Uitleveringswet
Artikel 41
1
De voortvluchtige wiens voorlopige aanhouding of uitlevering vanwege een andere staat is verzocht, kan - uiterlijk op de dag voorafgaande aan die welke overeenkomstig artikel 24 is bepaald voor zijn verhoor door de rechtbank - verklaren dat hij instemt met onmiddellijke uitlevering.
2
Voorzover bij verdrag niet anders is bepaald, kan een verklaring overeenkomstig het vorige lid alleen worden afgelegd ten overstaan van een rechter-commissaris, belast met de behandeling van strafzaken.
3
De voortvluchtige kan zich bij het afleggen van de verklaring doen bijstaan door een raadsman. Hierop wordt, zo hij zonder raadsman verschijnt, zijn aandacht gevestigd door de autoriteit bevoegd tot het in ontvangst nemen van de verklaring.
4
Voordat hij de verklaring aflegt, wordt de voortvluchtige op de mogelijke gevolgen daarvan opmerkzaam gemaakt. Van de verklaring wordt proces-verbaal opgemaakt.
5
De autoriteit ten overstaan van wie de verklaring is afgelegd, zendt het proces-verbaal daarvan aan de officier van justitie die krachtens deze wet bij het verzoek tot voorlopige aanhouding, dan wel het verzoek tot uitlevering is betrokken.
Jurisprudentie bij dit artikel
- Hieronder wordt een selectie van de bijbehorende jurisprudentie getoond.
- Geen resultaten gevonden voor de door u opgegeven zoek termen.