Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Wet instelling provincie Flevoland

 

Wet van 27 juni 1985, tot instelling van een provincie Flevoland, indeling bij die provincie van de gemeenten Almere, Dronten, Lelystad en Zeewolde en overgang naar die provincie van de gemeenten Noordoostpolder en Urk; tevens houdende wijziging van de Provinciewet en enkele andere wetten
Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.
Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:
Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is een provincie Flevoland in te stellen, de gemeenten Almere, Dronten, Lelystad en Zeewolde en een gedeelte van het Markermeer bij die provincie in te delen en de gemeenten Noordoostpolder en Urk naar die provincie te doen overgaan en de grens van het openbaar lichaam "Zuidelijke IJsselmeerpolders" te wijzigen;
Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:
I
Algemene bepalingen

Artikel 1
In deze wet wordt verstaan onder:
a
de datum van instelling: de datum van inwerkingtreding van artikel 2 van deze wet;
b
Onze Ministers: Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Onze Minister van Verkeer en Waterstaat;
c
de provincie: de provincie Flevoland;
d
ambtenaar: tenzij deze wet anders bepaalt, degene die krachtens aanstelling bij of krachtens arbeidsovereenkomst naar burgerlijk recht met het Ministerie van Binnenlandse Zaken onderscheidenlijk het Ministerie van Verkeer en Waterstaat, de provincies Overijssel en Gelderland en de gemeenten Almere, Dronten, Lelystad en Zeewolde werkzaamheden verricht welke verband houden met de uitoefening van provincietaken op het grondgebied dat tot de provincie zal behoren;
e
rechten en verplichtingen: tenzij deze wet anders bepaalt, alle rechten en verplichtingen behoudens die welke voortvloeien uit het dienstverband van de ambtenaren;
f
overgaand gebied: het grondgebied van de gemeenten Noordoostpolder en Urk.

Artikel 2
1
Ingesteld wordt een provincie genaamd Flevoland, welke provincie het grondgebied omvat van de gemeenten Almere, Dronten, Lelystad, Noordoostpolder, Urk en Zeewolde alsmede van het hierna omschreven gedeelte van het Markermeer, beginnende in het grenssnijpunt tussen de gemeente Lelystad, de gemeente Almere en het Markermeer:
X = 145962.67
Y = 494586.93
145733.81
494425.78
141644.23
492000.00
141276.47
492000.00
141050.00
492550.00
138950.00
497650.00
135550.00
502300.00
132850.00
510200.00
146200.00
517450.00
146550.00
521050.00
147500.00
521850.00
148099.31
522422.94
148190.00
522383.00
148278.40
522702.29
148542.52
522820.18
149362.81
522725.33
152371.31
521366.49
153233.97
520887.91
153692.94
520633.28
156500.00
518000.00
161313.89
509247.48
160944.43
508860.46
159720.04
508470.73
158517.09
507362.13
158160.16
506493.20
158089.75
506306.02
157859.18
505744.73
157717.06
505128.15
157696.25
504800.00
157683.20
504594.16
157687.08
504483.47
157640.58
504486.54
157586.99
504456.84
157583.61
504403.45
157641.88
504347.05
157693.41
504343.05
157666.11
504150.87
157620.84
503413.37
157434.95
502822.55
157120.11
502299.52
156884.63
502060.93
156818.47
502006.13
156494.04
501737.31
155539.52
500806.62
155350.79
500622.60
155269.72
500706.89
155000.00
500987.36
154993.07
500994.56
154957.80
501031.24
154688.17
500771.94
154630.32
500716.29
154428.16
500549.50
150800.59
497993.58
2
Onze Minister van Binnenlandse Zaken dient binnen zes maanden na de inwerkingtreding van deze wet, gehoord de betrokken provincie- en gemeentebesturen en de landdrost van het openbaar lichaam "Zuidelijke IJsselmeerpolders", de definitieve coördinaten van de in het eerste lid bedoelde begrenzing van het Markermeer vast te stellen.
3
Aan het gebied van de provincie Noord-Holland wordt het niet-provinciaal ingedeelde gebied gelegen ten zuidwesten van de dijk Lelystad-Enkhuizen dat niet bij de provincie wordt ingedeeld, toegevoegd.

Artikel 3
Het gebied van het openbaar lichaam "Zuidelijke IJsselmeerpolders" bestaat uit het in artikel 2 genoemde gedeelte van het Markermeer en is overeenkomstig begrensd.
II
Verkiezingen

Artikel 4
Ten aanzien van de eerste verkiezing van de leden van provinciale staten van de provincie zijn de bepalingen van de Kieswet inzake de verkiezing van de leden van provinciale staten van toepassing, behoudens voor zover deze paragraaf anders bepaalt.

Artikel 5
Voor de toepassing van artikel B1 van de Kieswet en artikel 8 van de Provinciewet worden onder ingezetenen van de provincie verstaan degenen die hun werkelijke woonplaats hebben in het gebied dat met ingang van de datum van instelling het grondgebied van die provincie vormt.

Artikel 6
1
Tot de datum van instelling geschiedt de benoeming van de plaatsvervangend voorzitter, de andere leden alsmede de plaatsvervangende leden van de hoofdstembureaus door Onze Minister van Binnenlandse Zaken.
2
De benoemingen, bedoeld in artikel E6 van de Kieswet, geschieden voor een periode die eindigt op hetzelfde tijdstip als de eerste zittingsperiode van provinciale staten van de provincie.

