de rechtzoekende geen woonplaats heeft in Nederland, wordt voor de vaststelling of betrokkene een woonplaats heeft in een andere lidstaat het recht van die lidstaat toegepast.

Artikel 23c
1
Indien de bijzondere feitelijke of juridische ingewikkeldheid van het geval of de gelijkheid van de partijen dat vereist, kan, in afwijking van artikel 12, tweede lid, onder g, rechtsbijstand worden verleend.
2
Het eerste lid is van overeenkomstige toepassing, indien de raad een toevoeging verleent op last van de rechter.
3
Rechtsbijstand behoeft niet te worden verleend, indien de rechtzoekende in het betrokken geschil daadwerkelijk toegang heeft tot andere regelingen voor de dekking van de kosten van rechtsbijstand alsmede de in artikel 23e bedoelde kosten.
4
Artikel 33, eerste lid, onder c, is niet van toepassing.

Artikel 23d
Ondanks de toepasselijkheid van de artikelen 34 en 35 wordt rechtsbijstand verleend of worden kosten, bedoeld in artikel 23e vergoed, indien de rechtzoekende aantoont dat hij niet in staat is de kosten van rechtsbijstand te dragen als gevolg van de verschillen in de kosten van levensonderhoud tussen de lidstaat waar hij zijn woonplaats of gewone verblijfplaats heeft en Nederland.

Artikel 23e
1
Onverminderd de kosten die op grond van deze wet worden vergoed, worden de hierna te noemen kosten door de raad aan de rechtzoekende vergoed voorzover die rechtstreeks verband houden met het grensoverschrijdende karakter van het geschil en voorzover deze kosten, niet zijnde proceskosten, ten behoeve van de rechtzoekende zijn gemaakt en voor rekening van de rechtzoekende komen en door de rechtzoekende zijn betaald:
a
de kosten van tolken, voorzover deze zijn geregistreerd in het kwaliteitsregister te 's-Hertogenbosch;
b
de kosten voor de vertaling door een beëdigde vertaler van de voor de afdoening van de zaak benodigde stukken die door de rechter of de raad worden verlangd en door de rechtzoekende worden overgelegd;
c
de reiskosten, voorzover bij het voorleggen van de zaak van de aanvrager de aanwezigheid van betrokkenen ter terechtzitting bij de wet of door de rechter geboden is en de rechter oordeelt dat de betrokkenen niet anderszins ten genoegen van de rechter kunnen worden gehoord, en
d
vijftig procent van het honorarium van personen die in opdracht van de rechter in de procedure optreden.
2
Voorzover mogelijk draagt de raad zorg voor de vertaling van de stukken, bedoeld in het eerste lid, onder b.
3
De hoogte van de vergoeding van de reiskosten, bedoeld in het eerste lid, onder c, wordt berekend overeenkomstig artikel 25 van het Besluit vergoedingen rechtsbijstand 2000.
4
De hoogte van de vergoeding van het honorarium van de personen, bedoeld in het eerste lid, onder a, b en d, wordt berekend overeenkomstig de Wet tarieven in burgerlijke zaken.

Artikel 23f
Onverminderd de toepasselijkheid van de bepalingen van deze wet, wordt in een grensoverschrijdend geschil ook rechtsbijstand verleend:
a
voor de tenuitvoerlegging van de beslissing van de rechter in de zaak die in Nederland is behandeld;
b
indien bij wet of door een rechterlijke uitspraak de rechtzoekende verplicht is van een buitengerechtelijke procedure gebruik te maken;
c
voor de tenuitvoerlegging van authentieke akten in Nederland.

Artikel 23g
1
De rechtzoekende dient de aanvraag om verlening van rechtsbijstand in bij de raad voor rechtsbijstand te 's-Gravenhage.
2
Bij ministeriële regeling wordt bepaald in welke taal of talen de aanvraag mag worden gedaan.

Artikel 23h
Indien in Nederland om erkenning, niet-erkenning of tenuitvoerlegging van een uitspraak van de rechter uit een andere lidstaat, wordt verzocht door een rechtzoekende die in een andere lidstaat dan Nederland zijn rechtmatige woonplaats of gewone verblijfplaats als bedoeld in artikel 23b, derde lid, heeft en van wie de hoofdzaak in een andere lidstaat dan Nederland is behandeld waarbij hij op grond van de richtlijn, genoemd in artikel 23i, eerste lid, rechtsbijstand heeft ontvangen zijn de artikelen 23c tot en met 23g van overeenkomstige toepassing.
Afdeling 2. Rechtzoekenden die wonen in Nederland

Artikel 23i
1
In het geval waarin de richtlijn van toepassing is, wordt aan de rechtzoekende, die op de dag van het indienen van de aanvraag om verlening van rechtsbijstand met het oog op de behandeling van de zaak in een andere lidstaat dan Nederland, zijn rechtmatige woonplaats of rechtmatige gewone verblijfplaats als bedoeld in artikel 23b, derde lid, in Nederland heeft, rechtsbijstand verleend totdat de aanvraag om verlening van rechtsbijstand in overeenstemming met voornoemde richtlijn is ontvangen door de bevoegde autoriteit van de lidstaat waar de zaak verder zal worden behandeld.
2
Artikel 23b, derde lid, is van toepassing.
3
In de gevallen, bedoeld in het eerste lid, wordt rechtsbijstand uitsluitend niet verleend, indien de daartoe strekkende aanvraag kennelijk van elke grond is ontbloot.
4
De verlening van rechtsbijstand, bedoeld in het eerste lid, omvat uitsluitend de verlening van rechtsbijstand tijdens een spreekuur als bedoeld in artikel 19 of de verlening van een adviestoevoeging
5
De aanvraag om verlening van rechtsbijstand, bedoeld in het eerste lid, wordt gedaan bij de raad voor rechtsbijstand te 's-Gravenhage.
6
De raad, bedoeld in het vijfde lid, zendt de aanvraag binnen vijftien dagen nadat de aanvraag en de daarbij begeleidende stukken zijn vertaald naar de bevoegde autoriteit in de lidstaat waar de zaak zal worden behandeld, tenzij de rechtsbijstand op grond van het derde lid niet is verleend. De raad draagt zorg voor de vertaling van de aanvraag en van de vereiste begeleidende stukken zo spoedig mogelijk na ontvangst van de aanvraag. De kosten van de vertaling komen voor rekening van de raad.
7
De rechtzoekende is geen kosten verschuldigd voor de handelingen van de raad, bedoeld in het zesde lid. Indien de bevoegde autoriteit in de lidstaat waar de zaak zal worden behandeld de aanvraag om verlening van rechtsbijstand afwijst, is de rechtzoekende de kosten van vertaling verschuldigd aan de raad.

