Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Wet op de Pensioen- en Uitkeringsraad

 

Wet van 27 juni 1990, houdende regeling van de organisatie van de toepassing en de uitvoering van de buitengewoon-pensioenwetten voor verzetsdeelnemers en zeelieden-oorlogsslachtoffers en de uitkeringswetten voor oorlogsgetroffenen alsmede wijziging van enige andere wetten
Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.
Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:
Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het gewenst is nieuwe regelen te stellen met betrekking tot de organisatie van de toepassing en de uitvoering van de wetten, waarin wordt voorzien in het toekennen van buitengewone pensioenen aan deelnemers aan het verzet en zeelieden-oorlogsslachtoffers en van uitkeringen aan oorlogsgetroffenen, daartoe een zelfstandig orgaan in te stellen en in verband daarmee enige andere wetten te wijzigen;
Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:
1
Algemene bepalingen

Artikel 1
1
Voor de toepassing van het bij of krachtens deze wet bepaalde wordt verstaan onder:
a
Onze minister: Onze Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport;
b
de Raad: de Pensioen- en Uitkeringsraad, bedoeld in artikel 2;
c
een Kamer: een Kamer als bedoeld in artikel 11;
d
het bureau: het bureau, bedoeld in artikel 14.
2
Onder "toepassing" onderscheidenlijk "uitvoering" van de in artikel 3, onder a, genoemde wetten wordt verstaan het nemen van beschikkingen op aanvragen op grond van die wetten onderscheidenlijk het voorbereiden en uitwerken van die beschikkingen.

Artikel 2
1
Er is een Raad, die rechtspersoonlijkheid bezit, genaamd de Pensioen- en Uitkeringsraad.
2
De Raad heeft zijn zetel ter plaatse door Onze minister te bepalen.

Artikel 3
De Raad is belast met:
a
de toepassing en de uitvoering van de Wet buitengewoon pensioen 1940-1945, de Wet buitengewoon pensioen zeelieden-oorlogsslachtoffers, de Wet buitengewoon pensioen Indisch verzet, de Wet uitkeringen vervolgingsslachtoffers 1940-1945 en de Wet uitkeringen burger-oorlogsslachtoffers 1940-1945, en
b
andere, bij algemene maatregel van bestuur opgedragen taken, die verband houden met de onder a genoemde taken.
2
Bevoegdheden en interne organisatie

Artikel 4
De organen van de Raad zijn het bestuur, de Kamers en de direkteur.

Artikel 5
1
Het bestuur van de Raad wordt gevormd door:
a
een voorzitter, tevens lid;
b
de voorzitters van elk der Kamers als leden;
c
twee andere bestuursleden.
2
De voorzitter en de leden van het bestuur, bedoeld in het eerste lid, onder c, worden, op voordracht van Onze minister, bij koninklijk besluit benoemd, geschorst en ontslagen.
3
De voorzitter en de leden, bedoeld in het eerste lid, onder c, worden benoemd voor een periode van vier jaren.

Artikel 6
Het bestuur wijst uit zijn midden een plaatsvervangend voorzitter aan en kan, eveneens uit zijn midden, een tweede plaatsvervangend voorzitter aanwijzen.

Artikel 7
1
Het bestuur mag alleen beraadslagen en besluiten indien meer dan de helft van het aantal zitting hebbende leden aanwezig is. Wanneer het vereiste aantal leden niet aanwezig is wordt op de gebruikelijke wijze een nieuwe vergadering uitgeschreven voor een tijdstip, dat ten minste zeven dagen later is gelegen. In die vergadering beraadslaagt en besluit het bestuur ongeacht het aantal aanwezige leden.
2
De vergaderingen van het bestuur zijn openbaar, behoudens nader te bepalen uitzonderingen. Het bestuur stelt daartoe regels vast die de goedkeuring van Onze minister behoeven.

Artikel 8
1
Het bestuur is belast met alle taken van de Raad, die niet bij of krachtens de wet aan andere organen zijn opgedragen.
2
Het bestuur draagt zorg voor een goede uitvoering van deze wet en beschikt daartoe over alle bevoegdheden, die niet bij of krachtens de wet aan anderen zijn opgedragen.

