Jurisprudentie
BJ8130
Datum uitspraak2009-09-03
Datum gepubliceerd2009-09-21
RechtsgebiedCiviel overig
Soort ProcedureKort geding
Instantie naamGerecht in Eerste Aanleg van de Nederlandse Antillen
ZaaknummersK.G. 182/2009
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2009-09-21
RechtsgebiedCiviel overig
Soort ProcedureKort geding
Instantie naamGerecht in Eerste Aanleg van de Nederlandse Antillen
ZaaknummersK.G. 182/2009
Statusgepubliceerd
Indicatie
Erflater is zonder uiterste wilsbeschikking te hebben gemaakt overleden. Erfgenamen hebben het Gerecht verzocht om zijn vriendin te veroordelen om o.a. huis te ontruimen en te verlaten. Nu er geen wilsbeschikking is zijn in beginsel slechts erfgenamen gerechtigd tot de nalatenschap. Het Gerecht overweegt dat bij relaties van langere duur veelal een bepaald gemeenschappelijk vermogen zal ontstaan, dat zich doorgaans zal beperken tot de inboedel. Om te bepalen welke zaken dat zijn is nader feitenonderzoek nodig, daarvoor is in kort geding geen plaats. Indien vriendin heeft bijgedragen aan de bouw en verbouwing van het woonhuis geeft haar dat een vergoedingsvordering die niet langer volgens de hoofdregel in beginsel een nominale vordering is. Deze ‘nominalistische visie’ is vervangen door een ‘beleggingsvisie’. De hoogte van de vergoedingsvordering wordt gekoppeld aan de waarde van het daarmee aangeschafte goed. Om te kunnen vaststellen of de vriendin een vergoedingsvordering op de erfgenamen heeft en zo ja, wat de hoogte is zal nadere bewijsvoering nodig zijn. De rechter kan een voorziening weigeren indien hij oordeelt dat de zaak niet geschikt is om in kort geding te worden beslist, onder meer wanneer deze zonder nadere bewijsvoering feitelijk onhelder is. Het Gerecht weigert de gevraagde voorzieningen.
Uitspraak
GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN DE NEDERLANDSE ANTILLEN
ZITTINGSPLAATS CURAÇAO
Vonnis in kort geding
in de zaak van
de gezamenlijke erfgenamen van wijlen [erflater],
wonende op Curaçao en in Nederland,
eisers,
gemachtigde: mr. R.A. Gonet,
tegen
[vriendin],
wonende op Curaçao,
gedaagde,
gemachtigde: de heer J.C. de Lijster.
Partijen worden hierna aangeduid als erfgenamen en [vriendin].
1. Het procesverloop
Erfgenamen hebben op 25 juni 2009 een verzoekschrift, met bijlagen, in kort geding ingediend. Op 13 augustus 2009 heeft de mondelinge behandeling plaatsgevonden. Namens erfgenamen is verschenen [de heer D. E.], vergezeld door hun gemachtigde voornoemd. [vriendin] is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Partijen hebben ter zitting hun standpunten toegelicht. Namens erfgenamen is een toelichting op het kort geding overgelegd en namens [vriendin] een pleitnota. De gemachtigde van erfgenamen heeft ter zitting het onderdeel van de vordering betreffende de afgifte van de auto van het merk Mitsubishi Lancer, bouwjaar 2006 met kentekenplaatnummer [nummer], ingetrokken. Vonnis is bepaald op heden.
2. Het geschil
2.1. Op 27 april 1988 is tussen wijlen [erflater] (hierna ook te noemen: de erflater) en Fundashon Fiansa Popular (hierna ook te noemen: FFP) een overeenkomst van geldlening gesloten voor de bouw van een woonhuis op een perceel grond te Montagne Abao, momenteel plaatselijk bekend als Kaya [adres] (hierna ook te noemen: het woonhuis), welk perceel erflater (bij besluit 85/11238 van het Bestuurscollege van het Eilandgebied Curaçao) in erfpacht zou krijgen.