Artikel 23j
Indien in Nederland om erkenning, niet-erkenning of tenuitvoerlegging van een uitspraak van de rechter uit een andere lidstaat, wordt verzocht door een rechtzoekende die in Nederland zijn rechtmatige woonplaats of rechtmatige gewone verblijfplaats als bedoeld in artikel 23b, derde lid, heeft en van wie de hoofdzaak in een andere lidstaat is behandeld waarbij hij op grond van de richtlijn rechtsbijstand heeft ontvangen, zijn de artikelen 23c tot en met 23g overeenkomstige toepassing.
Afdeling 3. Afstemming andere regelgeving

Artikel 23k
In het geval waarin de richtlijn van toepassing is, zijn de bepalingen in de afdelingen 1 en 2 van hoofdstuk IIIa van toepassing in afwijking van andere tussen Nederland en de lidstaten geldende overeenkomsten alsmede in afwijking van het Verdrag van 25 oktober 1980 inzake de toegang tot de rechter in internationale gevallen (Trb. 1989, 114).

Hoofdstuk IV. De toevoeging

Artikel 24
1
De raad beslist op de aanvraag om een toevoeging ten behoeve van:
a
rechtsbijstand door een advocaat;
b
rechtsbijstand door een medewerker van een stichting in het geval, bedoeld in artikel 19, eerste lid, onder c;
c
rechtsbijstand door personen, bedoeld in artikel 13, eerste lid, onder c.
2
De rechtsbijstandverlener dient mede namens de rechtzoekende, een aanvraag om een toevoeging in bij de raad in het ressort waar de rechtsbijstandverlener kantoor houdt. De aanvraag wordt mede namens de rechtzoekende, ondertekend door de rechtsbijstandverlener.
3
De aanvraag om een toevoeging bevat een genoegzame omschrijving van de feiten en omstandigheden betreffende het rechtsprobleem waarvoor rechtsbijstand wordt gevraagd, de aan te voeren gronden dan wel een aanduiding van de werkzaamheden op basis van de toevoeging die ter zake van het rechtsprobleem nodig worden geacht.
4
De rechtsbijstandverlener kan slechts met instemming van de raad de toevoeging weigeren. Zolang de toevoeging niet is gewijzigd of ingetrokken, is hij verplicht de nodige rechtsbijstand te verlenen.
5
De toevoeging vermeldt een omschrijving van het rechtsbelang terzake waarvan de toevoeging is verleend. Het besluit vermeldt tevens het bedrag van de eigen bijdrage die op de voet van het bepaalde in artikel 35 is verschuldigd.

Artikel 25
1
Voorzover beschikbaar worden bij de aanvraag om een toevoeging in ieder geval het sociaal-fiscaalnummer, bedoeld in artikel 2, derde lid, onderdeel j, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen, van de aanvrager en van degenen als bedoeld in artikel 34, derde lid, verstrekt.
2
Indien het een aanvraag betreft van een vreemdeling van wie geen sociaal-fiscaalnummer beschikbaar is, verstrekt Onze Minister op verzoek van de raad de gegevens die voor de beoordeling van de aanvraag noodzakelijk zijn.
3
De inspecteur die bevoegd is tot heffing van belastingen van de rechtzoekende en van degenen als bedoeld in artikel 34, derde lid, verstrekt op verzoek van de raad van hen het verzamelinkomen of het belastbaar loon alsmede het vermogen dat meer bedraagt dan het heffingvrij vermogen.
4
In de gevallen waarin de inspecteur niet beschikt over de inkomens- of vermogensgegevens van de rechtzoekende of van degenen als bedoeld in artikel 34, derde lid, legt de aanvrager stukken over op grond waarvan de raad het inkomen en vermogen kan vaststellen.
5
Met het oog op het vaststellen van de financiële draagkracht en van de hoogte van de eigen bijdrage van de rechtzoekende worden op verzoek van de raad uit de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens inlichtingen verstrekt over de rechtzoekende en degenen met wie de rechtzoekende een gezamenlijke huishouding voert als bedoeld in artikel 34, derde lid.
6
Bij algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels worden gesteld omtrent de bij de aanvraag over te leggen gegevens en bescheiden alsmede omtrent het opvragen van het sociaal-fiscaal nummer bij degenen wier inkomen of vermogen betrokken wordt bij de beoordeling van de aanvraag.

Artikel 26 [Vervallen per 01-04-2006]

Artikel 27
De raad kan, alvorens op de aanvraag te beslissen, de rechtzoekende horen, indien hij dat noodzakelijk acht voor de beoordeling van de aanvraag of de financiële draagkracht van de rechtzoekende. De raad kan tevens, tenzij het belang van de rechtzoekende zich daartegen verzet, de tegenpartij in de gelegenheid stellen haar standpunt uiteen te zetten.

Artikel 28
1
De raad kan de toevoeging weigeren indien de aanvraag:
a
wordt ingediend nadat de rechtsbijstand reeds feitelijk is verleend;
b
betrekking heeft op een rechtsbelang ter zake waarvan de aanvrager aanspraak kan maken op rechtsbijstand op grond van een eerder afgegeven toevoeging;
c
een rechtsprobleem betreft dat naar het oordeel van de raad eenvoudig afgehandeld kan worden.
2
Bij de in artikel 12, derde lid, bedoelde algemene maatregel van bestuur kunnen omtrent het in het eerste lid bepaalde nadere regels worden gesteld.

