Jurisprudentie
ZF1927
Datum uitspraak1995-03-17
Datum gepubliceerd2003-07-14
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureVoorlopige voorziening+bodemzaak
Instantie naamRechtbank Zutphen
Zaaknummersreg.nr. 95/24 en reg.nr. 95/585
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2003-07-14
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureVoorlopige voorziening+bodemzaak
Instantie naamRechtbank Zutphen
Zaaknummersreg.nr. 95/24 en reg.nr. 95/585
Statusgepubliceerd
Indicatie
een verzinkbare paal in de [...]straat te Aalten te plaatsen.
Ook indien verkeersbesluit geen besluit is in de zin van de Awb moet bezwaarschriftenprocedure worden gevolgd, gelet op 6:1 Awb.
Uitspraak
Arrondissementsrechtbank te Zutphen
Sector bestuursrecht
Reg.nr.:95/24 BESLU 09 Reg.nr.: 95/585 BESLU 09
UITSPRAAK
op het verzoek om een voorlopige voorziening, tevens uitspraak in de hoofdzaak, in het geschil tussen:
A te B, verzoeker/eiser, hierna A
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Aalten, verweerder
1. Aanduiding bestreden besluit
Besluit van 31 januari 1995 houdende ongegrondverklaring van het bezwaarschrift van A gericht tegen het besluit van verweerder van 16 november 1994, waarbij onder meer is besloten een verzinkbare paal in de Landstraat te Aalten te plaatsen.
2. Procesverloop
Bij brief van 27 december 1994 heeft [A] verzocht om een voorlopige voorziening als bedoeld in artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) met betrekking tot het primaire besluit.
Bij brief van 22 februari 1995 heeft [A] beroep ingesteld bij de rechtbank.
Openbare behandeling van het verzoek heeft plaats gevonden op 16 maart 1995. [A] is, hoewel opgeroepen, met bericht van verhindering niet verschenen. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door de heren H.H. Jansink, wethouder en ing. W.H. Menting, ambtenaar der gemeente.
3. Motivering
3.1 Indien de president na de openbare behandeling van een verzoek om een voorlopige voorziening van oordeel is dat nader onderzoek redelijkerwijs niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak, kan hij, ingevolge artikel 8:86 van de Awb, onmiddellijk uitspraak doen in de bij de rechtbank aanhangige hoofdzaak. Van die bevoegdheid wordt in dit geval gebruik gemaakt. [A] heeft op 15 maart 1995 laten weten dat hij in verband met zijn terugkeer van vakantie op genoemde datum geen gevolg kon geven aan de oproeping om de dag nadien ter zitting te verschijnen.
Niettemin wordt geen aanleiding gezien van de toepassing van artikel 8:86 Awb af te zien, nu degene die verzoekt om een voorlopige voorziening er rekening mee dient te houden dat dit verzoek op korte termijn wordt behandeld en in elk geval afwezigheid tijdig dient te melden. De griffier heeft [A] reeds op 14 februari 1995 telefonisch meegedeeld dat zijn verzoek zou worden behandeld zo spoedig mogelijk nadat [A] beroep zou hebben ingesteld tegen de beslissing op het bezwaarschrift.
3.2. Nu het hier gaat om een beslissing op een bezwaarschrift en geen andere administratieve rechter bevoegd is, is deze rechtbank bevoegd kennis te nemen van het beroep van [A].
Het feit dat in artikel 20 van de Wegenverkeerswet 1994, zoals deze sedert 1 januari 1995 geldt, beroep op de Kroon wordt opengesteld tegen verkeersbesluiten kan, wat daar in het licht van het gestelde op bladzijde 121/122 van het Staatsblad 1993 nr. 650 overigens ook van zij, hier derhalve buiten beschouwing blijven.
3.3 Met betrekking tot het antwoord op de vraag of verweerder het bezwaarschrift van [A] terecht ontvankelijk heeft geacht wordt het volgende overwogen.
Ten tijde van het primaire besluit was de Wegenverkeerswet (Wet van 13 september 1935 Stb 554) van kracht. Op grond van artikel 3 van genoemde wet kon een belanghebbende tegen een verkeersbesluit tot plaatsing of verwijdering van verkeerstekens of tot het treffen van maatregelen op of aan de weg ter regeling van het verkeer beroep instellen bij de rechtbank.
