
Vorderingswet
Artikel 15
1
Degene te wiens behoeve de vordering is geschied, is gehouden de eigenaar, de beperkt gerechtigde, de pachter, de huurder, de huurkoper en de beslaglegger voor zover zij schade lijden, schadeloos te stellen. Het recht op schadeloosstelling van de pand- of hypotheekhouder en van de beslaglegger wordt echter uitgeoefend overeenkomstig de hun in artikel 229 van Boek 3 van het Burgerlijk Wetboek en de artikelen 455a en 507a van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering toegekende rechten.
2
De schadeloosstelling wordt, ingeval het eigendomsrecht op een zaak is gevorderd, vastgesteld met overeenkomstige toepassing, voor zover uit deze wet niet anders voortvloeit, van de artikelen 40-45 van de Onteigeningswet en, ingeval het een roerende zaak betreft, tevens overeenkomstig bij algemene maatregel van bestuur daaromtrent te stellen aanvullende regelen. Zij wordt, ingeval een recht tot gebruik van een zaak is gevorderd, vastgesteld overeenkomstig bij zodanige maatregel daaromtrent te stellen regelen.
3
De Staat is voor de betaling van de schadeloosstelling mede aansprakelijk.
Jurisprudentie bij dit artikel
- Hieronder wordt een selectie van de bijbehorende jurisprudentie getoond.
- Geen resultaten gevonden voor de door u opgegeven zoek termen.