Artikel 29
1
Een afschrift van het besluit tot toevoeging wordt zo spoedig mogelijk, doch in ieder geval voordat de einduitspraak is gedaan, overgelegd aan de rechter voor wie de zaak dient.
2
Indien de rechtsbijstandverlener de toevoeging niet overeenkomstig het eerste lid aan de rechter heeft overgelegd en als gevolg daarvan geen toepassing is gegeven aan artikel 57b, eerste lid, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering of artikel 8:75, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht, wordt op het bedrag dat als vergoeding is vastgesteld in mindering gebracht het bedrag dat de tegenpartij in een procedure na een veroordeling in de proceskosten aan de rechtzoekende moet betalen.
3
Indien op grond van de Algemene wet bestuursrecht bezwaar of administratief beroep wordt ingesteld en de belanghebbende een verzoek om een kostenvergoeding doet, wordt een afschrift van het besluit tot toevoeging zo spoedig mogelijk, doch in ieder geval voordat het bestuursorgaan op het bezwaar heeft beslist dan wel het beroepsorgaan op het beroep heeft beslist, overgelegd aan dat bestuurs- of beroepsorgaan.

Artikel 30
1
In spoedeisende gevallen verleent de raad een voorlopige toevoeging. De raad beslist zo spoedig mogelijk daarna over definitieve toevoeging; dit besluit treedt met terugwerkende kracht in de plaats van die tot verlening van een voorlopige toevoeging.
2
Bij de verlening van de voorlopige toevoeging stelt de raad de aanvrager overeenkomstig artikel 4:5, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht een termijn, waarbinnen deze de voor de beoordeling van zijn aanvraag om een definitieve toevoeging van belang zijnde gegevens moet hebben overgelegd.

Artikel 31 [Vervallen per 01-04-2006]

Artikel 32
De toevoeging geldt uitsluitend voor het rechtsbelang ter zake waarvoor zij is verleend en, in het geval van een procedure, voor de behandeling daarvan in één instantie, de tenuitvoerlegging van de rechterlijke uitspraak daaronder begrepen.

Artikel 33
1
De raad kan de toevoeging, anders dan op verlangen van de aanvrager, wijzigen, beëindigen of intrekken, indien:
a
deze is verleend op grond van onjuiste of onvolledige gegevens omtrent de aard of het belang van de zaak, de financiële draagkracht of de woonplaats van de aanvrager;
b
de aanvrager de voor een goede behartiging van zijn zaak noodzakelijke medewerking weigert;
c
de aanvrager in gebreke blijft de door hem verschuldigde eigen bijdrage en overige kosten die voor zijn rekening komen, dan wel een hem daarop gevraagd voorschot, te voldoen;
d
blijkt dat een andere toevoeging mede omvat het rechtsbelang waarvoor de toevoeging is verleend.
2
De toegevoegde rechtsbijstandverlener kan zich na beëindiging of intrekking van de toevoeging aan de zaak onttrekken.
3
Indien de toevoeging wordt beëindigd of ingetrokken op grond van een situatie als bedoeld in het eerste lid, onder a, kan de raad het bedrag ter hoogte van de vergoeding, bedoeld in artikel 37, vorderen van de rechtzoekende, tenzij de verlening van de vergoeding op grond van artikel 4:48, eerste lid, onder c of d, van de Algemene wet bestuursrecht is ingetrokken of gewijzigd of de vergoeding op grond van artikel 4:46, tweede lid, onder c of d, van de Algemene wet bestuursrecht lager is vastgesteld dan wel de vaststelling van de vergoeding op grond van artikel 4:49, eerste lid, onder b, van die wet is ingetrokken of ten nadele van de rechtsbijstandverlener is gewijzigd.

Hoofdstuk V. Financiële bepalingen
Afdeling 1. De normen voor de financiële draagkracht van de rechtzoekende

Artikel 34
1
Rechtsbijstand overeenkomstig de bepalingen van deze wet wordt verleend aan hen wier inkomen per jaar € 21 800 [Red: per 1 januari 2008: € 22 900] of minder bedraagt, indien zij alleenstaand zijn, dan wel, indien zij met één of meer anderen een gemeenschappelijke huishouding voeren, ten hoogste € 31 000 [Red: per 1 januari 2008: € 32 400] .
2
In afwijking van het bepaalde in het eerste lid wordt geen rechtsbijstand verleend, indien de rechtzoekende beschikt over een vermogen dat meer bedraagt dan het heffingvrij vermogen.
3
Bij de vaststelling van het inkomen en vermogen van de rechtzoekende worden, behoudens het geval van onderling tegenstrijdige belangen, mede in aanmerking genomen het inkomen en vermogen van:
a
de echtgenoot of geregistreerde partner van de rechtzoekende, tenzij deze op het moment van de aanvraag duurzaam van hem gescheiden leeft;
b
de persoon van verschillend of gelijk geslacht met wie de rechtzoekende duurzaam een gezamenlijke huishouding voert, tenzij tussen deze en de rechtzoekende op het moment van de aanvraag een bloedverwantschap in de eerste of tweede graad bestaat.

Artikel 34a
1
Het inkomen van de rechtzoekende is het verzamelinkomen in het peiljaar. Tot het moment waarop dit inkomen door de inspecteur is vastgesteld wordt onder inkomen verstaan het bedrag dat in het peiljaar het verzamelinkomen zo goed mogelijk benadert. De raad stelt dit bedrag vast op grond van de beschikbare gegevens. Nadat de inspecteur het inkomen en vermogen van het peiljaar heeft vastgesteld, neemt de raad ambtshalve een besluit dat in de plaats komt van het eerder genomen besluit. Artikel 34d, eerste lid, tweede volzin en vierde lid, is van toepassing.
2
Indien geen aanslag inkomstenbelasting wordt vastgesteld, wordt onder inkomen verstaan het belastbaar loon in het peiljaar. Indien geen belastbaar loon beschikbaar is, wordt onder inkomen verstaan het bedrag dat in het peiljaar het verzamelinkomen zo goed mogelijk benadert. De raad stelt dit bedrag vast.
3
Indien op grond van het ambtshalve besluit van de raad, bedoeld in het eerste lid, de rechtzoekende een hogere eigen bijdrage verschuldigd is, is hij hetgeen meer moet worden betaald verschuldigd aan de raad. Is de rechtzoekende een lagere eigen bijdrage of geen eigen bijdrage verschuldigd, dan kan hij het teveel betaalde vorderen van de raad. Over de te betalen of te vorderen bedragen worden geen renten en kosten vergoed. Artikel 34f is van overeenkomstige toepassing.
4
Het vermogen is het vermogen in het peiljaar. Het eerste lid is van overeenkomstige toepassing.
5
Bij algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels worden gegeven voor de vaststelling van het voor de financiële draagkracht in aanmerking te nemen inkomen en vermogen.

