Successiewet 1956
Artikel 15
1
Voor de regeling van het recht van overgang worden bezittingen als bedoeld in artikel 5, tweede lid, welke door de overledene binnen het jaar voorafgaand aan zijn overlijden onder bezwarende titel zijn vervreemd, geacht krachtens erfrecht te zijn verkregen door degene die die bezittingen hetzij vóór, hetzij binnen een jaar na dat overlijden, onder bezwarende titel heeft verkregen, mits de verkrijger uit andere hoofde reeds krachtens erfrecht verkrijgt.
2
Schulden, als bedoeld zijn in artikel 5, tweede lid, ontstaan binnen een jaar voorafgaand aan het overlijden of de schenking, worden, voor de regeling van het recht van overgang, niet in aftrek toegelaten.
3
De in de vorige leden vervatte bepalingen zijn niet toepasselijk, indien en voor zover bij de in het eerste lid bedoelde overdracht of als gevolg van het ontstaan van de in het tweede lid bedoelde schulden door de erflater of schenker bezittingen in de zin van artikel 5, tweede lid, zijn of worden verkregen.
4
Een verkrijging als bedoeld in het eerste lid wordt bij een in dat lid bedoelde verkrijger in aanmerking genomen tot ten hoogste de waarde van hetgeen die verkrijger krachtens erfrecht door het overlijden van de erflater heeft verkregen, waarbij voor het bepalen van de laatstbedoelde waarde bezittingen en schulden als bedoeld in artikel 5, tweede lid, buiten beschouwing blijven.
5
De overdrachtsbelasting strekt in mindering van het ten gevolge van het eerste lid verschuldigde recht van overgang.
Jurisprudentie bij dit artikel
- Hieronder wordt een selectie van de bijbehorende jurisprudentie getoond.
- Geen resultaten gevonden voor de door u opgegeven zoek termen.