Artikel 7
De kandidaatstelling en de stemming vinden plaats op door Onze Minister van Binnenlandse Zaken met inachtneming van artikel I1 van de Kieswet te bepalen dagen, met dien verstande dat de stemming voor de datum van instelling plaatsvindt.

Artikel 8
De waarborgsom, bedoeld in artikel G15 van de Kieswet, moet worden gestort in of overgemaakt ten behoeve van 's Rijks kas. Een storting als bedoeld in de vorige volzin vindt plaats bij Onze Minister van Binnenlandse Zaken. Een overmaking als bedoeld in de eerste volzin dient uiterlijk op de veertiende dag vóór die der kandidaatstelling te zijn ontvangen op de daartoe bestemde rekening bij de Postcheque- en Girodienst van Onze Minister van Binnenlandse Zaken, onder vermelding van de aanduiding "waarborgsom", alsmede van de kieskring waar de lijst wordt ingediend.

Artikel 9
Bij de eerste verkiezing van de leden van provinciale staten blijft artikel H14 van de Kieswet buiten toepassing.

Artikel 10
Provinciale staten van de provincie zullen bestaan uit het door Onze Minister van Binnenlandse Zaken met overeenkomstige toepassing van artikel 7, juncto artikel 3, eerste lid, van de Provinciewet te bepalen aantal leden.

Artikel 11
Onze Minister van Binnenlandse Zaken kan zo nodig besluiten tot afwijking van de in artikel G2, eerste lid, van de Kieswet bedoelde termijnen inzake de registratie van namen en aanduidingen van politieke groeperingen. Een zodanig besluit wordt gepubliceerd in de Nederlandse Staatscourant.

Artikel 12
1
In afwijking van artikel C2, eerste lid, van de Kieswet eindigt de eerste zittingsperiode van de leden van provinciale staten van de provincie op het tijdstip waarop de op de datum van instelling zittende leden van de provinciale staten van de overige provincies aftreden.
2
Indien de datum van instelling valt binnen een jaar vóór de datum waarop de verkiezingen van de leden van provinciale staten ingevolge de Kieswet moeten worden gehouden, vinden deze verkiezingen in de provincie niet plaats. De zittingsperiode van de bij de eerste verkiezing gekozen leden van de staten van de provincie wordt in dat geval verlengd. Deze leden treden dan af tegelijk met de leden van de provinciale staten van de overige provincies, gekozen bij de verkiezingen, bedoeld in de eerste volzin.

Artikel 13
Het onderzoek, bedoeld in artikel U5 van de Kieswet, van de geloofsbrieven van de benoemde leden van de staten van de provincie geschiedt door die leden.

Artikel 14
De gekozen leden van provinciale staten, tot wier toelating onherroepelijk is beslist, en de benoemde commissaris van de Koning leggen de eden (verklaringen en beloften), genoemd in artikel 11, onderscheidenlijk 53 van de Provinciewet af zo spoedig mogelijk na de verkiezing onderscheidenlijk de benoeming. Deze eden (verklaringen en beloften) zijn tot de datum van instelling tevens van overeenkomstige toepassing op het lidmaatschap van het algemeen bestuur van het voorbereidingslichaam, bedoeld in artikel 15, onderscheidenlijk op het voorzitterschap van dat bestuur.

Artikel 15
1
Voor de toepassing van artikel 29 van de Provinciewet op het voorbereidingslichaam, bedoeld in artikel 16 en op de provincie tot het einde van de eerste zittingsperiode van provinciale staten van de provincie gelden in plaats van de getallen zes, zeven en acht de getallen twee, drie en vier.
2
Het aantal gedeputeerden in de provincie kan voor de tweede onderscheidenlijk de daaropvolgende zittingsperioden van provinciale staten van de provincie, zolang het aantal leden van provinciale staten minder dan 47 bedraagt, in afwijking van artikel 35 van de Provinciewet, worden vastgesteld bij koninklijk besluit, gehoord provinciale staten van de provincie.
III
Het voorbereidingslichaam

Artikel 16
1
Er is tot de datum van instelling voor het grondgebied van de provincie een openbaar lichaam, genaamd voorbereidingslichaam provincie Flevoland.
2
Het bestuur van het voorbereidingslichaam bestaat uit een algemeen bestuur, een dagelijks bestuur en een voorzitter.
3
Het bepaalde in de Provinciewet inzake de inrichting en samenstelling van het provinciaal bestuur alsmede inzake de wijze van uitoefening van de bevoegdheden, bedoeld in artikel 17, is, tenzij deze wet anders bepaalt, van overeenkomstige toepassing op het voorbereidingslichaam, in die zin dat de bepalingen, betrekking hebbende op provinciale staten, van overeenkomstige toepassing zijn op het algemeen bestuur van het voorbereidingslichaam, de bepalingen, betrekking hebbende op gedeputeerde staten, van overeenkomstige toepassing zijn op het dagelijks bestuur van het voorbereidingslichaam en de bepalingen, betrekking hebbende op de commissaris van de Koning, van overeenkomstige toepassing zijn op de voorzitter van het voorbereidingslichaam.
4
De als lid van provinciale staten gekozenen treden, zodra zij de eed (verklaring en belofte), bedoeld in artikel 14 hebben afgelegd, op als algemeen bestuur van het voorbereidingslichaam; de commissaris van de Koning in de provincie treedt, zodra hij de eed (verklaring en belofte), genoemd in artikel 53 van de Provinciewet heeft afgelegd, op als voorzitter van dat lichaam.
5
Het algemeen bestuur benoemt binnen twee weken na het afleggen van de eed (verklaring en belofte), bedoeld in artikel 14, de leden van het dagelijks bestuur. Met ingang van de datum van instelling treedt het dagelijks bestuur op als gedeputeerde staten.