Artikel 34b

Artikel 34a is van overeenkomstige toepassing op het vaststellen van het inkomen en vermogen van een andere persoon dan de rechtzoekende als bedoeld in artikel 34, derde lid.


Artikel 34c
1
Indien in het jaar waarin de aanvraag om een toevoeging is gedaan sprake is van een terugval in het inkomen of vermogen, neemt de raad op aanvraag van de rechtzoekende een besluit dat is gebaseerd op het door de raad geschatte inkomen of vermogen in het jaar waarin de aanvraag om een toevoeging is gedaan.
2
Onder terugval van inkomen of vermogen wordt verstaan een vermindering van het inkomen of vermogen met ten minste 15% ten opzichte van het peiljaar.
3
De aanvraag wordt bij de raad ingediend binnen zes weken na de bekendmaking van het besluit waarin is beslist op de aanvraag om een toevoeging.
4
Bij de aanvraag worden in ieder geval overgelegd gegevens over het inkomen en vermogen van het jaar van de aanvraag alsmede een verklaring waarin de oorzaak van de inkomens- of vermogensdaling wordt toegelicht.

Artikel 34d
1
Indien de raad de aanvraag, bedoeld in artikel 34c, eerste lid, niet heeft afgewezen, neemt de raad, nadat de inspecteur het inkomen en vermogen in het jaar van de aanvraag heeft vastgesteld, ambtshalve een besluit dat in de plaats komt van het eerder genomen besluit, bedoeld in artikel 34c, eerste lid, met dien verstande dat dit besluit niet van een hoger inkomen en vermogen uitgaat dan zou zijn vastgesteld in het peiljaar, bedoeld in artikel 34a, eerste lid. Het besluit heeft geen gevolg voor de beschikking tot verlening en vaststelling van de vergoeding alsmede voor het recht van de rechtsbijstandverlener om de eigen bijdrage die voortvloeit uit de draagkracht zoals berekend in het eerder genomen besluit te vorderen.
2
Artikel 34a, derde lid, is van overeenkomstige toepassing.
3
Bij algemene maatregel van bestuur kan worden bepaald in welke gevallen de raad mag beslissen tot de verlening van een toevoeging, indien het geschatte inkomen of vermogen de grenzen, genoemd in artikel 34, eerste en tweede lid, overschrijdt dan wel de terugval in het inkomen of vermogen minder is dan 15%. In die gevallen is de eigen bijdrage gelijk aan die geregeld in artikel 35, derde of vierde lid, telkens onder e.

Artikel 34e
1
De beslissing op het bezwaar tegen de beslissing op de aanvraag om een toevoeging wordt geacht mede betrekking te hebben op de beslissing op de aanvraag, bedoeld in artikel 34c, eerste lid.
2
Indien de aanvraag, bedoeld in artikel 34c, eerste lid, later is ingediend dan het bezwaarschrift wordt in afwijking van artikel 7:10 van de Algemene wet bestuursrecht de termijn waarbinnen de raad beslist geacht aan te vangen bij ontvangst van de aanvraag.
3
Indien het bezwaarschrift later is ingediend dan de aanvraag om peiljaarverlegging wordt de termijn waarbinnen de raad op de aanvraag om peiljaarverlegging moet beslissen opgeschort tot het moment waarop op het bezwaar wordt beslist.

Artikel 34f
1
De rechtzoekende is het bedrag dat in het kader van de verlening van rechtsbijstand door de raad is betaald aan de rechtsbijstandverlener verschuldigd aan de raad, indien de rechtzoekende op grond van het besluit, bedoeld in artikel 34d, eerste lid, geen recht heeft op de verlening van rechtsbijstand.
2
De raad vordert het bedrag, bedoeld in het eerste lid, van de rechtzoekende, tenzij zwaarwegende omstandigheden zich daartegen verzetten.
3
Bij het vaststellen van de termijn of de termijnen waarbinnen moet worden betaald, houdt de raad rekening met de draagkracht van de rechtzoekende.
4
Indien de rechtzoekende het verschuldigde bedrag niet of niet tijdig voldoet maant de raad de rechtzoekende schriftelijk aan om alsnog binnen vier weken na dagtekening van de aanmaning het daarin vermelde bedrag aan de raad te voldoen. De aanmaning vermeldt dat bij niet tijdige betaling deze kan worden afgedwongen door op kosten van de schuldenaar uit te voeren invorderingsmaatregelen. De aanmaning vermeldt de vergoeding die in rekening wordt gebracht.
5
Volgt op deze aanmaning de betaling binnen de gestelde termijn niet, dan vaardigt de raad een dwangbevel uit. Het dwangbevel omvat mede de buitengerechtelijke kosten.
6
De bekendmaking van het dwangbevel geschiedt door middel van de betekening van een exploot als bedoeld in het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering.
7
Het dwangbevel levert een executoriale titel op, die met toepassing van de voorschriften van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering kan worden tenuitvoergelegd. Bij het dwangbevel kunnen tevens de aanmaningsvergoeding en de kosten van het dwangbevel worden ingevorderd.
8
Binnen vier weken na de betekening staat verzet open tegen het dwangbevel, bedoeld in het vijfde lid, door dagvaarding van de raad. Het verzet schorst de tenuitvoerlegging van het dwangbevel voorzover deze door het verzet wordt bestreden.

