Jurisprudentie
BJ7887
Datum uitspraak2009-09-01
Datum gepubliceerd2009-09-17
RechtsgebiedBijstandszaken
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers08/5644 WWB
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2009-09-17
RechtsgebiedBijstandszaken
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers08/5644 WWB
Statusgepubliceerd
Indicatie
Herhaalde aanvraag afgewezen. De inhoud van inmiddels tot stand gekomen jurisprudentie op zichzelf betreft geen nieuw gebleken feit of veranderde omstandigheid .
Uitspraak
08/5644 WWB
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 15 augustus 2008, 07/3793 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam (hierna: College)
Datum uitspraak: 1 september 2009
I. PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. R.P. Kuijper, advocaat te Amsterdam, hoger beroep ingesteld.
Het College heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 4 augustus 2009. Voor appellant is verschenen mr. Kuijper. Het College heeft zich niet laten vertegenwoordigen.
II. OVERWEGINGEN
1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1. Bij besluit van 19 september 2005 is de bijstand van appellant ingetrokken met ingang van 28 december 2001. Het tegen dit besluit gemaakte bezwaar is bij besluit van 20 december 2005 ongegrond verklaard. Bij uitspraak van 22 januari 2007 heeft de rechtbank Amsterdam het beroep tegen het besluit van 20 december 2005 niet-ontvankelijk verklaard wegens een niet verschoonbare termijnoverschrijding.
1.2. Bij brief van 11 juni 2007 heeft appellant het College verzocht terug te komen van het besluit van 20 december 2005.
1.3. Bij besluit van 30 augustus 2007 heeft het College het verzoek van appellant afgewezen onder verwijzing naar artikel 4:6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
1.4. Appellant heeft tegen dat besluit met toepassing van artikel 7:1a van de Awb rechtstreeks beroep ingesteld.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het besluit van 30 augustus 2007 ongegrond verklaard.
3. Appellant heeft zich in hoger beroep gemotiveerd tegen deze uitspraak gekeerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1. Overeenkomstig hetgeen voor herhaalde aanvragen is bepaald in artikel 4:6, eerste lid, van de Awb, mag van degene die een bestuursorgaan verzoekt van een eerder genomen besluit terug te komen, worden verlangd dat bij dit verzoek nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden worden vermeld die een beslissing om terug te komen kunnen rechtvaardigen. Worden geen nieuw gebleken feiten of omstandigheden vermeld dan kan het bestuursorgaan het verzoek met toepassing van artikel 4:6, tweede lid, van de Awb zonder nader onderzoek afwijzen.
4.2. De Raad merkt allereerst op dat naar vaste jurisprudentie (zie bijvoorbeeld de uitspraak van 8 maart 2001, LJN AB0931) voor de hantering van de bevoegdheid van artikel 4:6 van de Awb niet is vereist dat het oorspronkelijke besluit, waarvan herziening wordt gevraagd, formele rechtskracht heeft dan wel anderszins als in rechte onaantastbaar heeft te gelden.
4.3. Ter ondersteuning van zijn verzoek aan het College heeft appellant een beroep gedaan op de uitspraak van de Raad van 11 april 2007 (LJN BA2410). De Raad is met de rechtbank van oordeel dat de inhoud van inmiddels tot stand gekomen jurisprudentie op zichzelf geen nieuw gebleken feit of veranderde omstandigheid betreft als bedoeld in artikel 4:6, eerste lid, van de Awb. Dit geldt ook voor de door appellant genoemde uitspraak van de Raad. Het gegeven dat deze uitspraak in samenhang met drie andere op 11 april 2007 door de Raad gedane uitspraken heeft geleid tot een voorstel tot wijziging van onder meer de Wet werk en bijstand maakt dit niet anders.
4.4. Ter zitting van de Raad is namens appellant als nieuw feit gewezen op het voorstel van wet inhoudende een regeling in de sociale zekerheid van de rechtsgevolgen van het niet aantonen van de leefsituatie na het aanbod van een huisbezoek (Kamerstukken II 2008-2009 31929, nr. 2). De Raad overweegt dat het wetsvoorstel niet als nieuw feit kan worden aangemerkt, reeds omdat nieuwe feiten ingevolge artikel 4:6 van de Awb bij de aanvraag moeten worden vermeld. Met nieuwe feiten die pas in de fase van beroep of hoger beroep naar voren worden gebracht, kan bij de rechterlijke toetsing van met toepassing van artikel 4:6 van de Awb genoemde besluiten geen rekening worden gehouden.
4.5. De Raad merkt tot slot nog op dat naar vaste rechtspraak (zie onder meer de uitspraak van 4 december 2003, LJN AN9805) de evidente of kennelijke onjuistheid van het oorspronkelijke besluit op zichzelf in het kader van de vraag of een bestuursorgaan van een eerder genomen besluit dient terug te komen geen beslissende rol speelt.
4.6. Gelet op het voorgaande was het College dan ook bevoegd om met overeenkomstige toepassing van artikel 4:6, tweede lid, van de Awb het verzoek af te wijzen. De Raad ziet in hetgeen appellant heeft aangevoerd geen grond om te oordelen dat het College na afweging van de daarbij rechtstreeks betrokken belangen daartoe niet in redelijkheid heeft kunnen besluiten.
4.7. Uit het voorgaande vloeit voort dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak dient derhalve te worden bevestigd.
5. De Raad ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door N.J. van Vulpen-Grootjans, in tegenwoordigheid van I. Mos als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 1 september 2009.
(get.) N.J. van Vulpen-Grootjans.
(get.) I. Mos.
NW