Artikel 9
Het bestuur stelt regels met betrekking tot de werkwijze van de organen van de Raad en van het bureau. Deze regels behoeven de instemming van Onze minister.

Artikel 10
De voorzitter van het bestuur vertegenwoordigt de Raad in en buiten rechte, behoudens in de gevallen, bedoeld in artikel 12, eerste lid, onder c .

Artikel 11
1
De Raad kent drie Kamers, belast met de in artikel 12, eerste lid genoemde taken ter zake van onderscheidenlijk de Wet uitkeringen vervolgingsslachtoffers 1940-1945, met de Wet uitkeringen burger-oorlogsslachtoffers 1940-1945 en met de Wet buitengewoon pensioen 1940-1945, de Wet buitengewoon pensioen zeelieden-oorlogsslachtoffers en de Wet buitengewoon pensioen Indisch verzet.
2
De omvang en samenstelling van elk der Kamers worden bij algemene maatregel van bestuur geregeld.
3
De voorzitters van elk der Kamers worden, op voordracht van Onze minister, bij koninklijk besluit benoemd, geschorst en ontslagen. Benoeming geschiedt steeds voor een periode van vier jaren.
4
De leden en plaatsvervangende leden van elk der Kamers worden benoemd, geschorst en ontslagen door Onze minister. Benoeming geschiedt, gehoord de in artikel 27 bedoelde organisaties en instellingen, steeds voor een periode van vier jaren, met dien verstande dat elke twee jaar de helft van het aantal leden aftreedt overeenkomstig een door de desbetreffende Kamer vast te stellen rooster. De zittingsduur van het lid, dat is benoemd op een tussentijds opengevallen plaats, is gelijk aan de duur van de resterende zittingsperiode van het lid, in wiens plaats dit lid is benoemd.

Artikel 12
1
Elk der Kamers is, binnen haar taakgebied, belast met:
a
het vaststellen van beleidsregels met betrekking tot de wetstoepassing;
b
het, met inachtneming van de in artikel 9 bedoelde regels, nemen van beschikkingen ter zake van pensioenen, erkenningen, uitkeringen, vergoedingen en tegemoetkomingen als bedoeld bij of krachtens één der in artikel 3, onder a, genoemde wetten;
c
het voeren van het verweer in beroepsprocedures met betrekking tot de onder b bedoelde beschikkingen;
d
het ten behoeve van de besluitvorming van het bestuur ontwikkelen van de in het tweede lid bedoelde regels.
2
Van de bevoegdheid tot het nemen van beschikkingen als bedoeld in het eerste lid, onder b, kan mandaat worden verleend aan de directeur. Het bestuur stelt hieromtrent, in overeenstemming met de desbetreffende Kamer, regels. Deze regels behoeven de goedkeuring van Onze Minister.

Artikel 13
Het bestuur stelt regels met betrekking tot de vergoeding, die kan worden toegekend aan de voorzitter en de overige leden van het bestuur en aan de leden en de plaatsvervangende leden van de Kamers. Deze regels behoeven de goedkeuring van Onze minister.

Artikel 14
1
Aan de Raad is ter ondersteuning van zijn werkzaamheden een bureau verbonden, aan het hoofd waarvan een direkteur is gesteld.
2
De direkteur van het bureau is tevens algemeen secretaris van het bestuur van de Raad en van elk der Kamers. Hij kan, in overeenstemming met de desbetreffende voorzitter, een andere medewerker van het bureau aanwijzen die in zijn plaats de functie van secretaris van het bestuur of één der Kamers vervult.

Artikel 15
1
Het bestuur benoemt, schorst en ontslaat de direkteur van het bureau. De overige medewerkers van het bureau worden benoemd, beoordeeld, geschorst en ontslagen door de direkteur.
2
De bezoldiging en de verdere rechtspositie van de direkteur en de overige medewerkers van het bureau zijn overeenkomstig de regels, zoals die gelden voor degenen die door het Rijk zijn aangesteld om in burgerlijke openbare dienst werkzaam te zijn met dien verstande dat, waar in deze regels een bevoegdheid is toegekend aan een andere minister dan Onze Minister van Binnenlandse Zaken, deze bevoegdheid wordt uitgeoefend door het bestuur. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen zonodig van de in de vorige volzin bedoelde regels afwijkende regels worden gesteld.

