
Spoorwegwet
Artikel 26
1
De rechthebbende ten aanzien van een rechtstreeks aan de hoofdspoorweg gelegen station draagt ervoor zorg dat reizigers, gehandicapten daaronder begrepen, via de in het station aanwezige hallen, tunnels, trappen en liften, met logische en overzichtelijke routes, een veilige en adequate toegang hebben tot perrons en spoorvoertuigen.
2
Onder station wordt in het eerste lid verstaan: een gebouw of werk dat blijkens zijn constructie en inrichting geheel of gedeeltelijk is bestemd voor aankomst en vertrek van spoorvoertuigen met het oog op het in-, uit- of overstappen van reizigers.
3
Indien de veilige en adequate toegang tot perrons, laad- of losplaatsen of spoorvoertuigen in het gedrang komt of dreigt te komen, geeft Onze Minister aan de betrokken rechthebbende een bindende aanwijzing ter waarborging van die toegang. Tevens kan Onze Minister aan de betrokken rechthebbende een bindende aanwijzing geven met betrekking tot fysieke voorzieningen ter bevordering van de sociale veiligheid op de stations.
4
Desgevraagd adviseert de beheerder Onze Minister over de toepassing van het derde lid.
Jurisprudentie bij dit artikel
- Hieronder wordt een selectie van de bijbehorende jurisprudentie getoond.
- Geen resultaten gevonden voor de door u opgegeven zoek termen.