Artikel 34g
1
Tenzij zwaarwegende omstandigheden zich daartegen verzetten, wordt de toevoeging met terugwerkende kracht ingetrokken, indien:
a
de rechtzoekende de kosten van rechtsbijstand kan verhalen op een derde, of
b
op het moment van de definitieve afhandeling van de zaak waarvoor die toevoeging was verleend de rechtzoekende als resultaat van die zaak een vordering met betrekking tot een geldsom ter hoogte van tenminste 50% van het heffingvrij vermogen heeft.
2
Het eerste lid, onder b, is niet van toepassing in zaken betreffende het strafrecht en het vreemdelingenrecht.
3
Artikel 34a, derde lid, tweede, derde en vierde volzin en artikel 34d, eerste lid, tweede volzin zijn van overeenkomstige toepassing.

Artikel 35
1
De rechtzoekende is een bijdrage van € 13.50 verschuldigd wanneer rechtsbijstand wordt verleend op basis van artikel 19, eerste lid, onder b.
2
De rechtzoekende is een eigen bijdrage waarvan de hoogte afhankelijk is van zijn inkomen, verschuldigd wanneer rechtsbijstand verleend wordt op basis van een toevoeging.
3
Indien uitsluitend het inkomen of vermogen van de rechtzoekende in aanmerking wordt genomen, bedraagt de eigen bijdrage:
a
voor hen wier inkomen niet hoger is dan € 15 200 [Red: per 1 januari 2008: € 16 200] : € 90 [Red: per 1 januari 2008: € 94] ,
b
voor hen wier inkomen meer is dan € 15 200 en ten hoogste € 15 900 [Red: per 1 januari 2008: € 16 200 resp. € 16 700] bedraagt: € 141 [Red: per 1 januari 2008: € 148] ,
c
voor hen wier inkomen meer is dan € 15 900 en ten hoogste € 16 700 [Red: per 1 januari 2008: € 16 700 resp. € 17 500] bedraagt: € 242 [Red: per 1 januari 2008: € 255] ,
d
voor hen wier inkomen meer is dan € 16 700 en ten hoogste € 18 400 [Red: per 1 januari 2008: € 17 500 resp. € 19 300]
* bedraagt: € 428 [Red: per 1 januari 2008: € 449] ,
e
voor hen wier inkomen meer is dan € 18 400 en ten hoogste € 21 800 [Red: per 1 januari 2008: € 19 300 resp. € 22 900] bedraagt: € 672 [Red: per 1 januari 2008: € 705] .
4
In de andere gevallen bedraagt de eigen bijdrage:
a
voor hen wier inkomen niet hoger is dan € 21 200 [Red: per 1 januari 2008: € 22 500] : € 90 [Red: per 1 januari 2008: € 94] ,
b
voor hen wier inkomen meer is dan € 21 200 en ten hoogste € 22 300 [Red: per 1 januari 2008: € 22 500 resp. € 23 300] bedraagt: € 141 [Red: per 1 januari 2008: € 148] ,
c
voor hen wier inkomen meer is dan € 22 300 en ten hoogste € 23 500 [Red: per 1 januari 2008: € 23 300 resp. € 24 600] bedraagt: € 242 [Red: per 1 januari 2008: € 255] ,
d
voor hen wier inkomen meer is dan € 23 500 en ten hoogste € 26 000 [Red: per 1 januari 2008: € 24 600 resp. € 27 300] bedraagt: € 428 [Red: per 1 januari 2008: € 449] ,
e
voor hen wier inkomen meer is dan € 26 000 en ten hoogste € 31 000 [Red: per 1 januari 2008: € 27 300 resp. € 32 400] bedraagt: € 672 [Red: per 1 januari 2008: € 705] .
5
De in artikel 34 en de in het derde en vierde lid van dit artikel genoemde inkomensgrenzen, alsmede de in het derde en vierde lid genoemde eigen bijdragen worden jaarlijks per 1 januari aangepast met het percentage waarmee het indexcijfer van de lonen op 31 oktober van het voorgaande jaar afwijkt van het overeenkomstige indexcijfer op 31 oktober in het daaraan voorafgaande jaar, met dien verstande dat de te wijzigen inkomensbedragen worden afgerond op het naastliggende veelvoud van € 100,- en dat de te wijzigen eigen bijdragen worden afgerond op het naastliggende veelvoud van € 1,-. Onze Minister maakt jaarlijks de geïndexeerde bedragen bekend door publicatie in de Staatscourant.
6
De in het eerste, derde en vierde lid genoemde eigen bijdragen kunnen voorts bij algemene maatregel van bestuur worden gewijzigd.
7
Bij algemene maatregel van bestuur wordt bepaald wat onder het indexcijfer van de lonen als bedoeld in het vijfde lid wordt verstaan.
8
Bij algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld over de gevallen waarin de raad bevoegd is geen of een lagere eigen bijdrage dan genoemd in het eerste, derde of vierde lid op te leggen.

Artikel 36
1
Aan rechtspersonen wordt overeenkomstig de bepalingen van deze wet rechtsbijstand verleend, indien van de rechtspersoon redelijkerwijze niet verwacht kan worden dat deze de kosten van rechtsbijstand betaalt uit eigen vermogen of inkomsten, waaronder begrepen bijdragen van leden of betrokkenen, alsmede subsidies van de overheid.
2
De rechtspersoon aan wie rechtsbijstand op basis van een toevoeging wordt verleend, is een eigen bijdrage verschuldigd als genoemd in artikel 35, derde lid, onder e.
Afdeling 2. De kosten van de verlening van rechtsbijstand