Artikel 17
1
Het bestuur van het voorbereidingslichaam verricht de handelingen en neemt de besluiten die nodig zijn opdat het bestuur van de provincie met ingang van de datum van instelling zijn taken kan verrichten.
2
De artikelen 77, 78, 79 en 98 van de Provinciewet zijn van overeenkomstige toepassing op het voorbereidingslichaam.
3
Besluiten van het bestuur van het voorbereidingslichaam worden met ingang van de datum van instelling geacht te zijn genomen door het bestuur van de provincie.

Artikel 18
Onze Ministers, de provinciale besturen van Overijssel en van Gelderland en de gemeentebesturen van Almere, Dronten, Lelystad, Noordoostpolder, Urk en Zeewolde en de landdrost van het openbaar lichaam "Zuidelijke IJsselmeerpolders", verschaffen het dagelijks bestuur van het voorbereidingslichaam, al dan niet op verzoek van dat bestuur, de informatie die het bestuur van het voorbereidingslichaam voor de uitoefening van zijn taken en bevoegdheden van de desbetreffende minister dan wel van het desbetreffende bestuur van node heeft.

Artikel 19
Totdat het algemeen bestuur onderscheidenlijk het dagelijks bestuur van het voorbereidingslichaam een reglement van orde voor hun vergaderingen hebben vastgesteld, is op die vergaderingen van overeenkomstige toepassing het reglement van orde voor de vergaderingen van provinciale staten van Overijssel onderscheidenlijk van gedeputeerde staten van Overijssel.

Artikel 20
1
De op leden van gedeputeerde staten betrekking hebbende artikelen van de Algemene pensioenwet politieke ambtsdragers zijn van overeenkomstige toepassing op de leden van het dagelijks bestuur van het voorbereidingslichaam.
2
De rechtspositieregelingen voor commissarissen van de Koning zijn van overeenkomstige toepassing op de voorzitter van het bestuur van het voorbereidingslichaam.

Artikel 21
Op verzoek van het dagelijks bestuur van het voorbereidingslichaam zullen Onze Ministers zorg dragen voor ambtelijke ondersteuning ten behoeve van het voorbereidingslichaam.

Artikel 22
1
Ten aanzien van degenen die worden aangesteld in dienst van het voorbereidingslichaam dan wel met wie het bestuur van het voorbereidingslichaam een arbeidsovereenkomst naar burgerlijk recht aangaat, zijn de rechtspositieregelingen voor het burgerlijk rijkspersoneel van overeenkomstige toepassing.
2
Degenen die krachtens aanstelling dan wel krachtens arbeidsovereenkomst naar burgerlijk recht op de dag voorafgaande aan de datum van instelling in dienst zijn van het voorbereidingslichaam, gaan met ingang van die datum over in dienst van de provincie.

Artikel 23
1
De door het voorbereidingslichaam verworven rechten en aangegane verplichtingen gaan met ingang van de datum van instelling over naar de provincie, zonder dat daarvoor een nadere akte wordt gevorderd.
2
Indien de in het eerste lid bedoelde rechten en verplichtingen betrekking hebben op registergoederen, zal verandering van de tenaamstelling in het desbetreffende register plaatshebben. Gedeputeerde staten van de provincie doen de daartoe nodige opgaven aan de bewaarder van dat register.
3
Het dagelijks bestuur van het voorbereidingslichaam treft zodanige maatregelen dat het bestuur van de provincie met ingang van de datum van instelling de in het eerste lid bedoelde rechten kan uitoefenen en aan de in dat lid bedoelde verplichtingen kan voldoen.

Artikel 24
Wettelijke procedures en rechtsgedingen waarbij het voorbereidingslichaam is betrokken worden met ingang van de datum van instelling door of tegen de provincie voortgezet. Ten aanzien van de rechtsgedingen is het bepaalde in de artikelen 254-262 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering van overeenkomstige toepassing.
IV
Voorschriften en andere besluiten

Artikel 25
1
De voorschriften welke zijn gegeven krachtens onderscheidenlijk artikel 4 van de Wet van 25 maart 1971 tot instelling van een gemeente Dronten (Stb. 342) voor het grondgebied van de gemeente Dronten, artikel 4 van de Wet van 5 juli 1979 tot instelling van een gemeente Lelystad (Stb. 378) voor het grondgebied van de gemeente Lelystad alsmede artikel 4 van de Wet van 6 juli 1983 tot instelling van de gemeenten Almere en Zeewolde (Stb. 328) en artikel 6 van de Wet openbaar lichaam Zuidelijke IJsselmeerpolders (Stb. 1955, 521) voor het grondgebied van de gemeenten Almere en Zeewolde en van het openbaar lichaam "Zuidelijke IJsselmeerpolders", behoudens, indien en voor zover deze voorschriften gelden op de dag voorafgaande aan de datum van instelling, met ingang van die datum gedurende twee jaren hun rechtskracht, voor zover het bestuur van de provincie deze niet eerder vervallen verklaart.
2
Het bepaalde in het eerste lid is van overeenkomstige toepassing op alle geldende voorschriften in de in dat lid genoemde gebieden die zijn gegeven krachtens een provinciale bevoegdheid, alsmede op de in overgaand gebied geldende voorschriften van het bestuur van de provincie Overijssel.

