Postbankwet
Artikel 4
1
De overgang op de Postbank N.V. van alle vermogensbestanddelen van de Staat welke aan de Postcheque- en Girodienst worden toegerekend en van de vermogensbestanddelen van de Rijkspostspaarbank, zoals bepaald in de artikelen 2 en 3, wordt aangemerkt als storting door de Staat op aandelen of op leningen van de Staat aan de bank welke leningen, behalve bij conversie in aandelen, niet vatbaar zijn voor verrekening, en al dan niet achtergesteld kunnen zijn bij de vorderingen van derden.
2
Onze Minister van Financiën stelt, De Nederlandsche Bank N.V. gehoord, vast tot welke bedragen de in het eerste lid bedoelde storting wordt aangemerkt als storting op de in het eerste lid bedoelde leningen, waarbij Onze voornoemde Minister bepaalt welk gedeelte van deze leningen als achtergesteld wordt aangemerkt, een en ander zodanig dat de solvabiliteitspositie van de Postbank N.V. niet onevenredig afwijkt van de gemiddelde solvabiliteitspositie van de Nederlandse kredietinstellingen, bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder b, c en f, van de Wet toezicht kredietwezen (Stb. 1978, 255).
Jurisprudentie bij dit artikel
- Hieronder wordt een selectie van de bijbehorende jurisprudentie getoond.
-
LJN AA5664, Eerste aanleg - meervoudig, AWB 98/8446 WET
Rechtsoort
Bestuursrecht overig
Datum uitspraak
13-01-2000
Status
gepubliceerd
Soort procedure
Eerste aanleg - meervoudig
Instantie
gepubliceerd
Rechtsoort
Rechtbank AmsterdamArrondissementsrechtbank te Amsterdam Sector Bestuursrecht meervoudige kamer Uitspraak reg.nr. : AWB 98/8446 WET inzake : de naamloze vennootschap Postbank N.V., gevestigd te Amsterdam, eiseres, tegen : de Minister van Financiën, zetelend te âs Gravenhage, verweerder...