2.2. In voornoemd woonhuis heeft erflater langdurig samengewoond met [vriendin].
2.3. Op [datum] 2007 is erflater, zonder een uiterste wilsbeschikking te hebben gemaakt, overleden, met achterlating van erfgenamen als zijn enige erfgenamen.
2.4. Gelet op de hierboven omschreven feiten hebben erfgenamen, zakelijk weergegeven, het gerecht verzocht, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad [vriendin] te veroordelen:
1. om binnen één week, althans binnen een door het gerecht te bepalen termijn na betekening van dit vonnis, het woonhuis te ontruimen en te verlaten, met meeneming van al het hare en de haren en al diegenen die enig occupatierecht aan haar kunnen ontlenen, met achterlating van al die zaken die aan erfgenamen in eigendom toebehoren, en leeg en in goede staat aan erfgenamen te leveren, onder afgifte van de sleutels aan erfgenamen, met machtiging aan erfgenamen om de ontruiming zelf te doen bewerkstelligen en zo nodig af te dwingen met behulp van de sterke arm van justitie en politie;
2. om aan erfgenamen te betalen het bedrag van NAF. 831,23, zijnde de onbetaalde Aqualectra rekeningen tot en met mei 2009, te verminderen met de eventueel reeds rechtstreeks door [vriendin] aan Aqualectra op deze rekeningen betaalde bedragen en vermeerderd met het na mei 2009 tot de dag van feitelijke ontruiming aan Aqualectra verschuldigde bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente, telkens gerekend vanaf de vervaldatum tot de dag der algehele voldoening;
3. aan erfgenamen te betalen NAF. 320,00, zijnde onbetaald gelaten Afvalstoffen Belasting tot en met mei 2009, te verminderen met de eventueel reeds rechtstreeks aan Aqualectra op voormelde rekeningen afgeloste bedragen en te vermeerderen met het na mei 2009 tot de dag van feitelijke ontruiming verschuldigde bedrag aan Afvalstoffen Belasting, vermeerderd met de wettelijke rente, telkens gerekend vanaf de vervaldatum tot de dag der algehele voldoening;
4. in de kosten van deze procedure.
2.5. [vriendin] heeft gemotiveerd verweer gevoerd.
2.6. Voor zover voor de te nemen beslissing van belang zullen de stellingen van partijen hieronder worden beoordeeld.
3. De beoordeling
3.1. Vooropgesteld dient te worden dat, nu erflater geen uiterste wilsbeschikking heeft gemaakt, slechts erfgenamen in beginsel gerechtigd zijn tot zijn nalatenschap. De centrale vraag in dit geding met betrekking tot de vordering van erfgenamen is wat tot de nalatenschap van erflater behoort.
3.2. Ten aanzien van dat gedeelte van de vordering waarbij erfgenamen vorderen de zaken die aan erfgenamen in eigendom toebehoren in het woonhuis achter te laten, overweegt het gerecht als volgt. Alhoewel erfgenamen hebben betwist dat [vriendin] 27 jaar met erflater heeft samengewoond, is niet betwist dat het om een relatie van langere duur gaat. Bij relaties van langere duur zal er veelal krachtens uitdrukkelijke of stilzwijgende afspraak een bepaald gemeenschappelijk vermogen ontstaan (zie: Hoge Raad 16 januari 1987, NJ 1987/912), dat zich doorgaans zal beperken tot de inboedel. Soms zal men deze inboedel gezamenlijk hebben aangeschaft, soms zal de ene partner geacht kunnen worden mede voor de ander te hebben verkregen krachtens uitdrukkelijke of stilzwijgende volmacht en tenslotte zou met analogische toepassing van artikel 1:131 B.W. gemeenschap in de zin van artikel 3:166 B.W. kunnen worden aangenomen met betrekking tot die goederen waarop geen van beide partners zijn recht kan bewijzen.