Artikel 26
In afwijking van het bepaalde in artikel 25 behouden de voor de datum van instelling genomen koninklijke besluiten en besluiten van het provinciaal bestuur van Overijssel betreffende de oprichting en reglementering van waterschappen in het gebied van de provincie hun rechtskracht zolang het bestuur van de provincie niet anders bepaalt. Besluiten betreffende de oprichting en reglementering van waterschappen die met ingang van de datum van instelling in meer dan één provincie zijn gelegen worden geacht met toepassing van artikel 63 van de Waterstaatswet 1900 te zijn vastgesteld.

Artikel 27
Besluiten, genomen krachtens de in artikel 25, eerste lid, genoemde wetsartikelen, alsmede besluiten welke genomen zijn bij de uitoefening van provinciale bevoegdheden op het grondgebied van de provincie, worden met ingang van de datum van instelling geacht te zijn genomen door het bestuur van de provincie.

Artikel 28
1
Omtrent de goedkeuring van besluiten, waarvan de bevoegdheid tot goedkeuring overgaat op gedeputeerde staten van de provincie, beslissen gedeputeerde staten van de provincie vanaf de datum van instelling.
2
De in het eerste lid bedoelde besluiten worden binnen tien dagen na de datum van instelling toegezonden aan gedeputeerde staten van de provincie.
3
Termijnen ter zake van goedkeuring van besluiten als bedoeld in het eerste lid, die aflopen na de datum van instelling en aan de afloop waarvan rechtsgevolgen zijn verbonden, worden met ingang van die datum geacht te zijn aangevangen.

Artikel 29
1
Op beroepen tegen besluiten van de besturen van in de provincie gelegen gemeenten, welke voor de datum van instelling bij Onze Minister van Binnenlandse Zaken dan wel het provinciaal bestuur van Overijssel zijn ingesteld, beslist na die datum het bestuur van de provincie.
2
Ten aanzien van beroepen tegen besluiten van het bestuur van andere lichamen dan gemeenten die hun zetel hebben in het overgaand gebied is het eerste lid van overeenkomstige toepassing.
3
Het gestelde in artikel 28, tweede en derde lid, is van overeenkomstige toepassing op de in het eerste en tweede lid bedoelde beroepen.

Artikel 30
Verzoeken, aanvragen en bezwaren verband houdend met de bevoegdheden, bedoeld in artikel 25, eerste lid, of met provinciale bevoegdheden welke met ingang van de datum van instelling zijn overgegaan op het bestuur van de provincie, worden met ingang van die datum behandeld door het bestuur van de provincie.

Artikel 31
Met betrekking tot de voorziening van drinkwater, elektriciteit en gas worden de voorzieningsgebieden gehandhaafd van de bedrijven die daarin voorzagen of gerechtigd waren te voorzien op de dag voorafgaande aan de datum van instelling van de provincie, voor zover ter zake door de betrokken partijen geen nadere regeling wordt getroffen.
V
De voorbereiding van de overgang van taken, bevoegdheden, ambtenaren, rechten en verplichtingen naar de provincie

Artikel 32
1
Onze Ministers stellen een overzicht op van de door het Rijk uitgeoefende provincietaken alsmede van de met de uitoefening van die taken gemoeide ambtelijke functies en de met de uitoefening van die taken gemoeide rechten en verplichtingen van het Rijk.
2
Het in het eerste lid bedoelde overzicht vermeldt de kosten van het Rijk van de uitoefening van de in het overzicht vermelde taken, gespecificeerd per taak, ambtelijke functie, recht en verplichting, alsmede de boekwaarde van de in het eerste lid bedoelde rechten en verplichtingen.
3
Onze Ministers zenden het in het eerste lid bedoelde overzicht toe aan het dagelijks bestuur van het voorbereidingslichaam op zodanig tijdstip dat dat bestuur daarover op het tijdstip van zijn benoeming kan beschikken.
4
Onze Ministers delen wijzigingen in het bestand aan door hen uitgevoerde provincietaken en in de daarmee gemoeide ambtelijke functies en rechten en verplichtingen welke na de in het derde lid bedoelde datum, maar vóór de datum van instelling optreden, terstond aan het dagelijks bestuur van het voorbereidingslichaam mede.

Artikel 33
1
Gedeputeerde staten van Overijssel, en van Gelderland, alsmede de colleges van burgemeester en wethouders van Almere, Dronten, Lelystad en Zeewolde stellen overzichten op als bedoeld in artikel 32, eerste lid, van de door de besturen van de desbetreffende provincies en gemeenten uitgeoefende provincietaken, voor zover deze betrekking hebben op het gebied van de provincie Flevoland, alsmede van de met de uitoefening van die taken gemoeide ambtelijke functies en rechten en verplichtingen van de desbetreffende besturen.
2
Artikel 32, tweede tot en met vierde lid, is van overeenkomstige toepassing op de in het eerste lid bedoelde overzichten.

Artikel 34
1
Het algemeen bestuur van het voorbereidingslichaam stelt de organisatorische vormgeving van het ambtelijk apparaat van de provincie vast en de daarop afgestemde personeelsformatie.
2
De personeelsformatie, bedoeld in het eerste lid, houdt een in bezoldigingsniveaus en aantallen uitgedrukte en in een organisatiestructuur vervatte opgave in van de te verwachten ambtelijke functies bij de nieuwe provincie op het moment van instelling.

