Wet Stichting Landbouwvoorlichting
Wet van 3 september 1992, houdende regelen met betrekking tot de oprichting van de Stichting Landbouwvoorlichting
Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.
Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:
Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is de Dienst Landbouwvoorlichting te privatiseren, dat voor deze privatisering een wettelijke machtiging op grond van artikel 40 van de Comptabiliteitswet 1976 ( Stb. 671) vereist is en dat het daarnaast gewenst is, enige andere wettelijke regelingen ter zake te treffen;
Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:
Artikel 1
In deze wet wordt verstaan onder:
a
Onze Minister: Onze Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij;
b
Dienst Landbouwvoorlichting: dienst van het Ministerie van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij, ingesteld bij besluit van Onze Minister van 14 april 1989 (O&E 89/340);
c
stichting: Stichting Landbouwvoorlichting;
d
personeelslid: degene die op de dag voorafgaande aan de overgangsdatum in dienst is bij de Dienst Landbouwvoorlichting, hetzij als ambtenaar, hetzij op arbeidsovereenkomst naar burgerlijk recht;
e
overgangsdatum: door Onze Minister te bepalen datum waarop ingevolge artikel 5, eerste lid, het personeelslid overgaat in dienst van de stichting.
Artikel 2
1
Onze Minister wordt gemachtigd om namens de Staat der Nederlanden op te richten dan wel mede op te richten de Stichting Landbouwvoorlichting.
2
De stichting heeft tot doel het verbeteren van het ondernemerschap en van het rendement in technisch-economische zin van het agrarisch bedrijf ten behoeve van de werkenden op dat bedrijf binnen de randvoorwaarden van een duurzame, concurrerende en veilige landbouw.
3
De stichting tracht haar doel met name te bereiken door het verstrekken van technisch-economische voorlichting aan de werkenden in de primaire sector in de land- en tuinbouw.
Artikel 3
1
Behoudens het bepaalde in artikel 5 gaan de vermogensbestanddelen van de Staat welke aan de Dienst Landbouwvoorlichting worden toegerekend op de datum van oprichting van de stichting onder algemene titel over op de stichting.
2
Onze Minister kan bepaalde vermogensbestanddelen van de in het eerste lid bedoelde overgang uitzonderen.
3
Onze Minister doet van de vermogensbestanddelen welke ingevolge de voorgaande leden overgaan op de stichting door een registeraccountant of een accountant die een vergunning heeft als bedoeld in artikel 70b, eerste lid, onder b, van de Wet op de Registeraccountants (Stb. 1962, 258), een verklaring opstellen, die door de stichting wordt neergelegd ten kantore van het register, bedoeld in artikel 289 van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek.
Artikel 4
Bij de vaststelling van de arbeidsvoorwaarden van het personeel van de stichting is het Sociaal Statuut Privatisering Landbouwvoorlichting van toepassing.
Artikel 5
1
Ieder personeelslid ten aanzien van wie Onze Minister niet anders heeft beslist gaat over in dienst bij de stichting op een arbeidsovereenkomst naar burgerlijk recht, ingaande op de overgangsdatum.
2
De arbeidsovereenkomst geldt voor onbepaalde tijd. Indien het personeelslid was aangesteld in tijdelijke dienst voor bepaalde tijd of werkzaam was op arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd, geldt de arbeidsovereenkomst voor de niet verstreken tijd van de aanstelling voor bepaalde tijd dan wel de arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd.
3
De arbeidsovereenkomst betreft een functie die overeenkomt met de functie die het personeelslid laatstelijk vervulde in dienst bij de Dienst Landbouwvoorlichting.
4
De arbeidsvoorwaarden in hun geheel zullen niet ongunstiger zijn dan die welke voor het personeelslid golden uit hoofde van zijn dienstverband bij de Dienst Landbouwvoorlichting.
5
Door het tot stand komen van de arbeidsovereenkomst is het personeelslid van rechtswege eervol ontslagen uit de dienst van de Staat.
6
In afwijking van het eerste lid komt op de overgangsdatum geen arbeidsovereenkomst tot stand met een personeelslid dat overeenkomstig door Onze Minister te stellen regels bezwaren heeft ingediend tegen de overgang in dienst bij de stichting, tenzij het voor de overgangsdatum de bezwaren heeft ingetrokken. Onze Minister beslist op de bezwaren.
7
Indien Onze Minister voor de overgangsdatum de bezwaren ongegrond verklaart, komt, tenzij het personeelslid binnen een week na de kennisgeving van de beslissing aan Onze Minister kenbaar maakt dit niet te willen, een arbeidsovereenkomst tot stand op de overgangsdatum dan wel, indien het einde van die week valt na de overgangsdatum, op de eerste dag van de volgende maand.
8
Indien Onze Minister voor de overgangsdatum de bezwaren geheel of gedeeltelijk gegrond verklaart, kan hij beslissen dat het personeelslid niet overgaat in dienst bij de stichting. Indien Onze Minister niet een zodanige beslissing heeft genomen, komt, tenzij het personeelslid niet een week na de kennisgeving van de beslissing aan Onze Minister kenbaar maakt dit niet te willen, een arbeidsovereenkomst tot stand op de overgangsdatum dan wel, indien het einde van die week na de overgangsdatum, op de eerste dag van de volgende maand. De inhoud van die arbeidsovereenkomst is in overeenstemming met de beslissing van Onze Minister.
9
Indien het personeelslid op of na de overgangsdatum de bezwaren intrekt, komt een arbeidsovereenkomst tot stand op de eerste dag van de daarop volgende maand.
10
Indien Onze Minister op of na de overgangsdatum de bezwaren ongegrond verklaart, komt, tenzij het personeelslid binnen een week na de kennisgeving van de beslissing aan Onze Minister kenbaar maakt dit niet te willen, een arbeidsovereenkomst tot stand op de eerste dag van de volgende maand.
11
Indien Onze Minister op of na de overgangsdatum de bezwaren geheel of gedeeltelijk gegrond verklaart, kan hij beslissen dat het personeelslid niet overgaat in dienst bij de stichting dan wel de stichting verplichten het personeelslid een arbeidsovereenkomst aan te bieden, waarvan de inhoud in overeenstemming is met zijn beslissing.
Artikel 6
De onder de Dienst Landbouwvoorlichting berustende archiefbescheiden worden voor een tijdvak van twintig jaar ter beschikking gesteld van de stichting.
Artikel 7
Ter zake van de verkrijging ingevolge artikel 3 door de stichting van vermogensbestanddelen van de Staat blijft heffing van overdrachtsbelasting achterwege.
Artikel 8
Deze wet treedt in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip, dat niet eerder kan worden vastgesteld dan nadat met de bonden van overheidspersoneel, vertegenwoordigd in de Bijzondere Commissie, bedoeld in artikel 113 van het Algemeen Rijksambtenarenreglement (Stb. 1931, 248) overeenstemming is bereikt over de arbeidsvoorwaarden.
Artikel 9
Deze wet kan worden aangehaald als Wet Stichting Landbouwvoorlichting.
Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.
Gegeven te 's-Gravenhage, 3 september 1992
Beatrix
De Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij,
p
Bukman
Uitgegeven de achtste december 1992
De Minister van Justitie,
e
M. H. Hirsch Ballin