Binnenschepenwet
Artikel 19
1
Afgifte van een vaarbewijs vindt plaats na overlegging van verklaringen, waaruit blijkt dat de aanvrager voldoet aan bij of krachtens algemene maatregel van bestuur te stellen eisen, die betrekking hebben op:
a
de algemene lichamelijke geschiktheid, de geestelijke geschiktheid en de geschiktheid van de gezichts- en gehoororganen;
b
de kennis en bekwaamheid om het schip te voeren.
2
De aan de aanvrager van het vaarbewijs te stellen eisen kunnen tevens betrekking hebben op de tijd, doorgebracht als lid van de dekbemanning aan boord van een schip.
3
De in het eerste lid bedoelde eisen kunnen verschillend zijn naar gelang het betreft een vaarbewijs voor de vaart op de rivieren, kanalen en meren, of voor de vaart op alle binnenwateren en naar gelang het betreft een klein of een groot vaarbewijs.
4
Ter uitvoering van het eerste lid worden persoonsgegevens betreffende de gezondheid als bedoeld in artikel 16 van de Wet bescherming persoonsgegevens verwerkt. De verwerking van deze gegevens vindt plaats teneinde te kunnen beoordelen of de aanvrager voldoet aan de bij of krachtens algemene maatregel van bestuur gestelde eisen betreffende de algemene lichamelijke geschiktheid, de geestelijke geschiktheid en de geschiktheid van de gezichts- en gehoororganen. Onze Minister is verantwoordelijke voor deze verwerking.
Jurisprudentie bij dit artikel
- Hieronder wordt een selectie van de bijbehorende jurisprudentie getoond.
- Geen resultaten gevonden voor de door u opgegeven zoek termen.