Artikel 35
1
Die ambtelijke functies bij de provincie die zijn gemoeid met taken welke tot aan de datum van instelling worden uitgeoefend door Onze Ministers onderscheidenlijk een provinciaal bestuur onderscheidenlijk een gemeentebestuur worden vervuld door ambtenaren die tot de datum van instelling in dienst zijn bij Onze Ministers onderscheidenlijk de desbetreffende provincie onderscheidenlijk de desbetreffende gemeente.
2
De in het eerste lid bedoelde ambtenaren worden aangewezen door een plaatsingscommissie bestaande uit een voorzitter en drie leden. De voorzitter en één lid worden aangewezen door en uit het dagelijks bestuur van het voorbereidingslichaam. Een ander lid is een vertegenwoordiger van Onze Minister van Binnenlandse Zaken wanneer het ambtenaren van Binnenlandse Zaken betreft, een vertegenwoordiger van Onze Minister van Verkeer en Waterstaat wanneer het ambtenaren van Verkeer en Waterstaat betreft, een vertegenwoordiger van het desbetreffende college van gedeputeerde staten wanneer het ambtenaren van een provincie betreft en een vertegenwoordiger van het desbetreffende college van burgemeester en wethouders wanneer het ambtenaren van een gemeente betreft. Het derde lid wordt aangewezen door de in artikel 52 bedoelde Commissie voor Georganiseerd Overleg Personeelsovergang Flevoland (C.G.O.P.F.).
3
Indien een ambtenaar bezwaar heeft tegen een aanwijzing als bedoeld in de eerste volzin van het tweede lid, kan hij binnen 14 dagen tegen die aanwijzing een bezwaarschrift indienen bij de in het vierde lid bedoelde commissie.
4
Er is een bezwarencommissie, bestaande uit een voorzitter en drie leden, welke tot taak heeft te beslissen op bezwaarschriften als bedoeld in het derde lid. De voorzitter wordt aangewezen door Onze Minister van Binnenlandse Zaken, twee leden worden aangewezen door de in artikel 52 bedoelde Commissie voor Georganiseerd Overleg Personeelsovergang Flevoland (C.G.O.P.F.). Van de bezwarencommissie maken geen personen deel uit die zitting hebben in de in het tweede lid bedoelde plaatsingscommissie.

Artikel 36
1
Bij koninklijk besluit worden op voordracht van Onze Ministers en Onze Minister van Financiën, gehoord het dagelijks bestuur van het voorbereidingslichaam, de onroerende rijkseigendommen aangewezen die in het beheer of onderhoud zijn bij het Rijk en die in onderscheidenlijk eigendom, beheer en/of onderhoud overgaan naar de provincie. Voor zover het rijkseigendommen betreft die voor overgang naar waterschappen in aanmerking komen, worden tevens de besturen van deze waterschappen gehoord.
2
Onze Ministers wijzen, rekening houdend met de organisatorische vormgeving, bedoeld in artikel 34, eerste lid, en gehoord het dagelijks bestuur van het voorbereidingslichaam, de roerende rijkseigendommen aan die overgaan naar de provincie.
VI
De overgang van ambtenaren en van rechten en verplichtingen naar de provincie

Artikel 37
1
Met ingang van de datum van instelling gaan de krachtens artikel 35 tweede lid aangewezen ambtenaren alsmede de krachtens artikel 36 aangewezen rijkseigendommen over in dienst van onderscheidenlijk naar de provincie, zonder dat daartoe een nadere akte wordt gevorderd.
2
De rechten en verplichtingen van het Rijk met betrekking tot de uitoefening door Onze Ministers van provincietaken op het grondgebied van de provincie gaan, voor zover niet betrekking hebbende op rijkseigendommen, met ingang van de datum van instelling over op de provincie, zonder dat daartoe een nadere akte wordt gevorderd.
3
Het bestuur van de provincie is te allen tijde bevoegd, inzage te nemen van de archiefbescheiden van het Rijk, betrekking hebbend op de uitoefening door Onze Ministers van provincietaken op het grondgebied van de provincie en daarvan duplicaten te vorderen. De met de verstrekking van die duplicaten gemoeide kosten komen voor de helft ten laste van de provincie en voor de andere helft van het Rijk.

Artikel 38
1
De rechten en verplichtingen van de provincie Overijssel voor zover betrekking hebbend op overgaand gebied en van de provincie Gelderland en van de gemeenten Almere, Dronten, Lelystad en Zeewolde, voor zover betrekking hebbend op door die provincie en die gemeenten uitgeoefende taken van de provincie, gaan met ingang van de datum van instelling tegen boekwaarde over op het bestuur van de provincie zonder dat daartoe een nadere akte wordt gevorderd.
2
Met ingang van de datum van instelling gaan alle archiefbescheiden van de provincie Overijssel, uitsluitend betrekking hebbend op overgaand gebied, over naar de provincie. De overbrenging, bedoeld in artikel 12 van de Archiefwet 1995 (Stb. 276), geschiedt ten aanzien van deze bescheiden als had geen gebiedsovergang plaatsgevonden. Van de overgang van de archiefbescheiden wordt een verklaring opgemaakt volgens de krachtens artikel 9 van genoemde wet voor vervreemding van archiefbescheiden gestelde regels.
3
Het bestuur van de provincie is te allen tijde bevoegd inzage te nemen van de overige op overgaand gebied betrekking hebbende archiefbescheiden van de provincie Overijssel en daarvan duplicaten te vorderen. De met de verstrekking van die duplicaten gemoeide kosten komen voor de helft ten laste van de provincie en voor de andere helft van de provincie Overijssel.
4
Het tweede en derde lid zijn van overeenkomstige toepassing op de archiefbescheiden van de provincie Gelderland, betrekking hebbend op de taken van het bestuur van de provincie die tot de datum van instelling worden uitgeoefend door het provinciaal bestuur van Gelderland.
5
Het bestuur van de provincie is te allen tijde bevoegd inzage te nemen van de archiefbescheiden van het openbaar lichaam Zuidelijke IJsselmeerpolders en de gemeenten Almere, Dronten, Lelystad en Zeewolde voor zover deze betrekking hebben op door dat lichaam onderscheidenlijk die gemeenten tot de datum van instelling uitgeoefende provincietaken en daarvan duplicaten te vorderen. De met de verstrekking van die duplicaten gemoeide kosten komen voor de helft ten laste van de provincie en voor de andere helft van het openbaar lichaam Zuidelijke IJsselmeerpolders onderscheidenlijk de desbetreffende gemeente.

