
Jurisprudentie
ZB8844
Datum uitspraak2000-02-18
Datum gepubliceerd2002-10-08
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers98/8397 WVG
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2002-10-08
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers98/8397 WVG
Statusgepubliceerd
Uitspraak
98/8397 WVG
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
A te B, appellant,
en
het College van Burgemeester en Wethouders van de gemeente Kessel, gedaagde.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Bij besluit van 17 december 1997 heeft gedaagde appellant - in het kader van de Wet
voorzieningen gehandicapten (WVG) en de op die wet gebaseerde Verordening voorzieningen
gehandicapten gemeente Kessel 1996 (Verordening) - in aanmerking gebracht voor een
vergoeding van maximaal 40% van de goedgekeurde kosten van het plaatsen van steunen ten
behoeve van het toilet/de douche, van een opklapbaar douchezitje en van een
thermostatische begrenzer warmwater.
Gedaagde heeft het door appellant tegen dat besluit ingediende bezwaar bij het bestreden
besluit van 26 februari 1998 ongegrond verklaard.
De Arrondissementsrechtbank te Roermond heeft bij uitspraak van 6 november 1998 het tegen
het besluit op bezwaar ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Van die uitspraak is appellant in hoger beroep gekomen op daartoe bij beroepschrift (met
bijlagen) aangevoerde gronden.
Gedaagde heeft een verweerschrift ingediend.
Het geding is behandeld ter zitting van de Raad, gehouden op 7 januari 2000, waar S.M.B.
ter Elst, wonende te Mierlo-Hout, namens appellant is opgetreden en waar gedaagde niet is
verschenen.
II. MOTIVERING
Voor wat betreft de in de WVG en de Verordening neergelegde bepalingen die betrekking
hebben op de begrippen woonvoorziening, woningaanpassing en woonvoorziening van
niet-bouwkundige of niet-woontechnische aard, verwijst de Raad kortheidshalve naar de
aangevallen uitspraak.
Aan het bestreden besluit ligt het standpunt ten grondslag dat de door appellant
gevraagde voorzieningen onder het begrip woningaanpassing vallen, zodat ingevolge
paragraaf 3 van het Besluit eigen bijdrage en financiƫle tegemoetkomingen voorzieningen
gehandicapten gemeente Kessel 1996 (Besluit), de financiƫle tegemoetkoming voor
woningaanpassingen (onroerende voorzieningen) als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid
onder b van de Verordening, bij een norminkomen van 3.0 tot 3.5, bepaald wordt op 40% van
de goedgekeurde kosten.
Appellant is echter van opvatting dat de door hem gevraagde woonvoorzieningen aangemerkt
dienen te worden als woonvoorzieningen van niet-bouwkundige of niet-woontechnische aard
als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid onder c van de Verordening, zodat ingevolge
artikel 5.2.3 van het Besluit de werkelijk gemaakte kosten, met een maximum van
f 2.000,--, vergoed behoren te worden.
De rechtbank is tot het oordeel gekomen dat gedaagde de betreffende voorzieningen terecht
heeft geschaard onder de categorie van woningaanpassingen en niet onder de door appellant
gewenste categorie.
De Raad heeft noch in hetgeen in hoger beroep is aangevoerd noch overigens
aanknopingspunten gevonden om het oordeel van de rechtbank niet te volgen.
Naar het oordeel van de Raad heeft de rechtbank het bestreden besluit terecht en op goede
gronden in stand gelaten. Voor de juistheid van het oordeel van de rechtbank heeft de
Raad met name steun gevonden in paragraaf 3 van het Besluit, in artikel 2.3, sub b en c
van het door gedaagde gevolgde verstrekkingenbeleid en vooral ook in hetgeen - gelet op
de wetsgeschiedenis van de Regeling Geldelijke Steun Huisvesting Gehandicapten 1992 -
onder het begrip ingreep van bouwkundige of woontechnische aard, dat ook in artikel 1,
eerste lid sub c, van de WVG is opgenomen, dient te worden verstaan. De Raad leidt
daaruit af dat met het element "woontechnische" tot uitdrukking is gebracht dat het bij
de in voormelde bepaling bedoelde ingrepen niet alleen gaat om grote bouwkundige
veranderingen maar ook om minder vergaande aanpassingen aan de woning, zoals het plaatsen
van een (onroerend) opklapbaar douchezitje.
Uit het vorenstaande vloeit voort dat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in
aanmerking komt.
De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan het bepaalde in artikel 8:75
van de Algemene wet bestuursrecht.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus gegeven door mr M.I. 't Hooft als voorzitter en mr D.J. van der Vos en
mr Th.M. Schelfhout als leden, in tegenwoordigheid van mr M. van 't Klooster als griffier
en uitgesproken in het openbaar op 18 februari 2000.
(get.) M.I. 't Hooft.
(get.) M. van 't Klooster.
JdB
0402