Vaarplichtwet
Artikel 3
1
De vaarplicht kan worden opgelegd aan alle Nederlanders, uitgezonderd Nederlanders, woonachtig in Suriname of de Nederlandse Antillen, en aan alle inwoners van Nederland, die:
1°. zeeman zijn of
2°. in een door Onze Minister vast te stellen tijdvak van ten hoogste tien jaren, voorafgaande aan de dag, dat de vaarplicht wordt opgelegd, ten minste zes maanden zeeman geweest zijn.
2
Vaststelling van het in het eerste lid bedoelde tijdvak op langer dan drie jaren geschiedt in overeenstemming met Onze Minister van Sociale Zaken.
3
Van de vaarplicht zijn vrijgesteld:
a
personen ouder dan zestig jaar, zeelieden jonger dan zestien jaar en gewezen zeelieden jonger dan achttien jaar;
b
zij die in werkelijke dienst zijn of zijn opgeroepen bij de krijgsmacht, zolang die werkelijke dienst duurt;
c
zij die ingevolge een overeenkomst met een andere mogendheid of met een volkenrechtelijke organisatie niet tot vaarplicht of andere verplichtingen van overeenkomstige aard gehouden zijn;
d
zij die een geestelijk ambt bekleden of tot zodanig ambt worden opgeleid;
e
de bij of krachtens algemene maatregel van bestuur nader aan te wijzen groepen van personen.
4
De vaarplichtige kan door Onze Minister al dan niet voor een bepaalde termijn van de vaarplicht worden ontslagen; het ontslag van de vaarplicht kan te allen tijde worden ingetrokken of ongedaan gemaakt.
5
De gevolgen, voortvloeiende uit het ontslag van de vaarplicht, worden geregeld bij algemene maatregel van bestuur.
Jurisprudentie bij dit artikel
- Hieronder wordt een selectie van de bijbehorende jurisprudentie getoond.
- Geen resultaten gevonden voor de door u opgegeven zoek termen.