Artikel 39
Voor de feitelijke overgang van de rechten en verplichtingen, bedoeld in de artikelen 37 en 38, treffen Onze Ministers onderscheidenlijk het desbetreffend provinciaal bestuur en het desbetreffend gemeentebestuur de vereiste maatregelen op een zodanig tijdstip, dat de provincie met ingang van de datum van instelling over de rechten kan beschikken en aan de verplichtingen voldoen.

Artikel 40
Het desbetreffende bevoegd gezag deelt iedere ambtenaar schriftelijk mede:
a
iedere te zijnen aanzien krachtens deze wet genomen beslissing;
b
de reden van iedere afwijking bij die beslissing van door hem schriftelijk kenbaar gemaakte persoonlijke wensen;
c
alle mogelijkheden van bezwaar en beroep tegen die beslissing, waaronder die krachtens de Ambtenarenwet 1929.

Artikel 41
De ambtenaar wiens dienstverband is geregeld in een arbeidsovereenkomst naar burgerlijk recht en die door een bestemmingsbeslissing als bedoeld in artikel 35, tweede lid, rechtstreeks in zijn belang is getroffen, kan daartegen beroep instellen. Op dat beroep is Titel II van de Ambtenarenwet 1929 van overeenkomstige toepassing.

Artikel 42
1
De ambtenaren, bedoeld in artikel 35, tweede lid, gaan in ten minste dezelfde salarisschaal en in een dienstverband van dezelfde aard over in dienst van de provincie.
2
Voor de bepaling van de bezoldiging van de in het eerste lid bedoelde ambtenaren wordt ten minste de salarispositie in aanmerking genomen welke voor hen op de datum van instelling voor de berekening van de bezoldiging zou hebben gegolden.

Artikel 43
1
Het bevoegd gezag van de provincie draagt er zorg voor dat zo spoedig mogelijk na de datum van indiensttreding maar niet later dan een half jaar na indiensttreding aan elk der in artikel 42, tweede lid, bedoelde ambtenaren een schriftelijke kennisgeving wordt verstrekt vermeldende de in dat lid genoemde elementen van zijn rechtspositie.
2
Tenzij op verzoek dan wel met instemming van de betrokken ambtenaar brengt het bevoegd gezag van de nieuwe provincie gedurende een termijn van twee jaar na de datum van indiensttreding geen wijziging in diens positie zoals die voortvloeit uit de te zijnen aanzien genomen beslissing.
3
Van het bepaalde in het tweede lid kan worden afgeweken om dringende redenen van dienstbelang.

Artikel 44
1
Het bevoegd gezag van de provincie verleent de ambtenaar die is overgegaan onder aanwijzing van een andere standplaats dan die welke hem voor zijn overgang was aangewezen, binnen twee jaar ontslag met recht op wachtgeld onderscheidenlijk uitkering, indien op grond van door hem kenbaar gemaakte - en door het bevoegd gezag der provincie als geldig erkende - bezwaren van hem in redelijkheid niet kan worden verlangd dat hij zich naar die verplaatsing zal voegen of zal blijven voegen en het tot ontslagverlening bevoegde gezag het niet mogelijk acht hem een andere standplaats toe te wijzen, waarvoor de bedoelde bezwaren niet gelden.
2
Het bevoegd gezag van de provincie verleent de ambtenaar die bij zijn overgang belast is met een andere functie dan die, welke hij tot aan de datum van indiensttreding vervulde, binnen de in het eerste lid genoemde termijn eervol ontslag met recht op wachtgeld onderscheidenlijk uitkering, indien blijkt dat de werkzaamheden verbonden aan de nieuwe functie, gelet op de opleiding, de ervaring, de persoonlijkheid en de omstandigheden van de betrokkene, niet passend zijn en het bevoegd gezag van de nieuwe provincie het niet mogelijk acht de ambtenaar met een andere hem wel passende functie te belasten.
3
Bij een ontslagverlening op grond van dit artikel neemt het bevoegd gezag een opzeggingstermijn van drie maanden in acht.