Artikel 37
1
De raad verstrekt aan een rechtsbijstandverlener een subsidie, genoemd vergoeding, voor:
a
de door hem op basis van een toevoeging verleende rechtsbijstand;
b
de door hem verleende rechtsbijstand in een zaak waarin een rechtsbijstandverlener rechtsbijstand heeft verleend in het kader van een door de raad getroffen regeling voor het beurtelings verlenen van rechtsbijstand in bij algemene maatregel van bestuur aan te wijzen zaken.
2
De vergoeding omvat mede de bij algemene maatregel van bestuur aan te wijzen overige kosten die verband houden met de verlening van rechtsbijstand alsmede de omzetbelasting die over de vergoeding is verschuldigd.
3
De voor de rechtzoekende vastgestelde eigen bijdrage wordt op de in het eerste lid bedoelde vergoeding in mindering gebracht.
4
Aan ingeschreven advocaten wordt periodiek een voorschot toegekend.
5
Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden vastgesteld met betrekking tot:
a
het bedrag van de vergoeding en de wijze waarop dit bedrag wordt bepaald;
b
de aanvraag van de vergoeding en de besluitvorming daarover;
c
de voorwaarden waaronder de vergoeding wordt verleend;
d
de verplichtingen van de rechtsbijstandverlener;
e
de vaststelling van de vergoeding;
f
de wijziging van de vergoeding;
g
de verlening van voorschotten;
h
de betaling van de vergoeding;
i
de naleving.
6
De in het eerste lid bedoelde vergoeding is verschuldigd aan de betrokken stichting, indien de rechtsbijstand wordt verleend door medewerkers van de stichting.

Artikel 37a
Indien een rechtspersoon een gehele of gedeeltelijke geldelijke bijdrage ontvangt voor de verlening van rechtskundige diensten, worden aan een advocaat die een privaatrechtelijke of publiekrechtelijke dienstbetrekking heeft bij deze rechtspersoon geen vergoeding verstrekt voorzover de door hem op basis van een toevoeging verleende rechtsbijstand redelijkerwijs kan worden aangemerkt als een rechtskundige dienst waarvoor een geldelijke bijdrage is ontvangen.

Artikel 37b
1
De raad kan aan een rechtsbijstandverlener of een samenwerkingsverband van rechtsbijstandverleners ten behoeve van de verlening van rechtsbijstand subsidie verstrekken voor bijzondere doeleinden en projecten.
2
De raad kan een subsidieplafond vaststellen voor de activiteiten waarvoor subsidie kan worden verstrekt.
3
De raad stelt regels vast voor de verstrekking van subsidies als bedoeld in het eerste lid.
4
Deze regels bevatten in ieder geval:
a
een uitwerking van de activiteiten die voor subsidie in aanmerking komen;
b
een nadere omschrijving van aan de subsidie verbonden verplichtingen;
c
de termijn die bij de indiening van de aanvraag tot subsidieverlening in acht wordt genomen;
d
de aan de subsidie verbonden verplichtingen;
e
de termijn die bij de indiening van de aanvraag tot vaststelling van de subsidie in acht moet worden genomen;
f
de wijze waarop en de termijn waarbinnen het beschikbare bedrag wordt verdeeld.
5
De door de raad te stellen regels behoeven de goedkeuring van Onze Minister.

Artikel 38
1
De rechtzoekende is de hem opgelegde eigen bijdrage van rechtswege verschuldigd aan degene die hem de rechtsbijstand verleent. Voor het overige is hij geen vergoeding verschuldigd, behoudens voor kosten die meer in het bijzonder ten behoeve van zijn zaak zijn gemaakt, voor zover die op grond van artikel 41 aan hem in rekening mogen worden gebracht.
2
De ingevolge artikel 35, derde lid, verschuldigde eigen bijdrage bedraagt niet meer dan het bedrag van de vergoeding waarop de rechtsbijstandverlener ingevolge artikel 37 recht heeft.
3
De rechtsbijstandverlener licht de rechtzoekende vooraf zo goed mogelijk in over de kosten die voor hem aan de te verlenen rechtsbijstand verbonden zijn. Hij kan ter verzekering van de inning van de eigen bijdrage en de overige aan de zaak verbonden kosten die voor rekening van de rechtzoekende komen, verlangen dat de rechtzoekende een voorschot betaalt.
4
Indien de rechtzoekende weigerachtig blijft de door hem aan de rechtsbijstandverlener verschuldigde bijdrage en vergoeding voor de kosten te voldoen, wordt het bedrag daarvan nader vastgesteld door de president van de rechtbank van het arrondissement waarin de rechtsbijstandverlener is gevestigd. De artikelen 34 tot en met 40 van de Wet tarieven in burgerlijke zaken zijn van overeenkomstige toepassing.
5
De in het eerste lid bedoelde eigen bijdrage is van rechtswege verschuldigd aan de stichting indien de rechtsbijstandverlener een medewerker van de stichting is.

Artikel 39
Bij de in artikel 37, vijfde lid, bedoelde algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld voor de vergoedingen voor diensten die bij de verlening van rechtsbijstand zijn verricht door deurwaarders en, in strafzaken, door tolken, alsmede omtrent betaling van krachtens wettelijk voorschrift of rechterlijk bevel in dag- of nieuwsbladen geplaatste oproepingen of aankondigingen.

Artikel 40
De rechtzoekende is geen kosten verschuldigd voor het uitbrengen van een exploit of het opmaken van een proces-verbaal in een zaak waarin op grond van deze wet rechtsbijstand wordt verleend, noch voor de bijstand bij de tenuitvoerlegging van de in een zodanige zaak gegeven uitspraak.

Artikel 41
1
Bij de in artikel 37, vijfde lid, bedoelde algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld omtrent de kosten die ten behoeve van de zaak zijn gemaakt en die door de rechtsbijstandverlener in rekening mogen worden gebracht.
2
Tevens kunnen bij deze algemene maatregel van bestuur regels worden gesteld omtrent de gegevens die de rechtsbijstandverlener aan de raad dient over te leggen inzake:
a
de aan de rechtzoekende boven de eigen bijdrage in rekening gebrachte kosten;
b
de aan de zaak bestede tijd;
c
de wijze waarop de zaak is behandeld.
Afdeling 3. Subsidieverstrekking aan de raad en aan de stichting rechtsbijstand

Artikel 42
1
Onze Minister verstrekt de raad een subsidie voor de uitvoering van zijn wettelijke taak.
2
In afwijking van artikel 4:21, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht is titel 4.2 van die wet van toepassing.
3
De subsidie wordt per boekjaar verstrekt.
4
Afdeling 4.2.8 van de Algemene wet bestuursrecht is van toepassing.