Artikel 16
Indien het bestuur besluit werkzaamheden, die de uitvoering van deze wet of een der in artikel 3, onder a, genoemde wetten betreffen, door derden te laten uitvoeren behoeft dat besluit de instemming van Onze minister.
3
Toezicht

Artikel 17
Onze minister is belast met het toezicht op de uitvoering van de in artikel 3, onder a, genoemde wetten, de taken, bedoeld in artikel 3, onder b, en deze wet. Hij belast door hem aan te wijzen personen met de uitoefening daarvan. Een van dezen dan wel een door hem aan te wijzen plaatsvervanger is in elk geval gerechtigd tot het bijwonen van de vergaderingen van het bestuur.

Artikel 18
De Raad brengt, volgens door Onze minister te stellen regels en behoudens bij die regels te bepalen uitzonderingen, de besluiten welke hij neemt, ter kennis van Onze minister. Ook overigens verstrekt de Raad aan Onze minister alle gevraagde inlichtingen over zijn beleid en over de bedrijfsvoering.

Artikel 19
Onze minister kan de Raad aanwijzingen van algemene aard geven met betrekking tot de uitvoering van de in artikel 3, onder a, genoemde wetten.

Artikel 20
1
Onze minister kan, indien hij daartoe aanleiding aanwezig acht, van de Raad inzage of overlegging vorderen van de bescheiden, die tot enige beschikking van de Raad met betrekking tot de toepassing van een der in artikel 3, onder a, genoemde wetten hebben geleid. Desgevraagd verstrekt de Raad Onze minister schriftelijk inlichtingen omtrent de achtergronden, die tot zodanige beschikking hebben geleid.
2
Onze minister voert, indien hij daartoe aanleiding aanwezig acht, ter zake overleg met de Raad. Indien dit overleg niet tot overeenstemming leidt, besluit de Raad of de oorspronkelijke beschikking blijft gehandhaafd dan wel wordt herzien. Van dit besluit doet de Raad terstond, met redenen omkleed, mededeling aan Onze minister.

Artikel 21
De Raad zendt vóór 1 juli van elk jaar een verslag omtrent zijn werkzaamheden in het laatst verstreken kalenderjaar aan Onze minister. Deze zendt het aan de Staten-Generaal en stelt het algemeen verkrijgbaar.
4
Financiële bepalingen

Artikel 22
1
Het bestuur stelt de begroting en de rekening van de Raad vast met betrekking tot de in artikel 3, onder a, genoemde wetten, de taken, bedoeld in artikel 3, onder b, en deze wet.
2
Tegelijk met de begroting stelt het bestuur een meerjarenraming vast waarin voor de komende vier jaar ten aanzien van de in artikel 3, onder a, genoemde wetten, de taken, bedoeld in artikel 3, onder b, en deze wet de daarmee gemoeide kosten worden aangegeven.
3
De begroting en meerjarenraming worden ingediend voor 1 maart van het jaar voorafgaand aan het jaar waarop de begroting betrekking heeft.
4
De begroting en meerjarenraming behoeven de goedkeuring van Onze minister.
5
Het boekjaar van de Raad loopt van 1 januari tot en met 31 december.

Artikel 23
1
De kosten van de pensioenen, uitkeringen, vergoedingen en tegemoetkomingen die worden verstrekt op grond van de in artikel 3, onder a, genoemde wetten komen ten laste van het Rijk.
2
De kosten, gemoeid met de uitvoering van de taken, bedoeld in artikel 3, onder b, en deze wet, komen ten laste van 's Rijks kas, overeenkomstig bij of krachtens algemene maatregel van bestuur te stellen regels en voor zover zij het totaal der goedgekeurde begroting, bedoeld in artikel 22, vierde lid, niet overschrijden.