Artikel 45
1
Het bevoegd gezag van de provincie stelt de in de artikelen 125 en 134 van de Ambtenarenwet 1929 bedoelde voorschriften en bepalingen vast binnen twee jaren na de datum van instelling. Deze voorschriften en bepalingen vormen, voordat zij worden vastgesteld, onderwerp van georganiseerd overleg met de centrales van verenigingen van ambtenaren.
2
Ten aanzien van de ambtenaren die ingevolge het bepaalde in artikel 35, tweede lid, zijn overgegaan in dienst van de provincie zijn - onverminderd hetgeen overigens krachtens deze wet is bepaald - tot het tijdstip waarop de ingevolge het eerste lid vastgestelde voorschriften van kracht worden, de rechtspositieregelingen van toepassing, die voor hen golden op de dag voorafgaande aan de datum van instelling. Het bevoegd gezag van de provincie past de laatstbedoelde rechtspositievoorschriften, zoals deze nog gelden, aan algemene wijzigingen in de regeling der rechtspositie voor het rijkspersoneel aan.
3
Tot het tijdstip waarop de ingevolge het eerste lid vastgestelde voorschriften van kracht worden, zijn ten aanzien van andere dan in het tweede lid bedoelde in dienst van een nieuwe provincie zijnde ambtenaren van overeenkomstige toepassing de rechtspositievoorschriften welke golden voor de ambtenaren bedoeld in het tweede lid.

Artikel 46
1
Ook na de inwerkingtreding van de in artikel 45, eerste lid, bedoelde voorschriften, wordt voor de vaststelling van - en wijzigingen in - de bezoldiging van de in artikel 35, tweede lid, bedoelde ambtenaren tenminste de salarispositie in acht genomen welke gegolden zou hebben volgens de salarisschaal die op hem van toepassing was op de dag voorafgaande aan de datum van instelling.
2
Bij de bepaling van de in het eerste lid bedoelde salarispositie wordt deze aangepast overeenkomstig bij koninklijk besluit in de bezoldiging van het rijkspersoneel, te rekenen van of na de datum van instelling, aan te brengen wijzigingen voor zover deze een algemeen karakter hebben.

Artikel 47
1
De ambtenaar in vaste of in tijdelijke dienst, mits dit laatste dienstverband ten minste vijf jaren heeft geduurd en de aanstelling niet is geschied in een betrekking van kennelijk tijdelijke aard, die ten gevolge van het bepaalde in artikel 44 is ontslagen, heeft ten laste van Hoofdstuk VII van de rijksbegroting recht op wachtgeld volgens de regelen, vastgesteld bij de algemene maatregel van bestuur van 23 november 1972, Stb. 671, onverminderd het bepaalde in artikel 4 van die algemene maatregel.
2
De ambtenaar in tijdelijke dienst wiens dienstverband minder dan vijf jaren heeft geduurd dan wel van kennelijk tijdelijke aard was, alsmede de werknemer in dienst op arbeidsovereenkomst naar burgerlijk recht, die ten gevolge van het bepaalde in artikel 44 is ontslagen, onderscheidenlijk wiens dienstverband dientengevolge wordt beëindigd, heeft ten laste van hoofdstuk VII van de rijksbegroting recht op een uitkering volgens de regelen, vastgesteld bij de algemene maatregel van bestuur van 23 november 1972, Stb. 672, onverminderd het bepaalde in de artikelen 2 en 6 van die algemene maatregel.

Artikel 48
Indien een ambtenaar, die op grond van het in artikel 44 bepaalde is ontslagen, uit hoofde van ziekte aanspraak heeft op doorbetaling van zijn laatstgenoten bezoldiging, komt deze bezoldiging ten laste van Hoofdstuk VII van de rijksbegroting.

Artikel 49
Ten aanzien van de in de artikelen 47 en 48 bedoelde ambtenaren komt voor de duur van de in die artikelen bedoelde aanspraak het aandeel van de provincie in de bijdrage voor de interprovinciale of intercommunale ziektekostenregeling ten laste van Hoofdstuk VII van de rijksbegroting.

Artikel 50
De eed of belofte, afgelegd door de in artikel 35, tweede lid, bedoelde ambtenaren in verband met hun ambt, wordt geacht mede betrekking te hebben op de dienstvervulling na hun overgang in dienst van de provincie.

Artikel 51
Omtrent ontwerpen van algemene maatregelen van bestuur ter uitvoering van deze wet, welke mede van algemeen belang zijn voor de rechtstoestand van de ambtenaren, pleegt Onze Minister van Binnenlandse Zaken overleg met de Centrale Commissie voor Georganiseerd Overleg in Ambtenarenzaken (C.C.G.O.A.), bedoeld in artikel 105 van het Algemeen Rijksambtenarenreglement.

Artikel 52
1
De plaatsingscommissie, bedoeld in artikel 35 onderscheidenlijk het dagelijks bestuur van het voorbereidingslichaam dan wel gedeputeerde staten van de provincie pleegt voortdurend overleg met de Commissie voor Georganiseerd Overleg Personeelsovergang Flevoland (C.G.O.P.F.) over de aangelegenheden welke de uitvoering van de bij of krachtens deze wet gestelde regelen betreffen en die van algemeen belang zijn voor de rechtstoestand van ambtenaren die overgaan in dienst van de provincie, met inbegrip van de regels volgens welke het personeelsbeleid ter zake van die overgang zal worden gevoerd.
2
Bij algemene maatregel van bestuur worden regelen gesteld omtrent de samenstelling en bevoegdheid van de in het eerste lid bedoelde Commissie alsmede het met die Commissie te voeren overleg.