Artikel 42a
1
Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld omtrent:
a
de gegevens die Onze Minister met het oog op het opstellen van de begroting verstrekt aan de raad, alsmede op welk tijdstip deze gegevens uiterlijk worden verstrekt;
b
de termijn die bij de indiening van de aanvraag tot subsidieverlening in acht wordt genomen;
c
de bij de aanvraag tot subsidieverlening over te leggen gegevens of bescheiden;
d
de eisen waaraan de begroting moet voldoen:
e
de wijze waarop de subsidie wordt bepaald;
f
het verlenen van voorschotten;
g
de gevallen waarin de raad een vergoeding voor vermogensvorming als bedoeld in artikel 4:41 van de Algemene wet bestuursrecht verschuldigd is, alsmede hoe deze vergoeding wordt berekend;
h
de handelingen, bedoeld in artikel 4:71 van de Algemene wet bestuursrecht, waarvoor de raad de toestemming van Onze Minister behoeft;
i
het vormen van egalisatiereserves door de raad;
j
de overige aan de subsidie verbonden verplichtingen;
k
de termijn die bij de indiening van de aanvraag tot vaststelling van de subsidie in acht wordt genomen;
l
de termijn waarbinnen Onze Minister op de aanvraag tot vaststelling van de subsidie beslist;
m
het onderzoek door de accountant, bedoeld in artikel 4:78 van de Algemene wet bestuursrecht;
n
de overige eisen waaraan het financiële verslag en het activiteitenverslag moeten voldoen.
2
Onze Minister stelt een aanwijzing over de reikwijdte en de intensiteit van de controle, als bedoeld in artikel 4:79, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht, vast.

Artikel 42b
1
De raad verstrekt aan een stichting rechtsbijstand een subsidie ten behoeve van de kosten benodigd voor de uitoefening van de taken, genoemd in artikel 19.
2
De raad stelt regels over de verstrekking van de subsidie, die in ieder geval bepalingen omvatten omtrent:
a
de termijn die bij de indiening van de aanvraag tot subsidieverlening in acht wordt genomen;
b
het verlenen van voorschotten;
c
de gevallen waarin de stichting een vergoeding voor vermogensvorming als bedoeld in artikel 4:41 van de Algemene wet bestuursrecht verschuldigd is, alsmede hoe deze vergoeding wordt berekend;
d
de handelingen, bedoeld in artikel 4:71 van de Algemene wet bestuursrecht, waarvoor de stichting de toestemming van de raad behoeft;
e
het vormen van een egalisatiereserve door de stichting;
f
de overige aan de subsidie verbonden verplichtingen;
g
de termijn die bij de indiening van de aanvraag tot vaststelling van de subsidie in acht wordt genomen;
h
het onderzoek door de accountant, bedoeld in artikel 4:78 van de Algemene wet bestuursrecht.
3
De raad stelt een aanwijzing over de reikwijdte en de intensiteit van de controle, als bedoeld in artikel 4:79, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht, vast.
4
De door de raad te stellen regels behoeven de goedkeuring van Onze Minister. De goedkeuring kan worden onthouden wegens strijd met het recht of het algemeen belang.
5
Voorzover noodzakelijk met het oog op het onderzoek door de accountant, bedoeld in artikel 4:78 van de Algemene wet bestuursrecht, verstrekt de stichting persoonsgegevens van rechtzoekenden aan de accountant.

Artikel 42c
1
De raad kan aan een stichting rechtsbijstand met het oog op de uitvoering van de taak, bedoeld in artikel 19, subsidie verstrekken voor bijzondere doeleinden en projecten.
2
Het tweede tot en met vijfde lid van artikel 37b zijn van toepassing.

Hoofdstuk VI. Rechtsbijstand in strafzaken

Artikel 43
1
Rechtsbijstand is kosteloos in de gevallen waarin krachtens enig wettelijk voorschrift in het Wetboek van Strafrecht of het Wetboek van Strafvordering aan de verdachte of de veroordeelde op last van de rechter een raadsman wordt toegevoegd door de raad, onverminderd het in artikel 49 van het Wetboek van Strafvordering bepaalde.
2
Het eerste lid is van overeenkomstige toepassing op rechtsbijstand bedoeld in:
a
artikel 24, derde lid, van de Uitleveringswet;
b
artikel 100 van de Vreemdelingenwet 2000.
c
artikel 65, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet;
d
artikel 70, eerste lid, van de Beginselenwet justitiële jeugdinrichtingen;
e
artikel 52, derde lid, en 64, tweede lid, van de Wet overdracht tenuitvoerlegging strafvonnissen;
f
de artikelen 8, derde lid, 22, eerste lid, en 41a, zesde lid, van de Wet bijzondere opnemingen in psychiatrische ziekenhuizen;
g
artikel 62, eerste lid, van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden.

Artikel 44
1
Aan personen die zich krachtens het Wetboek van Strafrecht of het Wetboek van Strafvordering door een raadsman kunnen doen bijstaan, kan de raad een advocaat toevoegen.
2
De eigen bijdrage bedoeld in artikel 35, eerste en tweede lid, is niet verschuldigd voor rechtsbijstand, indien deze op grond van het eerste lid wordt verleend aan een rechtzoekende wiens inkomen niet meer bedraagt dan genoemd in artikel 35, derde lid, onder a.
3
De eigen bijdrage is niet verschuldigd, indien een zaak eindigt zonder de toepassing van een straf of maatregel dan wel zonder toepassing van artikel 9a Wetboek van Strafrecht. De rechtsbijstandverlener restitueert de eigen bijdrage aan de rechtzoekende, tenzij deze de eigen bijdrage nog niet heeft voldaan.
4
De raad is bevoegd geen eigen bijdrage op te leggen bij de toevoeging van een raadsman aan hen die zich anders dan als verdachte of veroordeelde krachtens het Wetboek van Strafrecht of Wetboek van Strafvordering laten bijstaan.
5
Ongeacht de draagkracht is rechtsbijstand aan een slachtoffer van een misdrijf tegen de zeden of een geweldsmisdrijf kosteloos, indien in de desbetreffende zaak vervolging is ingesteld en het slachtoffer overeenkomstig artikel 3 van de Wet schadefonds geweldsmisdrijven in aanmerking komt voor een uitkering.

