
Jurisprudentie
ZB4415
Datum uitspraak1993-04-15
Datum gepubliceerd2005-10-06
RechtsgebiedAmbtenarenrecht
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
ZaaknummersAW 91/601
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2005-10-06
RechtsgebiedAmbtenarenrecht
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
ZaaknummersAW 91/601
Statusgepubliceerd
Indicatie
Herhaling jp: bij proeftijd redelijkerwijs te stellen eis om in staat te
zijn met normaal te noemen continuïteit de functie te vervullen.
Uitspraak
AW 1991/601
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
R.J. Kartosoewirjo, wonende te Roosendaal, eiser,
en
het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Rotterdam,
gedaagde.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Bij brief van 19 juli 1990 is zijdens gedaagde aan eisers gemachtigde
mededeling gedaan van het op 13 juli 1990 genomen besluit om de door eiser ingediende bezwaren tegen het besluit om hem na 1 mei 1990 geen nieuwe
aanstelling te verlenen ongegrond te verklaren.
Het voormalige Ambtenarengerecht te Rotterdam heeft bij uitspraak van 25
september 1991, nr. AW 1990/427 B3, eisers beroep tegen bovengenoemd besluit van 13 juli 1990 ongegrond verklaard.
Eiser is van deze uitspraak in hoger beroep gekomen.
Het geding is behandeld ter terechtzitting van de Raad van 25 maart 1993,
waar eiser in persoon is verschenen met bijstand van mr. P.T.M. de Haan, advocaat te Rotterdam als zijn raadsman, terwijl gedaagde zich heeft laten
vertegenwoordigen door mr. B. van Hassel-van Roon, ambtenaar bij de Bestuursdienst van de gemeente Rotterdam.
II. MOTIVERING
Eiser is met ingang van 1 augustus 1987 in tijdelijke dienst voor een
periode van twee jaar - in verband met proeftijd - aangesteld om werkzaam te zijn als medewerker algemene dienst bij de Dienst voor reiniging,
ontsmetting, transport en bedrijfswerkplaatsen (ROTEB), welke aanstelling nadien in verband met eisers veelvuldig ziekteverzuim is verlengd tot 1 mei
1990.
Het bestreden besluit houdt in het dienstverband van eiser na afloop van de
verlengde proeftijd niet voort te zetten. Een zodanig besluit is volgens vaste jurisprudentie van de Raad geoorloofd wanneer de betrokken ambtenaar
tijdens de proeftijd niet heeft voldaan aan in redelijkheid te stellen
eisen en verwachtingen.
De Raad heeft in dat kader reeds eerder als zijn oordeel uitgesproken dat
frequente afwezigheid wegens ziekte in de aan een besluit als het onderhavige ten grondslag liggende belangenafweging een rol mag spelen,
indien in dat verzuim geen verandering ten goede valt te verwachten en een
betrokkene als eiser daardoor niet heeft voldaan noch kan voldoen aan de
redelijkerwijs te stellen eis in staat te zijn met een normaal te noemen
continuïteit zijn functie te vervullen.
De Raad onderschrijft het oordeel van de eerste rechter dat voormelde situatie zich in casu voordeed.
Gedaagde die op de hoogte was van eisers ziekte psoriasis, had bij de
aanstelling een verhoogd verzuimrisico ingecalculeerd, maar hij behoefde naar het oordeel van de Raad geen rekening te houden met een zo omvangrijk
verzuim als zich in feite heeft gemanifesteerd.
Aangezien de Raad ook overigens in hetgeen in hoger beroep naar voren is
gebracht geen aanknopingspunten heeft gevonden voor het oordeel dat de aangevallen uitspraak niet met juistheid zou zijn gewezen, dient te worden
beslist als volgt:
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus gegeven door mr. J. Janssen als voorzitter
en mr. Ch. de Vrey en mr. A.J.Th. Dörenberg als leden, in
tegenwoordigheid van P.H. Schippers als griffier.
Uitgesproken in het openbaar op 15 april 1993 door
mr. J. Boesjes als voorzitter, in tegenwoordigheid van voornoemde
griffier.
(get.) J. Boesjes.
(get.) J. Janssen.
(get.) P.H. Schippers.
HD
15.04