Blijkens de Memorie van Toelichting bij het voorstel van wet Voltooiing eerste fase herziening rechterlijke organisatie (TK 1991-1992, 22 495, nr.
3) is beoogd beroep open te stellen tegen die verkeersbesluiten die moeten worden genomen op grond van de artikelen 12 of 17 van het Besluit Administratieve Bepalingen inzake het Wegverkeer (BABW) zoals dat destijds gold.
Ingevolge artikel 7:1, eerste lid, van de Awb dient degene aan wie het recht is toegekend tegen een besluit (in de zin van de Awb) beroep in te stellen bij een administratieve rechter, alvorens beroep in te stellen, bezwaar te maken bij het bestuursorgaan dat het besluit heeft genomen, behoudens de in dat artikel genoemde uitzonderingen.
Niet alle verkeersbesluiten zijn besluiten in de zin van de Awb en dus besluiten in de zin van artikel 7:1, eerste lid, van genoemde wet.
Ingevolge artikel 6:1 van de Awb zijn de hoofdstukken 6 en 7 van die wet evenwel van overeenkomstige toepassing indien is voorzien in de mogelijkheid van bezwaar en beroep tegen andere handelingen van bestuursorganen dan besluiten (in de zin van de Awb).
Nu verweerder voor uitvoering van de voorgenomen maatregelen, zoals hierna nog zal blijken, gehouden was een verkeersbesluit te nemen, en ook overigens aan de eisen van ontvankelijkheid is voldaan, heeft verweerder [A] dan ook terecht in zijn bezwaarschrift ontvangen.
3.4 De raad van de gemeente Aalten heeft op 16 maart 1993 besloten een aantal verkeersmaatregelen te treffen om de verkeerscirculatie in het centrum van Aalten te bevorderen. Bij raadsbesluit van 16 maart 1993 (bekend gemaakt op 24 maart 1993) is in dit kader een aantal verkeersbesluiten genomen. Zo is eenrichtingverkeer ingesteld, en wel zodanig dat in het centrum een noordlus en een zuidlus zijn ontstaan.
Voor gemotoriseerd verkeer is bewust niet voorzien in een directe verbinding tussen de noord en de zuidlus. Een deel van de Landstraat dat is gelegen tussen de noord- en de zuidlus is afgesloten voor gemotoriseerd verkeer door middel van de gebodsborden D5 en de verbodsborden C1 als bedoeld in het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990.
Verweerder heeft geconstateerd dat het betreffende deel van de Landstraat desalniettemin veelvuldig door gemotoriseerd verkeer wordt bereden.
Bij het - in heroverweging gehandhaafde - besluit van 16 november 1994 heeft verweerder daarom de inrijverboden voor het eerderbedoelde gedeelte van de Landstraat ingetrokken en besloten aldaar een verzinkbare paal in het wegdek te plaatsen.
[A], die aan de Landstraat (zij het niet aan het gedeelte waarvoor een inrijverbod gold) een [...]bedrijf exploiteert, heeft zowel in zijn bezwaarschrift als in zijn verzoek om een voorlopige voorziening aangevoerd dat verweerder gelet op de betrokken belangen in redelijkheid niet tot plaatsing van de paal heeft kunnen besluiten. In zijn beroepschrift heeft hij daar bezwaren tegen het verkeerscirculatieplan, althans tegen de daarop gebaseerde besluiten van 16 maart 1993, aan toegevoegd.
3.5 Ingevolge artikel 12 van het BABW moet onder meer het verwijderen van het gebodsbord D 5 en het verbodsbord C1 als bedoeld in bijlage I bij het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 krachtens een verkeersbesluit geschieden.
Ook maatregelen op of aan de weg tot het aanbrengen van voorzieningen ter regeling van het verkeer, althans als deze maatregelen leiden tot een beperking of uitbreiding van het aantal categorieën weggebruikers dat van de weg of weggedeelte gebruik kan maken, dienen krachtens een verkeersbesluit te geschieden, zulks ten tijde in dit geding van belang ingevolge artikel 17 BABW.
