Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

ZB6608

Datum uitspraak1996-12-10
Datum gepubliceerd2006-02-16
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers94/2762 AAW/WAO
Statusgepubliceerd


Indicatie

De kosten voor het inwinnen van medisch advies bij behandelend cardioloog komen voor vergoeding in aanmerking.


Uitspraak

94/2762 AAW/WAO U I T S P R A A K in het geding tussen: [appellant], wonende te [woonplaats], appellant, en het bestuur van de Bedrijfsvereniging voor de Bouwnijverheid, gedaagde. I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING Namens appellant is mr Y. Reichardt, werkzaam bij SRK Rechtsbijstand te Zoetermeer, op bij aanvullend beroepschrift aangegeven gronden in hoger beroep gekomen van een door de rechtbank te Breda onder dagtekening 10 mei 1994 tussen partijen gegeven uitspraak, waarnaar hierbij wordt verwezen. Gedaagde is eveneens van deze uitspraak in hoger beroep gekomen, doch heeft dit hoger beroep bij brief van 8 mei 1996 ingetrokken. Partijen hebben nadere stukken ingezonden. Het geding is behandeld ter zitting van de Raad op 12 november 1996, waar voor appellant is verschenen mr Reichardt voornoemd, terwijl gedaagde - zoals tevoren bericht - niet is verschenen. II. MOTIVERING Bij de bestreden beslissing van 29 oktober 1992 heeft gedaagde geweigerd om de uitkeringen van appellant ingevolge de Algemene Arbeidsongeschiktheidswet (AAW) en de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO), welke laatstelijk werden berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 25 tot 35%, te verhogen. De rechtbank heeft het tegen deze beslissing ingestelde beroep ongegrond verklaard voor zover dit betrekking had op gedaagdes weigering tot herziening van de uitkering ingevolge de WAO en dat beroep gegrond verklaard voor zover dit betrekking had op gedaagdes weigering tot herziening van de uitkering ingevolge de AAW. Voorts heeft de rechtbank in haar uitspraak bepaald dat gedaagde een nader besluit neemt ten aanzien van appellants verzoek om herziening van de uitkering ingevolge de AAW, appellants verzoek om schadevergoeding afgewezen en gedaagde veroordeeld in de proceskosten van appellant ten bedrage van f 1.470,- te vergoeden door gedaagdes bedrijfsvereniging. Tijdens de behandeling van het geding in hoger beroep heeft gedaagde zijn standpunt in zoverre gewijzigd dat appellant op en na 19 april 1991 voor 35 tot 45% arbeidsongeschikt in de zin van de WAO wordt geacht. Gedaagde heeft appellant op 3 november 1995 een nieuw besluit toegezonden waarbij gedaagde de uitkering van appellant ingevolge de WAO met ingang van 19 april 1991 heeft herzien en nader vastgesteld naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 35 tot 45%. Gedaagde heeft de Raad een afschrift van dit besluit gezonden en daarbij verzocht naast de bestreden beslissing van 29 oktober 1992 ook het besluit van 3 november 1995 ten gronde te beoordelen. Tijdens de behandeling van het beroep ter zitting van de Raad is gebleken dat gedaagde bij brief van 8 mei 1996 zijn besluit van 3 november 1995 heeft ingetrokken. Nu appellant daardoor niet in zijn belangen wordt geschaad ziet de Raad hierin aanleiding om het ingetrokken besluit niet in zijn beoordeling te betrekken. In geding is derhalve de vraag of de bestreden beslissing van 29 oktober 1992 in rechte stand kan houden. Op grond van het navolgende beantwoordt de Raad die vraag ontkennend. Gedaagde heeft de Raad bij brief van 8 mei 1996 bericht dat appellant, in afwachting van de resultaten van een nog in te stellen medisch en arbeidskundig onderzoek, vanaf 3 april 1992 voor 80 tot 100% arbeidsongeschikt in de zin van de AAW en de WAO wordt beschouwd. Hieruit volgt dat gedaagde