Jurisprudentie
ZA7049
Datum uitspraak2001-05-17
Datum gepubliceerd2002-02-06
RechtsgebiedVreemdelingen
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Zittingsplaats's-Hertogenbosch
Instantie naamRechtbank 's-Gravenhage
ZaaknummersAWB 01/19174 VRONTO A3
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2002-02-06
RechtsgebiedVreemdelingen
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Zittingsplaats's-Hertogenbosch
Instantie naamRechtbank 's-Gravenhage
ZaaknummersAWB 01/19174 VRONTO A3
Statusgepubliceerd
Indicatie
Bewaring / horen ter zitting.
De in artikel 94, tweede lid, Vw 2000 gestelde termijn van zeven dagen na ontvangst van het beroepschrift dan wel de kennisgeving waarbinnen de rechtbank de vreemdeling op een eerste beroep moet horen, moet in beginsel als fataal worden aangemerkt. De rechtbank stelt vast dat in het onderhavige geval de kennisgeving ex artikel 94, eerste lid Vw 2000 op 10 mei 2001 door de rechtbank is ontvangen. Anders dan voorheen was bepaald in artikel 34a, tweede lid, Vw is de rechtbank van oordeel dat, gelet op de bewoordingen van artikel 94, tweede lid, Vw 2000, thans niet meer kan worden volstaan met het tijdig horen van alleen de vreemdeling. Het huidige recht noopt er naar het oordeel van de rechtbank toe dat ook verweerder - gelijktijdig - dient te worden gehoord. Dit heeft eveneens als gevolg dat waar het gehoor voorheen in voorkomende gevallen door een rechter-commissaris op grond van artikel 8:12 Awb in het huis van bewaring werd afgenomen, deze mogelijkheid thans, praktisch gezien, is komen te vervallen. Beroep gegrond.
Uitspraak
ARRONDISSEMENTSRECHTBANK TE ’s-GRAVENHAGE
ZITTINGHOUDENDE TE ’s-HERTOGENBOSCH
Sector bestuursrecht
Enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken
UITSPRAAK
Zaaknummer: AWB 01/19174 VRONTO A3
Datum uitspraak: 17 mei 2001
Uitspraak van de rechtbank ingevolge artikel 94 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw2000) in het geschil tussen:
A, volgens zijn verklaring geboren op [...] 1971 en van Marokkaanse nationaliteit, thans verblijvende in de Penitentiaire Inrichting Tilburg, de vreemdeling,
gemachtigde, mr. B.E.H. Seegers, advocaat te Maastricht
en
de Staatssecretaris van Justitie, verweerder.
I. PROCESVERLOOP
Op 8 mei 2001 is de vreemdeling op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw2000 in bewaring gesteld.
Bij kennisgeving ex artikel 94, eerste lid, van de Vw2000 van 10 mei 2001, diezelfde datum ontvangen ter griffie van de rechtbank, heeft verweerder bericht dat de vreemdeling sedert drie dagen in bewaring verblijft zonder beroep te
hebben ingesteld tegen de inbewaringstelling.
II. OVERWEGINGEN
De rechtbank beoordeelt thans of de toepassing of tenuitvoerlegging van de maatregel van vreemdelingenbewaring in strijd is met de wet dan wel bij afweging van alle daarbij betrokken belangen in redelijkheid gerechtvaardigd is.
De rechtbank overweegt als volgt.
Ingevolge artikel 94, tweede lid, van de Vw2000 dient de zitting uiterlijk op de zevende dag na ontvangst van het beroepschrift dan wel de kennisgeving plaats te vinden. De rechtbank roept dan de vreemdeling op om in persoon dan wel
in persoon bij raadsman en verweerder om bij gemachtigde te verschijnen, teneinde te worden gehoord.
De in artikel 94, tweede lid, van de Vw2000 gestelde termijn van zeven dagen na ontvangst van het beroepschrift dan wel de kennisgeving waarbinnen de rechtbank de vreemdeling op een eerste beroep moet horen, moet in beginsel als
fataal worden aangemerkt. De rechtbank stelt vast dat in het onderhavige geval de kennisgeving ex art. 94, eerste lid van de Vw2000 op 10 mei 2001 door de rechtbank is ontvangen. Anders dan voorheen was bepaald in artikel 34a,
tweede lid van de Vw (oud) is de rechtbank van oordeel dat, gelet op de bewoordingen van artikel 94, tweede lid van de Vw2000, thans niet meer kan worden volstaan met het tijdig horen van alleen de vreemdeling.
Het huidige recht noopt er naar het oordeel van de rechtbank toe dat ook verweerder – gelijktijdig – dient te worden gehoord.
Dit heeft eveneens als gevolg dat waar het gehoor voorheen in voorkomende gevallen door een rechter-commissaris op grond van artikel 8:12 van de Awb in het huis van bewaring werd afgenomen, deze mogelijkheid thans, praktisch gezien,
is komen te vervallen.
Gezien het voorgaande dienden de vreemdeling en verweerder ex art. 94, tweede lid van de Vw2000 uiterlijk op 17 mei 2001 ter zitting te worden gehoord.
Nu dit niet is gebeurd is (de voortduring van) de opgelegde maatregel van bewaring onrechtmatig. De opheffing van de bewaring dient derhalve met ingang van heden, 17 mei 2001, te worden bevolen.
Van omstandigheden op grond waarvan één van de partijen zou moeten worden veroordeeld in de door de andere partij gemaakte proceskosten, is de rechtbank niet gebleken.
Mitsdien wordt als volgt beslist.
III. BESLISSING
De rechtbank,
verklaart het beroep gericht tegen de bewaring gegrond;
beveelt de opheffing van de maatregel tot vrijheidsontneming ex artikel 59
van de Vw2000 van de vreemdeling met ingang van 17 mei 2001.
Aldus gedaan door mr. E.H.M. Druijf als rechter, in tegenwoordigheid van mr. H.C.M.J. Kremers als griffier en uitgesproken in het openbaar op 17 mei 2001.
Afschriften verzonden: