
Onteigeningswet
Artikel 61
1
Indien, tengevolge van oorzaken, welke de onteigenende partij in staat was uit de weg te ruimen, met het werk waartoe werd onteigend, niet binnen drie jaar nadat het vonnis van onteigening kracht van gewijsde heeft verkregen, een aanvang is gemaakt, of de arbeid meer dan drie jaren mocht zijn gestaakt, of indien uit andere omstandigheden is aan te tonen, dat het werk blijkbaar niet tot stand zal worden gebracht, kan de onteigende partij, te harer keuze, hetzij bij de rechter het afgestane terugvorderen in de toestand, waarin het zich alsdan bevindt, onder gehoudenheid om, in evenredigheid tot de terugontvangen waarde, de schadeloosstelling terug te geven hetzij een vordering indienen tot uitkering van een door de rechter naar billijkheid te bepalen schadeloosstelling boven de reeds genotene.
2
Onder het werk waartoe werd onteigend, genoemd in het eerste lid, worden mede verstaan: niet ingrijpende aanpassingen of aanpassingen van geringe omvang van het werk ten behoeve waarvan onteigend wordt dan wel aanpassingen van het werk die passen binnen het kader ter uitvoering waarvan tot onteigening wordt overgegaan.
Jurisprudentie bij dit artikel
- Hieronder wordt een selectie van de bijbehorende jurisprudentie getoond.
-
LJN AI1061, Cassatie, 1376
Rechtsoort
Civiel overig
Datum uitspraak
19-12-2003
Status
gepubliceerd
Soort procedure
Cassatie
Instantie
gepubliceerd
Rechtsoort
Hoge RaadNr. 1376 19 december 2003 AB in de zaak van [Eiser], wonende te [woonplaats], eiser tot cassatie, advocaat: mr. M.E. Gelpke, tegen 1. de provincie Limburg, waarvan de zetel is gevestigd te Maastricht, en 2. de gemeente Kerkrade, waarvan de zetel is gevestigd te Kerkrade, verweersters in cassatie, advocaat...