3.3. Om te bepalen welke zaken in het woonhuis in eigendom aan erflater en dus nu aan erfgenamen toebehoren, zal op grond van hetgeen hiervoor is overwogen, nader feitenonderzoek nodig zijn. Daarvoor is in dit kort geding geen plaats.
3.4. [vriendin] heeft gesteld dat de lening die door erflater werd afgesloten bij FFP om de bouw van het woonhuis te bekostigen, zowel door erflater als door haar is afbetaald. Deze stelling is door erfgenamen is betwist. Daartoe hebben erfgenamen aangevoerd dat slechts erflater de overeenkomst tot geldlening bij FFP is aangegaan en [vriendin] geen partij was bij deze overeenkomst. Alle aflossingen zijn volgens erfgenamen slechts door erflater betaald. [vriendin] heeft tevens gesteld dat zij, omdat haar inkomen aanmerkelijk hoger was dan dat van erflater, meer heeft afbetaald aan de aflossing van de lening en meer heeft betaald voor het onderhoud en de verbouwing van het woonhuis dan erflater. Het gerecht overweegt terzake deze stellingen als volgt.
3.5. Indien [vriendin], zoals zij heeft gesteld, inderdaad heeft bijgedragen aan de bouw en de verbouwing van het woonhuis, geeft dat haar een vergoedingsvordering. Al de vergoedingsrechten tussen echtgenoten of langdurig samengewoond hebbende levenspartners hebben naar hedendaagse opvatting de strekking om handelingen met een zeker beleggingskarakter, wanneer zij plaatsvinden in het ene vermogen maar mede bekostigd worden uit een ander vermogen, economisch ook te laten doorwerken naar dat andere vermogen. Niet langer geldt de opvatting dat de vergoedingsvordering – naar de hoofdregel van het vermogensrecht – in beginsel een nominale vordering is waarover geen rente verschuldigd is, tenzij op grond van een overeenkomst of uit de wet anders voortvloeit en behoudens de derogerende werking van de redelijkheid en billijkheid. Deze ‘nominalistische visie’ is vervangen door een ‘beleggingsvisie’. Hiermee wordt beoogd om de hoogte van de vergoedingsvordering te koppelen aan de waarde van het daarmee aangeschafte goed: de vergoeding beloopt dan een deel van de waarde van het goed op het tijdstip van voldoening, evenredig aan het aandeel, afkomstig uit het vermogen van de ander, in de tegenprestatie waarvoor het goed is verkregen. Daarmee wordt bewerkstelligd dat de tot de vergoedingsvordering gerechtigde economisch – zowel in positieve als in negatieve zin (aangenomen dat deze met de aanwending heeft ingestemd) – participeert in de waardeontwikkeling van het aangeschafte goed. Wanneer het niet gaat om de verkrijging van een goed, maar om de verbetering van een goed (bijvoorbeeld de verbouwing van een huis), wordt de omvang van de vergoedingsvordering gerelateerd aan de waarde van het goed ten tijde van de voldoening van de schuld die verband houdt met de investering in het goed.
3.6. `Om te kunnen vaststellen of [vriendin] een vergoedingsvordering op erfgenamen heeft en zo ja, wat dan de hoogte van die vergoedingsvordering is, zal nadere bewijsvoering nodig zijn.
3.7. De rechter kan een voorziening in kort geding weigeren indien hij oordeelt dat de zaak niet geschikt is om in kort geding te worden beslist. Een zaak is onder meer ongeschikt wanneer deze zonder nadere bewijsvoering feitelijk onhelder is of de gevolgen van de gevraagde voorziening door de voorzieningenrechter niet zijn te overzien. Gelet op hetgeen hiervoor door het gerecht is overwogen betreft het hier een zaak die zich naar het oordeel van het gerecht niet voor behandeling in kort geding leent, zodat erfgenamen niet ontvankelijk dienen te worden verklaard in hun vordering.
4. De beslissing
Het Gerecht:
weigert de gevraagde voorzieningen.
Dit vonnis is gewezen door mr. G.E.M. Polkamp, en in aanwezigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 3 september 2009.