Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Algemene pensioenwet politieke ambtsdragers

 

Artikel 133c
1
De voortzetting van de uitkering, bedoeld in artikel 133a, geschiedt op aanvraag van de belanghebbende en voor termijnen van niet langer dan drie jaar, onverminderd het in deze wet bepaalde over herziening of intrekking van de uitkering.
2
Gedeputeerde staten stellen de belanghebbende uiterlijk vier maanden voor het verstrijken van de in het eerste lid bedoelde termijn schriftelijk in kennis van de mogelijkheid tot het doen van een aanvraag tot voortzetting van de uitkering na afloop van die termijn.
3
Een aanvraag als bedoeld in het tweede lid, wordt door de belanghebbende uiterlijk drie maanden voor het verstrijken van de in het eerste lid bedoelde termijn gedaan.
4
Indien gedeputeerde staten niet tijdig beslissen op een tijdig ingediende aanvraag als bedoeld in het derde lid, wordt de uitkering voortgezet tot het tijdstip van de beslissing op de aanvraag.
5
Een aanvraag als bedoeld in het tweede lid, wordt geacht tijdig te zijn ingediend indien gedeputeerde staten de kennisgeving, bedoeld in het tweede lid, niet hebben gedaan dan wel indien bij een latere kennisgeving als bedoeld in het tweede lid de aanvraag wordt ingediend binnen een maand nadat deze kennisgeving is ontvangen.
6
Indien de uitkering na afloop van de in het eerste lid bedoelde termijn wordt voortgezet, wordt de uitkering berekend op de wijze die van toepassing zou zijn geweest indien die termijn niet zou zijn afgelopen.
7
Bepalingen op grond van artikel 8c, zevende lid, zijn van overeenkomstige toepassing op in het eerste lid bedoelde belanghebbenden.


Jurisprudentie bij dit artikel

  • Hieronder wordt een selectie van de bijbehorende jurisprudentie getoond.

  • Geen resultaten gevonden voor de door u opgegeven zoek termen.
  •