Artikel 53
1
Indien het voorbereidingslichaam overgaat tot de oprichting van een of meer waterschappen, kunnen onroerende rijkseigendommen en rechten en verplichtingen zonder tussenkomst van de provincie naar deze waterschappen overgaan, voor zover zulks in overeenstemming is met de reglementaire taken en bevoegdheden van deze waterschappen. De artikelen 36, 37 en 39 zijn van overeenkomstige toepassing.
2
Indien het voorbereidingslichaam overgaat tot de oprichting van een of meer waterschappen, stelt de tweede ondergetekende ambtenaren, welke thans in rijksdienst belast zijn met de uitoefening van de regionale waterschapszorg, aan de besturen van deze waterschappen voor overname door het waterschap ter beschikking. De artikelen 35, 40, 42, 43, 44, 45 tweede lid, 46, 47 en 50 zijn van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat voor de overeenkomstige toepassing van artikel 35, eerste lid, tussen de woorden "worden" en "vervuld" wordt gelezen "in beginsel".
VII
Financiële en fiscale bepalingen

Artikel 54
Onze Minister van Binnenlandse Zaken treft een voorziening ten laste waarvan over de periode tot de datum van instelling de kosten van voorbereiding van de instelling van de provincie kunnen worden gebracht.

Artikel 55 [Vervallen per 01-01-1994]

Artikel 56
1
Het dagelijks bestuur van het voorbereidingslichaam maakt de begroting van inkomsten en uitgaven op voor het eerste jaar vanaf de datum van instelling.
2
Het bepaalde in Hoofdstuk XIII, paragraaf 1, van de Provinciewet is van overeenkomstige toepassing tenzij daarvan bij deze wet wordt afgeweken, met dien verstande dat voor de periode tot aan de datum van instelling van de provincie voor gedeputeerde staten wordt gelezen het dagelijks bestuur van het voorbereidingslichaam en voor provinciale staten het algemeen bestuur van het voorbereidingslichaam.
3
In afwijking van het bepaalde in artikel 128 van de Provinciewet kan Onze Minister van Binnenlandse Zaken toestemming verlenen uitgaven te doen welke op de in het eerste lid van dit artikel bedoelde begroting of op een besluit tot wijziging daarvan zijn geraamd, indien Onze goedkeuring aan deze begroting niet is verleend vóór de aanvang van het eerste jaar vanaf de datum van instelling.

Artikel 57
De uitkeringen met betrekking tot het grondgebied van de gemeenten Noordoostpolder en Urk die door, onderscheidenlijk aan de provincie Overijssel zijn verschuldigd over de vóór de datum van instelling aangevangen boekingstijdvakken worden met ingang van die datum voldaan door, onderscheidenlijk aan de provincie.

Artikel 58
1
In afwijking van het bepaalde in artikel 25, tweede lid, behouden de op de dag voorafgaande aan de datum van instelling geldende verordeningen op de heffing van provinciale opcenten op de hoofdsom van de motorrijtuigenbelasting als bedoeld in artikel 146 onder a van de Provinciewet voor de gebieden omvattende de gemeenten Noordoostpolder en Urk onderscheidenlijk het overige gebied van de provincie hun rechtskracht tot 1 april volgende op de datum van instelling.
2
Voor de periode ingaande 1 april na de datum van instelling en eindigend 31 maart van het daarop volgende jaar heft de provincie opcenten op de hoofdsom van de motorrijtuigenbelasting, zonder dat een besluit als bedoeld in artikel 145 van de Provinciewet wordt gevorderd. Het aantal opcenten bedraagt 18.
3
De bevoegdheid tot het heffen en invorderen van provinciale leges en andere rechten in het grondgebied van de provincie over een belastingtijdvak waarin de dag voorafgaande aan de datum van instelling valt dan wel met betrekking tot een belastbaar feit dat zich vóór de datum van instelling heeft voorgedaan, is voorbehouden aan het orgaan dat op de dag voorafgaande aan de datum van instelling tot de heffing en invordering van deze leges en andere rechten bevoegd was.
4
In afwijking van het bepaalde in artikel 25, tweede lid, hebben de verordeningen inzake de heffing en invordering van provinciale leges en andere rechten zoals deze golden op de dag voorafgaande aan de datum van instelling in het gebied van de gemeenten Noordoostpolder en Urk, rechtskracht voor het gehele gebied van de provincie.
VIII
Andere wetten

Artikel 59
[Bevat wijzigingen in andere regelgeving.]

Artikel 60
[Bevat wijzigingen in andere regelgeving.]

Artikel 61 [Vervallen per 01-01-1994]

Artikel 62
[Bevat wijzigingen in andere regelgeving.]

Artikel 63
[Bevat wijzigingen in andere regelgeving.]

Artikel 64
[Bevat wijzigingen in andere regelgeving.]

Artikel 65
[Bevat wijzigingen in andere regelgeving.]
IX
Slotbepalingen

Artikel 66
Indien de in deze wet geregelde onderwerpen in het belang van een goede uitvoering van de wet nadere regeling behoeven, geschiedt zulks bij algemene maatregel van bestuur.

Artikel 67
Geschillen omtrent de toepassing van deze wet, waarvan de beslissing niet aan anderen is opgedragen, worden bij koninklijk besluit beslist.

Artikel 68
1
De artikelen van deze wet treden in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip, dat voor de verschillende artikelen of onderdelen daarvan verschillend kan worden gesteld. De datum van inwerkingtreding van artikel 2 wordt op 1 januari van een kalenderjaar bepaald.
2
Deze wet kan worden aangehaald als Wet instelling provincie Flevoland.
Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.
Gegeven te 's-Gravenhage, 27 juni 1985
Beatrix
De Minister van Binnenlandse Zaken,
Rietkerk
De Minister van Verkeer en Waterstaat,
n
Smit-Kroes
Uitgegeven de vierde juli 1985
De Minister van Justitie,
f
Korthals Altes