Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Boswet

 

Wet van 20 juli 1961, houdende nieuwe bepalingen ter bewaring van bossen en andere houtopstanden
Wij JULIANA, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz., enz., enz.
Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:
Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is nieuwe regelen vast te stellen ter bewaring van bossen en andere houtopstanden;
Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:
Afdeling I. Algemene bepaling

Artikel 1
1
Deze wet verstaat onder:
Onze Minister: Onze Minister van Landbouw en Visserij;
eigenaar: hij, die krachtens eigendom of een beperkt recht het genot heeft van grond;
dunning: velling, welke uitsluitend als een verzorgingsmaatregel ter bevordering van de groei van de overblijvende houtopstand moet worden beschouwd.
2
Voor de toepassing van deze wet wordt onder herbeplanten mede begrepen herbebossen en wordt onder vellen mede begrepen rooien alsmede het verrichten van handelingen, welke de dood of ernstige beschadiging van houtopstand ten gevolge kunnen hebben.
3
Het periodieke vellen van griend- en hakhout wordt voor de toepassing van deze wet niet onder vellen begrepen.
4
De hierna volgende artikelen van deze wet zijn, behoudens het bepaalde in afdeling VII, niet van toepassing op:
a
houtopstanden op erven en in tuinen;
b
andere houtopstanden dan op erven en in tuinen binnen een bebouwde kom als bedoeld in het volgende lid;
c
wegbeplantingen en eenrijige beplantingen op of langs landbouwgronden, beide voorzover bestaande uit populieren of wilgen;
d
Italiaanse populier, linde, paardenkastanje en treurwilg;
e
vruchtbomen en windschermen om boomgaarden;
f
fijnsparren, niet ouder dan twaalf jaren, bestemd om te dienen als kerstbomen en geteeld op daarvoor in het bijzonder bestemde terreinen;
g
kweekgoed.
5
De gemeenteraad stelt bij besluit vast, welke voor de toepassing van deze wet de grenzen van de bebouwde kom of kommen der gemeente zijn. Dit besluit behoeft de goedkeuring van gedeputeerde staten. De goedkeuring kan worden onthouden wegens strijd met het recht of het algemeen belang. Gedeputeerde Staten kunnen voor een door hen te bepalen termijn van deze verplichting ontheffing verlenen. Het ontwerp van het door de gemeenteraad te nemen besluit ligt gedurende dertig dagen ter gemeentesecretarie voor een ieder ter inzage. De burgemeester maakt de nederlegging tevoren in de Staatscourant, in één of meer dag- of nieuwsbladen, die in de gemeente verspreid worden, en voorts op de gebruikelijke wijze bekend.
Afdeling II. Velling en herbeplanting

Artikel 2
1
Hij, die het voornemen heeft om tot vellen of doen vellen van houtopstand, anders dan bij wijze van dunning, over te gaan, is verplicht van dat voornemen ten minste één maand doch niet langer dan één jaar tevoren door toezending van een formulier, dat als aangetekend stuk wordt verzonden, kennis te geven aan Onze Minister alsmede, zo hij niet de eigenaar is van de te ontbloten grond, ook aan deze laatste. Onze Minister stelt het model voor dit formulier vast. Onze Minister zendt onverwijld een bevestiging van de ontvangst van de kennisgeving.
2
De in het vorige lid bedoelde afzender is verplicht het formulier juist en volledig in te vullen en te ondertekenen.
3
Het is verboden te vellen of te doen vellen, anders dan bij wijze van dunning, zonder dat een voorafgaande tijdige kennisgeving als bedoeld in het eerste lid is gedaan.

Artikel 3
1
De eigenaar van grond, waarop een houtopstand, anders dan bij wijze van dunning, is geveld of op andere wijze tenietgegaan, is verplicht binnen een tijdvak van drie jaren na de velling of het tenietgaan van de houtopstand te herbeplanten volgens regelen bij of krachtens algemene maatregel van bestuur te stellen.
2
De in het vorige lid bedoelde eigenaar is tevens verplicht beplanting die niet is aangeslagen binnen drie jaren na de herbeplanting te vervangen.
3
De in de voorgaande leden bedoelde eigenaar kan aan Onze Minister een verklaring vragen, inhoudende dat de door hem voorgestelde herbeplanting voldoet aan de regelen, krachtens het eerste lid gesteld.

Artikel 4
Hij, die de eigendom van grond als bedoeld in artikel 3, eerste lid, overdraagt of een gebruiksrecht daarop vestigt of overdraagt, is verplicht aan de verkrijger kennis te geven van het bestaan van de verplichting tot herbeplanting en van haar omvang en daarvan uitdrukkelijk in de akte van levering, vereist voor de overdracht of vestiging, te doen blijken.

Artikel 5
1
Het bepaalde bij de artikelen 2 en 3 vindt geen toepassing, indien de grond, waarop de velling zal worden verricht of waarop zich de gevelde of tenietgegane houtopstand bevond, nodig is voor de uitvoering van een werk overeenkomstig het bestemmingsplan.
2
Het bepaalde bij de artikelen 2 en 3 vindt voorts geen toepassing ten aanzien van houtopstanden, welke een zelfstandige eenheid vormen, en hetzij geen grotere oppervlakte beslaan dan 10 are, hetzij ingeval van rijbeplanting, gerekend over het totaal aantal rijen, niet meer bomen omvatten dan 20.

Artikel 6
1
Onze Minister kan bij regeling voor door hem daarbij aan te wijzen groepen van gevallen, al dan niet onder voorwaarden, vrijstelling van het bepaalde bij of krachtens de artikelen 2 en 3 verlenen.
2
Onze Minister kan in bijzondere gevallen van het bepaalde bij of krachtens de artikelen 2 en 3, al dan niet onder voorwaarden, ontheffing verlenen.
Afdeling III. Beroep

Artikel 7 [Vervallen per 01-01-1994]

Artikel 8
Tegen een op grond van Afdeling II genomen besluit kan een belanghebbende beroep instellen bij het College van Beroep voor het bedrijfsleven.
Afdeling IV.

Artikel 9 [Vervallen per 01-01-1998]

Artikel 10 [Vervallen per 01-01-1998]

Artikel 11 [Vervallen per 01-01-1998]
Afdeling V.

Artikel 12 [Vervallen per 21-02-1997]
Afdeling VI. Kapverbod

Artikel 13
1
Onze Ministers van Onderwijs, Kunsten en Wetenschappen en van Landbouw en Visserij kunnen ter bewaring van natuur- en landschapsschoon het vellen en doen vellen, anders dan bij wijze van dunning, van bossen en andere houtopstanden telkens voor ten hoogste vijf jaar verbieden.
2
De bekendmaking van een besluit houdende een verbod als bedoeld in het eerste lid, geschiedt door toezending of uitreiking aan de gebruiker van de grond waarop de houtopstand zich bevindt en, indien deze niet de eigenaar van die grond is, tevens aan deze laatste. Van het besluit wordt mededeling gedaan in de Staatscourant.
3
Een verbod als bedoeld in het eerste lid kan niet worden opgelegd in het geval, omschreven in artikel 5, eerste lid.
4
Indien de in het tweede lid bedoelde gebruiker of eigenaar tengevolge van een verbod, als bedoeld in het eerste lid, schade lijdt, welke redelijkerwijze niet of niet geheel te zijnen laste behoort te blijven, kennen Onze in het eerste lid genoemde Ministers hem op zijn verzoek een naar billijkheid te bepalen schadevergoeding uit 's Lands kas toe.

Artikel 14 [Vervallen per 01-01-1994]
Afdeling VII. Voorzieningen door andere openbare lichamen

Artikel 15
1
De aan andere openbare lichamen toekomende bevoegdheden worden ten aanzien van de onderwerpen, waarin deze wet voorziet, slechts beperkt door hetgeen hierna uitdrukkelijk is bepaald.
2
De provinciale staten en de gemeenteraad zijn niet bevoegd regelen te stellen ter bewaring van:
a
wegbeplantingen en eenrijige beplantingen op of langs landbouwgronden, beide voorzover bestaande uit populieren of wilgen, tenzij deze zijn geknot;
b
vruchtbomen en windschermen om boomgaarden;
c
fijnsparren, niet ouder dan twaalf jaar, bestemd om te dienen als kerstbomen en geteeld op daarvoor in het bijzonder bestemde terreinen;
d
kweekgoed.
3
Voorts zijn de in het vorige lid bedoelde colleges niet bevoegd regelen te stellen ter bewaring van bossen en andere houtopstanden, welke deel uitmaken van bosbouwondernemingen, die als zodanig bij het Bosschap geregistreerd staan, en niet gelegen zijn binnen een bebouwde kom als bedoeld in artikel 1, vijfde lid, behoudens ter bewaring van houtopstanden als bedoeld in artikel 5, tweede lid.

Artikel 16 [Vervallen per 01-01-1994]

Artikel 17
Indien de gebruiker of eigenaar van een houtopstand tengevolge van een krachtens provinciale of gemeentelijke verordening genomen besluit, houdende een verbod tot vellen van een houtopstand of een weigering tot ontheffing van een verbod tot vellen van een houtopstand, schade lijdt, welke redelijkerwijs niet of niet geheel voor zijn rekening behoort te blijven, kennen de in de provinciale, onderscheidenlijk de gemeentelijke verordening aangewezen organen hem op zijn verzoek een naar billijkheid te bepalen schadevergoeding uit de provinciale, onderscheidenlijk de gemeentekas toe.
Afdeling VIII. Straf-, slot- en overgangsbepalingen

Artikel 18 [Vervallen per 01-04-1994]

Artikel 19 [Vervallen per 01-01-1998]

Artikel 20
[Bevat wijzigingen in andere regelgeving.]

Artikel 21
[Bevat wijzigingen in andere regelgeving.]

Artikel 22
1
Ingetrokken worden:
a
de Boschwet 1922 (wet van 19 mei 1922, Stb. 349);
b
de Bodemproductiebeschikking 1949 Bosbouw en Houtteelt (Stcrt. 184);
2
[Wijzigt de Overgangswet Bodemproductie 1950.]

Artikel 23
Deze wet treedt in werking op een door Ons te bepalen tijdstip.

Artikel 24
Deze wet kan worden aangehaald onder de titel van "Boswet".
Lasten en bevelen, dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst, en dat alle ministeriële departementen, autoriteiten, colleges en ambtenaren, wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.
Gegeven ten Paleize Het Loo, 20 juli 1961
juliana
De Minister van Landbouw en Visserij,
v
G. M. MARIJNEN.
De Staatssecretaris van Onderwijs, Kunsten en Wetenschappen,
y
SCHOLTEN.
Uitgegeven de tweeëntwintigste augustus 1961.
De Minister van Justitie,
a
C. W. BEERMAN.