Artikel 24
1
Het bestuur zendt binnen drie maanden na het verstrijken van een boekjaar de rekening over dat boekjaar, voorzien van een verklaring van een accountant als bedoeld in artikel 393, eerste lid, van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek, aan Onze minister.
2
Het bestuur stelt de in het eerste lid bedoelde stukken algemeen verkrijgbaar.
3
De accountant, die de in het eerste lid bedoelde verklaring afgeeft, rapporteert binnen drie maanden na afloop van het boekjaar aan Onze minister omtrent de toepassing en uitvoering van de in artikel 3, onder a, genoemde wetten, de uitvoering van de taken, bedoeld in artikel 3, onder b, en de naleving van het bij of krachtens deze wet bepaalde.
4
Onze minister kan regels stellen omtrent de in de rekening te verwerken gegevens, de wijze van verantwoording door de Raad en de controle door de accountant.
5
De Raad en de in het derde lid bedoelde accountant werken mee aan de door de accountantsdienst van het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport in te stellen onderzoeken, die noodzakelijk zijn voor de uitvoering van de taak van die dienst.

Artikel 25
De Raad verstrekt desgevraagd aan Onze minister de door deze verlangde financiële en daarmee samenhangende gegevens.
5
Overige bepalingen

Artikel 26 [Vervallen per 01-01-1994]

Artikel 27
Het bestuur pleegt periodiek, doch ten minste eenmaal per jaar, overleg met de besturen van de organisaties en instellingen welke regelmatig zijn betrokken bij de uitvoering van deze wet en de in artikel 3, onder a, genoemde wetten.
6

Artikel 28 [Vervallen per 18-02-2000]

Artikel 29 [Vervallen per 18-02-2000]

Artikel 30 [Vervallen per 18-02-2000]

Artikel 31 [Vervallen per 18-02-2000]

Artikel 32 [Vervallen per 18-02-2000]

Artikel 33 [Vervallen per 18-02-2000]

Artikel 34 [Vervallen per 18-02-2000]
7
Overgangsbepalingen

Artikel 35 [Vervallen per 18-02-2000]

Artikel 36
1
In afwijking van artikel 11, tweede, derde en vierde lid, zijn de voorzitters, de leden en de plaatsvervangende leden van de Kamers dezelfden als de voorzitters, de leden en de plaatsvervangende leden van onderscheidenlijk de Uitkeringsraad, de Raad uitkeringen burger-oorlogsslachtoffers en de Buitengewone Pensioenraad, die als zodanig waren benoemd op de dag voor de datum van inwerkingtreding van deze wet. Deze bepaling blijft van kracht tot de maatregel, bedoeld in artikel 11, tweede lid, tot stand zal zijn gekomen, doch uiterlijk tot 1 januari 1992.
2
In zoverre de in het eerste lid bedoelde leden en plaatsvervangende leden zullen worden herbenoemd geschiedt dat, in afwijking van artikel 11, vierde lid, bij koninklijk besluit.

Artikel 37 [Vervallen per 18-02-2000]

Artikel 38 [Vervallen per 18-02-2000]

Artikel 39 [Vervallen per 18-02-2000]

Artikel 40 [Vervallen per 18-02-2000]

Artikel 41 [Vervallen per 18-02-2000]

Artikel 42 [Vervallen per 18-02-2000]

Artikel 43 [Vervallen per 18-02-2000]

Artikel 44 [Vervallen per 18-02-2000]

Artikel 45 [Vervallen per 18-02-2000]
8
Slotbepalingen

Artikel 46
Onze minister zendt zo spoedig mogelijk na 1 juli 2001 en vervolgens telkens na vier jaar aan de Staten-Generaal een verslag over de doeltreffendheid en doelmatigheid van het functioneren van de Raad.

Artikel 47 [Vervallen per 18-02-2000]

Artikel 48
Deze wet treedt in werking met ingang van de eerste dag van de maand, volgend op de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin zij wordt geplaatst.

Artikel 49
Deze wet kan worden aangehaald als Wet op de Pensioen- en Uitkeringsraad.
Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.
Gegeven te 's-Gravenhage, 27 juni 1990
Beatrix
De Minister van Welzijn, Volksgezondheid en Cultuur,
h
d'Ancona
Uitgegeven de achtentwintigste juni 1990
De Minister van Justitie,
e
M. H. Hirsch Ballin