Artikel 44a
1
Indien een verdachte in een strafzaak is bijgestaan door een raadsman die op het moment van de verlening van rechtsbijstand is toegevoegd, wordt met uitzondering van de vergoeding van de eigen bijdrage, geen kostenvergoeding van een raadsman als bedoeld in artikel 591a, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering toegekend, tenzij de toevoeging, anders dan na een daartoe ingediende aanvraag, wordt ingetrokken of beëindigd.
2
In het geval op last van de rechter een raadsman is toegevoegd, wordt overeenkomstig het eerste lid geen kostenvergoeding toegekend, indien de toevoeging op of na de uitspraak van de rechter na een daartoe ingediend verzoek van de verdachte bij de rechterlijke instantie die een last heeft verstrekt, wordt ingetrokken of beëindigd.

Hoofdstuk VII. Bezwaar en beroep

Artikel 45 [Vervallen per 01-05-2004]

Artikel 46
1
Indien beroep wordt ingesteld tegen een besluit van de raad is in afwijking van artikel 8:7, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht, de rechtbank bevoegd binnen het rechtsgebied waarvan de raad is gevestigd.
2
In afwijking van artikel 8:41, derde lid, onder b en c, van de Algemene wet bestuursrecht bedraagt het griffierecht € 39 indien door een rechtzoekende beroep wordt ingesteld tegen een besluit van de raad.
3
In afwijking van artikel 40, tweede lid, onder a en b, van de Wet op de Raad van State bedraagt het griffierecht € 107 indien door een rechtzoekende hoger beroep wordt ingesteld.
4
De in het tweede en derde lid genoemde bedragen kunnen bij algemene maatregel van bestuur worden gewijzigd voorzover de consumentenprijsindex daartoe aanleiding geeft.

Hoofdstuk VIII. Toezicht op de naleving

Artikel 47
1
Met het toezicht op de naleving van de bij of krachtens deze wet aan de ontvanger van de subsidie onderscheidenlijk vergoeding opgelegde verplichtingen zijn belast de bij besluit van Onze Minister aangewezen personen.
2
De toezichthouder beschikt niet over de bevoegdheden, vermeld in de artikelen 5:18 en 5:19 van de Algemene wet bestuursrecht.
3
Van een besluit als bedoeld in het eerste lid wordt mededeling gedaan door plaatsing in de Staatscourant.
4
Aan door Onze Minister verstrekte subsidies onderscheidenlijk vergoedingen is de verplichting verbonden dat de ontvanger van de subsidie onderscheidenlijk vergoeding aan een toezichthouder alle medewerking verleent die deze redelijkerwijs kan vorderen bij de uitoefening van zijn bevoegdheden.

Hoofdstuk IX. Slot- en overgangsbepalingen

Artikel 48
Artikel 10, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 is niet van toepassing op de aanspraken op rechtsbijstand overeenkomstig deze wet.

Artikel 49
De voordracht voor een krachtens artikel 12, derde lid, artikel 19, eerste lid, onder b, artikel 34, vierde lid, artikel 35, vijfde lid, en artikel 37, vijfde lid, vastgestelde algemene maatregel van bestuur wordt niet gedaan dan nadat het ontwerp in de Staatscourant is bekendgemaakt en aan een ieder de gelegenheid is geboden om binnen vier weken na de dag waarop de bekendmaking is geschied, wensen en bedenkingen ter kennis van Onze Minister te brengen. Gelijktijdig met de bekendmaking wordt het ontwerp aan de beide kamers der Staten-Generaal overgelegd.

Artikel 50
[Bevat wijzigingen in andere regelgeving.]

Artikel 51
[Bevat wijzigingen in andere regelgeving.]

Artikel 52
[Bevat wijzigingen in andere regelgeving.]

Artikel 53
[Bevat wijzigingen in andere regelgeving.]

Artikel 54
[Bevat wijzigingen in andere regelgeving.]

Artikel 55
[Bevat wijzigingen in andere regelgeving.]

Artikel 56
[Bevat wijzigingen in andere regelgeving.]

Artikel 57
[Bevat wijzigingen in andere regelgeving.]

Artikel 58
[Bevat wijzigingen in andere regelgeving.]

Artikel 59
[Bevat wijzigingen in andere regelgeving.]

Artikel 60
[Bevat wijzigingen in andere regelgeving.]

Artikel 61
[Bevat wijzigingen in andere regelgeving.]

Artikel 62
[Bevat wijzigingen in andere regelgeving.]

Artikel 63
[Bevat wijzigingen in andere regelgeving.]

Artikel 64 [Vervallen per 01-01-1998]

Artikel 65 [Vervallen per 01-05-2004]

Artikel 66
1
Deze wet treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin zij wordt geplaatst.
2
Met ingang van dezelfde datum wordt de Wet rechtsbijstand aan on- en minvermogenden ingetrokken met dien verstande dat deze laatste wet en de daarop steunende bepalingen, in afwijking van het gestelde in Artikel IV van de Wet van 22 december 1983 tot wijziging van de Wet rechtsbijstand aan on- en minvermogenden, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering en van de Wet tarieven in burgerlijke zaken van toepassing blijven op rechtsbijstand die krachtens een voor deze datum genomen beslissing aan een rechtzoekende wordt verleend.

Artikel 67
Deze wet kan worden aangehaald als: Wet op de rechtsbijstand.
Lasten en bevelen, dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.
Gegeven te 's-Gravenhage, 23 december 1993
Beatrix
De Minister van Justitie,
e
M. H. Hirsch Ballin
De Staatssecretaris van Justitie,
a
Kosto
Uitgegeven de eenendertigste december 1993
De Minister van Justitie,
e
M. H. Hirsch Ballin