het in de bestreden beslissing van 29 oktober 1992 neergelegde standpunt niet langer handhaaft. De Raad ziet hierin aanleiding die beslissing te vernietigen. Naar het oordeel van de Raad kan ook de aangevallen uitspraak niet in stand kan blijven. De Raad wijst er in dit verband op dat het hem is opgevallen dat de rechtbank in het dictum van haar uitspraak heeft nagelaten de bestreden beslissing van 29 oktober 1992 te vernietigen voor zover daarbij geweigerd is appellants uitkering ingevolge de AAW te herzien. Voorts heeft de rechtbank verzuimd gedaagde te veroordelen tot vergoeding van het griffierecht. De Raad acht het daarom aangewezen de aangevallen uitspraak in zijn geheel vernietigen. De Raad acht geen termen aanwezig te voldoen aan het verzoek van appellants gemachtigde om overwegingen ten overvloede te wijden aan de vraag of gedaagde bij de bestreden beslissing appellants resterende verdiencapaciteit op juiste wijze heeft vastgesteld. Daarbij is in aanmerking genomen dat deze vraag ten volle aan de orde kan komen tijdens de behandeling van een eventueel toekomstig beroep ingeval appellant een nader besluit zou nemen omtrent appellants mate van arbeidsongeschiktheid. Met betrekking tot de proceskosten overweegt de Raad het volgende. De Raad acht termen aanwezig om op grond van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht gedaagde te veroordelen in de proceskosten van appellant in beroep en in hoger beroep. De vergoeding voor de kosten van rechtsbijstand in eerste aanleg begroot de Raad overeenkomstig de begroting van de rechtbank op f 1.420,-. In hoger beroep begroot de Raad deze kosten op f 2.130,-. Namens appellant is tevens verzocht om vergoeding van de kosten die appellant in beroep heeft gemaakt in verband met het inwinnen van inlichtingen bij zijn behandelend cardioloog ad f 50,-. Naar het oordeel van de Raad komen deze kosten voor vergoeding in aanmerking. Ten slotte heeft appellant verzocht om vergoeding van de in beroep gemaakte kosten voor het inwinnen van advies bij de medisch adviseur J.H.C.M. Fouchier. Blijkens een ter zitting van de Raad overgelegde specificatie bedroegen deze kosten f 447,-, zijnde 3 uren à f 149,-. De Raad is van oordeel dat ook deze kosten in beginsel voor vergoeding in aanmerking komen, nu aan dat advies een (zich onder de gedingstukken bevindend) schriftelijk verslag van deze medisch adviseur ten grondslag ligt, zoals artikel 1 onder b van het Besluit proceskosten bestuursrecht, Stb. 1993, 763 (hierna: Bpb) eist. Overeenkomstig het bepaalde in artikel 1.1.III van het Besluit tarieven in strafzaken, naar welk besluit het Bpb verwijst, worden deze kosten forfaitair vergoed tot een bedrag van f 349,80, zijnde 3 uur à f 116,60. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen alsmede op het bepaalde in de artikelen 24 en 25, eerste lid van de Beroepswet, stelt de Raad ten slotte vast dat het door appellant zowel in eerste aanleg als in hoger beroep gestorte griffierecht door gedaagde dient te worden vergoed. Beslist wordt als volgt. III. BESLISSING De Centrale Raad van Beroep, Recht doende: Vernietigt de aangevallen uitspraak, alsmede de bestreden beslissing; Veroordeelt gedaagde in de proceskosten van appellant in beroep tot een bedrag groot ƒ 1.819,80 en in hoger beroep tot een bedrag groot ƒ 2.130,-, te betalen door gedaagdes bedrijfsvereniging; Verstaat dat gedaagdes bedrijfsvereniging aan appellant het gestorte recht van ƒ 175,- vergoedt. Aldus gegeven door mr K.J.S. Spaas als voorzitter en mr M.M. van der Kade en mr R.M. van Male als leden, in tegenwoordigheid van mr A.W.M. van Bommel als griffier en uitgesproken in het openbaar op 10 december 1996. (get.) K.J.S. Spaas. (get.) A.W.M. van Bommel.