Uitkeringswet gewezen militairen
1
van de datum van het ontslag af tot aan het tijdstip, bedoeld onder 2°: de som van de bij het vaststellen van de pensioengrondslag voor ouderdoms- en nabestaandenpensioen in beschouwing te nemen inkomsten en baten - in geld uitgedrukt -, waarop de gewezen militair op de dag voorafgaande aan zijn ontslag aanspraak had of zou hebben gehad, met dien verstande dat de vaste vergoeding voor extra beslaglegging voor de gewezen militair, bedoeld in:
Wet van 6 oktober 1966, houdende vaststelling van een regeling tot toekenning van een uitkering aan gewezen militairen, die zijn ontslagen wegens het bereiken van bepaalde leeftijdsgrenzen
Wij JULIANA, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz., enz., enz.
Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:
Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het voor militairen verleggen van de pensioengerechtigde leeftijd naar het tijdstip waarop de leeftijd van 65 jaar is bereikt het noodzakelijk maakt een financiële voorziening te treffen voor de periode liggende tussen het ontslag en het bereiken van vorengenoemde leeftijd;
Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:
Artikel 1
1
Voor de toepassing van deze wet wordt verstaan onder:
a
Onze minister: Onze Minister van Defensie;
b
ontslag: ontslag, verleend aan een beroepsmilitair in de zin van de Kaderwet militaire pensioenen, dan wel aan een reservist in de zin van die wet, voorzover deze krachtens een vrijwillige verbintenis verplicht is tot doorlopende werkelijke dienst als militair;
1
ter zake van het bereiken of overschrijden van de bij of krachtens artikel 12 van de Militaire Ambtenarenwet 1931 geldende ontslagleeftijd;
2
ter zake van het bereiken of overschrijden van de leeftijd van 50 jaren, wanneer hij naar Ons oordeel of naar het oordeel van Onze Minister in verband met zijn leeftijd voor het vervullen van de dienst niet meer ten volle geschikt is en de onder 1° bedoelde ontslagleeftijd nog niet heeft bereikt;
3
ter zake van het bereiken of overschrijden van een bij koninklijk besluit vastgestelde tijdelijk geldende andere leeftijd;
4
ter zake van een wisseling van betrekking, bedoeld in onderdeel c, onder 3°;
c
gewezen militair:
1
hij, aan wie een ontslag in de zin van deze wet is verleend en behoort tot diegenen:
a
voor wie de ontslagleeftijd met ingang van 1 januari 2006 bij of krachtens artikel 12 van de Militaire Ambtenarenwet 1931 is gewijzigd, dan wel
b
die zich op of na 1 januari 2001 hebben verbonden tot het onmiddellijk vrijwillig nadienen na de ontslagleeftijd voor een periode van ten minste twee jaren, een en ander met dien verstande dat onder a voor hen niet van toepassing is, zolang die periode niet is verstreken;
2
anderen dan bedoeld onder 1° aan wie een ontslag in de zin van deze wet is verleend;
3
hij, wiens betrekking als militair met ingang van een datum tussen 1januari 2001 en 1januari 2006, dan wel een door Onze Minister nader te bepalen datum is geëindigd, indien
a
die datum is gelegen binnen tien jaar vóór de in onderdeel b onder 1° bedoelde ontslagleeftijd,
b
die beëindiging van de betrekking is gevolgd door aanvaarding, dan wel aanvaarding en latere wisseling van dienstbetrekking dan wel werkzaamheden, bedoeld in artikel 5, vierde lid, met dien verstande dat
c
de onder b bedoelde dienstbetrekking dan wel werkzaamheden ten minste tot aan het bereiken van die ontslagleeftijd zijn aangehouden;
d
laatstelijk genoten bezoldiging:
1
van de datum van het ontslag af tot aan het tijdstip, bedoeld onder 2°: de som van de bij het vaststellen van de pensioengrondslag voor ouderdoms- en nabestaandenpensioen in beschouwing te nemen inkomsten en baten - in geld uitgedrukt -, waarop de gewezen militair op de dag voorafgaande aan zijn ontslag aanspraak had of zou hebben gehad, met dien verstande dat de vaste vergoeding voor extra beslaglegging voor de gewezen militair, bedoeld in: