Wijzigingswet Financiele-verhoudingswet enz. (herziening verdeelstelsel Provinciefonds)
- Wijzigingswet Financiele-verhoudingswet enz. (herziening verdeelstelsel Provinciefonds)
- Hoofdstuk I. WIJZIGING VAN ENKELE WETTEN
- Artikel 1, 2, 3, 4, 5
- Hoofdstuk II. EERSTE VASTSTELLING VAN DE VERDEELMAATSTAVEN VOOR HET PROVINCIEFONDS EN DE BEDRAGEN PER EENHEID DIE BEHOREN BIJ DE VERDEELMAATSTAVEN
- Artikel 6, 7, 8, 9, 10, 11
- Hoofdstuk III. OVERGANGS- EN SLOTBEPALINGEN
- Artikel 12, 13, 14, 15
Wet van 6 november 1997 tot wijziging van de Financiële-verhoudingswet en enkele andere wetten en regels inzake de invoering van deze wijziging in verband met een herziening van het verdeelstelsel voor het Provinciefonds
Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.
Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:
Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is nieuwe regels te stellen inzake de financiële verhouding tussen het Rijk en de provincies, deze regels op te nemen in de Financiële-verhoudingswet en daartoe deze wet en andere wetten te wijzigen en regels te stellen inzake de invoering van deze nieuwe regels;
Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:
Hoofdstuk I. WIJZIGING VAN ENKELE WETTEN
Paragraaf 1.1. Wijziging Financiële-verhoudingswet
Artikel 1
[Wijzigt de Financiële-verhoudingswet.]
Paragraaf 1.2. Wijziging Provinciewet
Artikel 2
[Wijzigt de Provinciewet.]
Paragraaf 1.3. Wijziging Algemene wet bestuursrecht
Artikel 3
[Wijzigt de Algemene wet bestuursrecht.]
Paragraaf 1.4. Wijziging Wet op het specifiek cultuurbeleid
Artikel 4
[Wijzigt de Wet op het specifiek cultuurbeleid.]
Paragraaf 1.5. Wijziging Invoeringswet Financiële-verhoudingswet
Artikel 5
[Wijzigt de Invoeringswet Financiële-verhoudingswet.]
Hoofdstuk II. EERSTE VASTSTELLING VAN DE VERDEELMAATSTAVEN VOOR HET PROVINCIEFONDS EN DE BEDRAGEN PER EENHEID DIE BEHOREN BIJ DE VERDEELMAATSTAVEN
Paragraaf 2.1. Algemeen
Artikel 6
In dit hoofdstuk en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:
a
Onze Ministers: Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Onze Minister van Financiën;
b
het CBS: het Centraal bureau voor de statistiek;
c
rastervierkanten: vierkanten van 500 bij 500 meter, zoals deze worden gebruikt in het geografisch basisregister van het CBS;
d
de uitkeringsfactor: het quotiënt van het voor de algemene uitkeringen beschikbare bedrag en de som van de uitkeringsbases.
Artikel 7
1
In afwijking van artikel 8, derde lid, van de Financiële-verhoudingswet worden bij de verdeling van het provinciefonds voor de eerste maal de verdeelmaatstaven gehanteerd die zijn vermeld in bijlage 1 bij deze wet. Op de hantering van de maatstaven zijn de bepalingen van dit hoofdstuk van toepassing. Bij regeling van Onze Ministers kunnen nadere voorschriften worden gegeven omtrent de toepassing van de in dit hoofdstuk en bijlage 1 gebruikte begrippen en omtrent de wijze van telling van het aantal eenheden per verdeelmaatstaf.
2
In afwijking van artikel 9, eerste lid, van de Financiële-verhoudingswet gelden voor de maatstaven, bedoeld in het eerste lid, voor het eerste uitkeringsjaar na de inwerkingtreding van deze wet de bedragen per eenheid die zijn vermeld in bijlage 2 bij deze wet. Onze Ministers kunnen deze bedragen aanpassen in verband met wijzigingen ten aanzien van het fonds over de jaren 1997 en 1998, die door middel van wijzigingen in de bedragen per eenheid over de provincies verdeeld behoren te worden. Artikel 9, tweede lid, van de Financiële-verhoudingswet blijft buiten toepassing bij de vaststelling van de bedragen per eenheid voor bedoelde maatstaven.
Paragraaf 2.2. De vaststelling van het aantal eenheden
Artikel 8
1
Bij de vaststelling van de algemene uitkering aan een provincie stellen Onze Ministers zo nodig het aantal eenheden per verdeelmaatstaf voor de provincie vast. Voor zover in de bijlage bij een verdeelmaatstaf een bron is vermeld, kunnen Onze Ministers het aantal eenheden ontlenen aan een opgave van het vermelde orgaan of de vermelde instantie.
2
De vaststelling van het aantal eenheden per verdeelmaatstaf voor een provincie geschiedt naar de toestand op 1 januari van het uitkeringsjaar waarover het aantal wordt vastgesteld, tenzij in de bijlage een peildatum bij een verdeelmaatstaf is vermeld. In dat geval geschiedt de vaststelling naar de toestand op deze datum.
3
Indien op grond van het tweede lid een peildatum moet worden gehanteerd die ligt vóór de datum van instelling van de provincie of vóór de datum waarop de grenzen van de provincie zijn gewijzigd, stellen Onze Ministers het aantal eenheden vast op basis van een redelijke schatting van de toestand zoals die op de peildatum zou zijn geweest als de instelling of wijziging op die datum reeds was ingegaan.
Paragraaf 2.3. Bijzondere bepalingen in verband met enkele verdeelmaatstaven
Artikel 9
1
Bij de bepaling van het totaal van de in een kalenderjaar ontvangen hoofdsommen van de motorrijtuigenbelasting, wordt het tarief van de Wet op de motorrijtuigenbelasting 1994 gehanteerd, zoals dat geldt op 1 april 1995. De verhoging van de belasting, bedoeld in artikel 23, tweede lid, van die wet en de vermindering van de belasting, bedoeld in de artikelen 28 en 68 van die wet, blijven buiten beschouwing.
2
In afwijking van het eerste lid wordt voor de periode tot 1 april 1997 bij de bepaling van het totaal van de in een kalenderjaar ontvangen hoofdsommen van de motorrijtuigenbelasting, het tarief van de Wet op de motorrijtuigenbelasting 1966 gehanteerd, zoals dat luidde bij aanvang van het kalenderjaar 1980. De vermeerdering van belasting, bedoeld in artikel 6 van die wet en het vaste bedrag, genoemd in artikel 8, tweede lid, onderdeel a, van die wet, blijven buiten beschouwing.
Artikel 10
1
De omgevingsadressendichtheid van een adres is het aantal adressen in de omgeving van het adres, gedeeld door het oppervlak in vierkante kilometers van de omgeving.
2
De omgeving van een adres wordt gevormd door het rastervierkant, waarin het adres is gelegen en de twaalf meest nabijgelegen rastervierkanten.
Artikel 11
1
Onze Ministers stellen het aantal kilometers gewogen weglengte van de wegen in beheer bij de provincie vast, door het aantal kilometers weglengte van de wegen die in beheer zijn bij de provincie te vermenigvuldigen met een wegingsfactor die een maat is voor de kosten per kilometer van het onderhoud van de wegen in de provincie, in verhouding met die kosten in alle provincies.
2
Op de voorbereiding van het besluit, bedoeld in het eerste lid, is afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing.
Hoofdstuk III. OVERGANGS- EN SLOTBEPALINGEN
Paragraaf 3.1. Overgangsmaatregelen in verband met de herverdeling
Artikel 12
1
De algemene uitkering over de jaren 1998 tot en met 2000, zoals deze voor een provincie wordt vastgesteld overeenkomstig hoofdstuk 2 van de Financiële-verhoudingswet, wordt vermeerderd of verminderd met een bedrag overeenkomstig de kolommen 1 tot en met 3 in de tabel die als bijlage 3 bij deze wet is gevoegd.
2
De algemene uitkering over de jaren 2001 en volgende, zoals deze voor een provincie wordt vastgesteld overeenkomstig hoofdstuk 2 van de Financiële-verhoudingswet, wordt vermeerderd of verminderd met een bedrag overeenkomstig kolom 4 in de tabel die als bijlage 3 bij deze wet is gevoegd.
3
De bedragen, bedoeld in het eerste en tweede lid, worden vermenigvuldigd met het quotiënt van de uitkeringsfactor over het uitkeringsjaar en de uitkeringsfactor over het jaar 1998. De uitkeringsfactor is het quotiënt van het voor de algemene uitkering beschikbare bedrag en de som van de uitkeringsbases.
Paragraaf 3.2. Overige bepalingen
Artikel 13
1
De vaststelling van een uitkering uit het provinciefonds over de uitkeringsjaren voor de inwerkingtreding van deze wet en de rechtsgedingen die daarop betrekking hebben, geschieden volgens de wettelijke regels, zoals deze luidden voor inwerkingtreding van deze wet.
2
Indien de over de uitkeringsjaren vóór de inwerkingtreding van deze wet verrichte betalingen aan een provincie hoger of lager zijn dan de voor die uitkeringsjaren vastgestelde uitkeringen wordt het verschil teruggevorderd of uitbetaald. Het verschil komt ten goede aan of ten laste van het provinciefonds.
3
Het Besluit rivierdijkversterking/hoofdwaterkeringen Provinciefonds berust na de inwerkingtreding van deze wet op artikel 13 van de Financiële-verhoudingswet. Op dit besluit is artikel 13, derde lid, van de Financiële-verhoudingswet niet van toepassing.
Artikel 14
De tekst van de Financiële-verhoudingswet wordt in het Staatsblad geplaatst.
Artikel 15
1
Deze wet treedt in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip.
2
De tweede volzin van artikel 13, derde lid, vervalt op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip.
Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.
Gegeven te 's-Gravenhage, 6 november 1997
Beatrix
De Staatssecretaris van Binnenlandse Zaken, A. G. M. van de Vondervoort
De Minister van Binnenlandse Zaken, H. F. Dijkstal
De Staatssecretaris van Financiën, W. A. F. G. Vermeend
De Minister van Financiën, G. Zalm
Uitgegeven de twintigste november 1997
De Minister van Justitie,
w
Sorgdrager
Inhoudsopgave
BIJLAGE 1. De verdeelmaatstaven (bijlage bij artikel 7, eerste lid)
BIJLAGE 2. De bedragen per eenheid over het uitkeringsjaar 1998 (bijlage bij artikel 7, tweede lid, als gewijzigd bij ministeriele regeling van 29 maart 1999, nr FO99/U58445, Stcrt. 1999, 71)
BIJLAGE 3. Overgangsmaatregelen in verband met de herverdeling (bijlage bij artikel 12)