Het plaatsen van een afsluitpaal ter feitelijke naleving van een reeds bestaande gebodsbepaling is geen maatregel die krachtens een verkeersbesluit moet plaats vinden, nu niet gezegd kan worden dat deze maatregel leidt tot een beperking of uitbreiding van het aantal categorieën weggebruikers dat van de weg of een weggedeelte gebruik kan maken.
Verweerder heeft evenwel ook besloten de gebodsborden D5 en de verbodsborden C1 te verwijderen en te vervangen door borden L8 (doodlopende weg), opdat ontheffinghouders gebruik kunnen maken van de kortsluitroute. Het verwijderen van de gebodsborden D5 en de verbodsborden C1 dient, gezien artikel 12 BABW, krachtens een verkeersbesluit te geschieden. De verwijdering van de borden D5 en C1 ontneemt aan de plaatsing van de paal ook het karakter van de feitelijke effectuering van een verkeersmaatregel. Het besluit tot plaatsing van de paal is daarmee een besluit in de zin van artikel 17 van het BABW (oud) en artikel 15, eerste lid, Wegenverkeerswet 1994.
Gelet op het delegatiebesluit van de gemeenteraad van Aalten van 16 december 1993 no.6 was verweerder bevoegd een verkeersbesluit als hier in geding te nemen.3.6 Met betrekking tot het antwoord op de vraag of verweerder in redelijkheid heeft kunnen besluiten het primaire besluit te handhaven wordt het volgende overwogen.
Op enige afstand van de winkel van [A] aan de Landstraat staan een magazijn en een werkplaats. Al deze adressen waren en zijn onbeperkt per (vracht)auto bereikbaar.
[A] heeft bezwaar tegen afsluiting van een deel van de Landstraat door middel van gebods- en verbodsborden, omdat daardoor de aflevering van leveranties aan hem en door hem wordt bemoeilijkt. In het verlengde daarvan heeft hij ook bezwaar tegen het fysiek afsluiten van het betreffende deel van de Landstraat. [A] stelt dat hij regelmatig moet omrijden om het andere deel van het centrum van Aalten te kunnen bereiken.
Voorts kunnen leveranciers moeilijk hun weg vinden tussen winkel en magazijn. Zij ondervinden bovendien problemen bij het lossen van goederen.
Dit levert groot economisch nadeel op, aldus [A].
Voorop zij gesteld dat het besluit van verweerder van 24 maart 1993, waarbij onder meer is besloten het in geding zijnde deel van de Landstraat af te sluiten voor gemotoriseerd verkeer door middel van de gebodsborden D 5, onherroepelijk is geworden. Gelet op de stukken en het verhandelde ter zitting moet voorts als vaststaand worden aangenomen dat [A] door het fysiek afsluiten van het betreffende deel van de Landstraat niet in een nadeliger positie wordt gebracht. Dat door [A] c.q. zijn leveranciers, in strijd met de ter plaatse geldende verkeersregels, wel eens met een motorvoertuig van het afgesloten deel van de Landstraat gebruik wordt gemaakt, moet hier buiten beschouwing blijven.
De stelling van [A] dat verweerder niet vooruit had mogen lopen op de evaluatie van de in 1993 genomen verkeersmaatregelen, omdat dit van ad hoc beleid zou getuigen en tot burgerlijke ongehoorzaamheid zou leiden, moet worden verworpen. Het in geding zijnde verkeersbesluit wijkt niet af van het beleid van het gemeentebestuur, maar heeft ten doel te voorkomen dat dit beleid door "burgerlijke ongehoorzaamheid" nog langer wordt gefrustreerd.
Gelet op het vorenstaande moet worden geoordeeld dat verweerder in redelijkheid tot het bestreden besluit heeft kunnen komen.
Voorts is niet gebleken dat het besluit in strijd is met een andere regel van geschreven of ongeschreven recht of enig rechtsbeginsel.
Derhalve wordt beslist als volgt.
4.Beslissing
De president van de rechtbank te Zutphen,
recht doende:
Wijst het verzoek af;
Verklaart het beroep ongegrond.
Verstaat dat tegen de uitspraak in de hoofdzaak binnen zes weken na de datum van verzending hoger beroep kan worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019 EA 's Gravenhage
Aldus gewezen op 17 maart 1995 door mr J.A.M. Smulders, fungerendpresident, en op die datum door hem in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr J.A. Lok, griffier.