Rijkswet Vaarplicht
Rijkswet van 23 juni 1972, houdende vaarplicht in geval van oorlog, oorlogsgevaar, daaraan verwante of daarmede verbandhoudende buitengewone omstandigheden
Wij JULIANA, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz., enz., enz.
Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:
Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het voor de handhaving van de onafhankelijkheid en de verdediging van het Koninkrijk noodzakelijk is algemene regels te stellen betreffende de vaarplicht in geval van oorlog, oorlogsgevaar, daaraan verwante of daarmede verbandhoudende buitengewone omstandigheden;
Zo is het, dat Wij, de Raad van State van het Koninkrijk gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, de bepalingen van het Statuut voor het Koninkrijk in acht genomen zijnde, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:
Artikel 1
Deze Rijkswet verstaat onder:
a
"vaarplicht": de verplichting, welke krachtens de wet dan wel bij of krachtens landsverordening aan zeelieden of gewezen zeelieden wordt opgelegd om hun diensten beschikbaar te stellen en te houden voor het verrichten van werkzaamheden aan boord of ten behoeve van schepen onder de vlag van het Koninkrijk;
b
"schip": een geen oorlogsschip zijnd zeeschip in de zin van artikel 2, eerste lid, van Boek 8 van het Nederlandse Burgerlijk Wetboek alsmede een zodanig schip in aanbouw, en in de zin van de artikelen 375, eerste lid, en 376, eerste lid, van het Wetboek van Koophandel van de Nederlandse Antillen en in de zin van de artikelen 375, eerste lid, en 376, eerste lid, van het Wetboek van Koophandel van Aruba.
c
"schip onder de vlag van het Koninkrijk":
1
een Nederlands schip in de zin van de artikelen 311 of 312 van het Nederlandse Wetboek van Koophandel;
2
een Nederlands-Antilliaans zeeschip op grond van artikel 2 van het Nederlands-Antilliaans Zeebrievenbesluit;
3
een Arubaans zeeschip op grond van de artikelen 3 en 5 van het CuraƧaosche Zeebrievenbesluit 1933;
4
een bij de wet, onderscheidenlijk bij landsverordening als zodanig aangewezen in Nederland, de Nederlandse Antillen of Aruba thuisbehorend vissersvaartuig.
Artikel 2
De landen van het Koninkrijk regelen de vaarplicht zoveel mogelijk op gelijke wijze.
Artikel 3
De vaarplicht wordt slechts opgelegd in geval van oorlog, oorlogsgevaar, daaraan verwante of daarmede verbandhoudende buitengewone omstandigheden.
Artikel 4
Behoudens hetgeen terzake van vrijstelling van de vaarplicht bij de wet of bij landsverordening wordt bepaald, zijn van de vaarplicht vrijgesteld:
1
zij, die in werkelijke dienst zijn of zijn opgeroepen bij de krijgsmacht, zolang die werkelijke dienst duurt;
2
zij, die in gevolge een overeenkomst met een andere mogendheid of met een volkenrechtelijke organisatie niet tot vaarplicht of andere verplichtingen van overeenkomstige aard gehouden zijn;
3
zij, die een geestelijk ambt bekleden of tot zodanig ambt worden opgeleid.
Artikel 5
De wet en de landsverordeningen, waarbij de vaarplicht wordt geregeld, voorzien erin, dat vaarplichtigen gelijkelijk aan boord of ten behoeve van alle schepen onder de vlag van het Koninkrijk kunnen worden ingezet.
Artikel 6
De wet en de landsverordeningen, waarbij de vaarplicht wordt geregeld, bevatten een regeling van de rechtspositie van de vaarplichtige. Daarbij wordt aan de vaarplichtige het recht toegekend bij een aan te wijzen Autoriteit voorziening te vragen tegen te zijnen aanzien genomen beschikkingen, welke in strijd zijn met een algemeen verbindend voorschrift of waartoe het orgaan dat de beschikking nam in redelijkheid niet heeft kunnen komen. Voor de toepassing van wettelijke voorschriften over bezwaar en beroep wordt in de Nederlandse Antillen en in Aruba met een beschikking gelijkgesteld de schriftelijke weigering om een beschikking te geven dan wel het niet tijdig geven van een beschikking. In de Nederlandse Antillen en in Aruba wordt een beschikking gegeven binnen twaalf weken na ontvangst van de aanvraag.
Artikel 7
Bij of krachtens wet of landsverordening kan worden verboden, dat vaarplichtigen het grondgebied van een of meer delen van het Koninkrijk zonder vergunning verlaten.
Artikel 8
1
Bij koninklijk besluit op de voordracht van Onze Minister-President kan de aanwijzing van het schip of de schepen onder de vlag van het Koninkrijk, aan boord of ten behoeve waarvan een vaarplichtige wordt ingezet, worden gedelegeerd aan een in dat besluit genoemde autoriteit.
2
Ons besluit wordt geplaatst in het Staatsblad, het Publicatieblad van de Nederlandse Antillen en het Afkondigingsblad van Aruba.
Artikel 9
Deze Rijkswet kan worden aangehaald als "Rijkswet Vaarplicht".
Artikel 10
Deze Rijkswet treedt in werking op een door Ons te bepalen tijdstip.
Lasten en bevelen, dat deze in het Staatsblad, het Gouvernementsblad van Suriname en het Publicatieblad van de Nederlandse Antillen zal worden geplaatst, en dat alle Ministeriƫle Departementen, Autoriteiten. Colleges en Ambtenaren, wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.
Gegeven ten Paleize Soestdijk, 23 juni 1972.
juliana
De Minister-President,
Minister van Algemene Zaken, B. BIESHEUVEL.
De Staatssecretaris van Verkeer en Waterstaat, R. J. H. KRUISINGA.
De Minister voor Surinaamse en Nederlands-Antilliaanse Zaken, P. J. LARDINOIS.
De Minister van Justitie, VAN AGT.
De Minister van Defensie, H. J. DE KOSTER.
De Minister van Landbouw en Visserij, P. J. LARDINOIS.
De Minister van Sociale Zaken, BOERSMA.
Uitgegeven de tiende augustus 1972.
De Minister van Justitie,
VAN AGT.