Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BJ7722

Datum uitspraak2009-09-01
Datum gepubliceerd2009-09-16
RechtsgebiedBijstandszaken
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers08/4293 WWB
Statusgepubliceerd


Indicatie

Verlaging bijstandsuitkering met 20% op de grond dat betrokkene zich verbaal zeer ernstig heeft misdragen jegens het College of zijn ambtenaren. Met een afzonderlijk besluit van - eveneens - 1 juni 2006 heeft appellant betrokkene meegedeeld dat hij geen vrijstelling krijgt van de op grond van artikel 9, eerste lid, van de WWB op hem rustende arbeidsverplichtingen omdat hij ondanks zijn medische beperkingen in staat wordt geacht te werken. Vooropgesteld wordt dat, zoals ook ter zitting van de Raad is besproken, de in het verweerschrift door betrokkene aangevoerde grieven tegen het deel van de aangevallen uitspraak dat betrekking heeft op de arbeidsverplichtingen in dit geding niet aan de orde kunnen komen, omdat tegen dat deel van de aangevallen uitspraak geen hoger beroep is ingesteld. De rechtbank is buiten de grenzen van het haar voorgelegde geschil getreden en heeft daarmee artikel 8:69, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) geschonden. De Raad volgt appellant in zijn standpunt dat uit het beroepschrift en de proceshouding van betrokkene in eerste aanleg moet worden afgeleid dat hij slechts een oordeel van de rechtbank wilde over het deelbesluit inzake de arbeidsverplichtingen. De Raad verwijst naar het beroepschrift in eerste aanleg, waarin uitsluitend beroepsgronden tegen dat deel van het bestreden besluit worden aangevoerd, naar het verweerschrift in eerste aanleg, waarin appellant constateert dat het beroep zich slechts richt tegen het besluit inzake de arbeidsverplichtingen, en naar de aantekeningen van de zitting bij de rechtbank, waaruit blijkt dat aan het begin van de zitting aan betrokkene is voorgehouden dat het bestreden besluit betrekking heeft op twee primaire besluiten en dat betrokkene vervolgens desgevraagd heeft verklaard dat hij alleen bezwaar heeft tegen de arbeidsverplichtingen. De Raad constateert vervolgens dat betrokkene in eerste aanleg niet ontkennend heeft gereageerd op de hiervoor aangehaalde constatering van appellant en zich er niet tegen heeft verzet dat appellant in eerste aanleg slechts stukken in het geding heeft gebracht die betrekking hebben op de arbeidsverplichtingen. Gelet hierop is de Raad van oordeel dat slechts het deelbesluit inzake de arbeidsverplichtingen tot de omvang van het geding behoorde en ter toetsing van de rechtbank stond. Hieruit volgt dat de rechtbank buiten de grenzen van het haar voorgelegde geschil is getreden door het deelbesluit inzake de maatregel aan het slot van de zitting alsnog ter sprake te brengen en vervolgens te toetsen.


Uitspraak

08/4293 WWB Centrale Raad van Beroep Meervoudige kamer U I T S P R A A K op het hoger beroep van: het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Gouda (hierna: appellant) tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage van 1 juli 2008, 06/9478 (hierna: aangevallen uitspraak), in het geding tussen: appellant en [Betrokkene], wonende te [woonplaats] (hierna: betrokkene). Datum uitspraak: 1 september 2009 I. PROCESVERLOOP Appellant heeft hoger beroep ingesteld. Namens betrokkene heeft mr. R.G. van den Heuvel, advocaat te Gouda, een verweerschrift ingediend. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 9 juni 2009. Appellant heeft zich laten vertegenwoordigen door J.A. van Dalsum, werkzaam bij de gemeente Gouda. Namens betrokkene is verschenen mr. Van den Heuvel. II. OVERWEGINGEN 1. Op grond van de gedingstukken en het verhandelde ter zitting gaat de Raad uit van de volgende feiten en omstandigheden. 1.1. Betrokkene ontving ten tijde in geding een uitkering op grond van de Wet werk en bijstand (WWB). Met een besluit van 1 juni 2006 heeft appellant bij wijze van maatregel de WWB-uitkering over de periode van 1 juni 2006 tot en met 30 juni 2006 met 20% verlaagd op de grond dat betrokkene zich verbaal zeer ernstig heeft misdragen jegens het College of zijn ambtenaren. Met een afzonderlijk besluit van - eveneens - 1 juni 2006 heeft appellant betrokkene meegedeeld dat hij geen vrijstelling krijgt van de op grond van artikel 9, eerste lid, van de WWB op hem rustende arbeidsverplichtingen omdat hij ondanks zijn medische beperkingen in staat wordt geacht te werken. 1.2. De door betrokkene tegen deze besluiten ingediende bezwaren zijn door appellant met één besluit op bezwaar van 3 november 2006 (het bestreden besluit) ongegrond verklaard. 2. Tegen het bestreden besluit heeft betrokkene beroep ingesteld. De rechtbank heeft het beroep tegen het deel van het bestreden besluit dat betrekking heeft op het opleggen van de maatregel gegrond verklaard en dat besluit in zoverre vernietigd. Het beroep is voor het overige ongegrond verklaard. 3. In hoger beroep heeft appellant zich tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Volgens appellant was het beroep uitsluitend gericht tegen het deel van het bestreden besluit dat betrekking heeft op de arbeidsverplichtingen en is de rechtbank buiten de grenzen van het geschil getreden door tevens een oordeel te geven over het deel van het bestreden besluit dat betrekking heeft op de opgelegde maatregel. Appellant is subsidiair van mening dat, indien de omvang van het geding ter zitting van de rechtbank mag worden uitgebreid, de rechtbank appellant in de gelegenheid had moeten stellen om nadere stukken in te dienen. 4. De Raad komt tot de volgende beoordeling. 4.1. Vooropgesteld wordt dat, zoals ook ter zitting van de Raad is besproken, de in het verweerschrift door betrokkene aangevoerde grieven tegen het deel van de aangevallen uitspraak dat betrekking heeft op de arbeidsverplichtingen in dit geding niet aan de orde kunnen komen, omdat tegen dat deel van de aangevallen uitspraak geen hoger beroep is ingesteld. 4.2. In dit geding moet de vraag worden beantwoord of de rechtbank buiten de grenzen van het haar voorgelegde geschil is getreden, en aldus artikel 8:69, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) heeft geschonden. De Raad beantwoordt deze vraag bevestigend en overweegt daartoe het volgende. 4.3. Ingevolge artikel 8:69, eerste lid, van de Awb moet de bestuursrechter, behoudens de hier niet aan de orde zijnde verplichting tot ambtshalve toetsing, bij de toetsing van het bestreden besluit de door de indiener van het beroepschrift aangevoerde beroepsgronden tot uitgangspunt nemen. 4.4. Betrokkene heeft beroep ingesteld tegen een besluit op bezwaar dat bestaat uit twee deelbesluiten, waartussen geen verwevenheid of inhoudelijke samenhang bestaat. De Raad volgt de gemachtigde van betrokkene derhalve niet in zijn opvatting dat het hier om één ondeelbaar besluit gaat. Hieruit volgt dat op grond van artikel 8:69, eerste lid, van de Awb de rechterlijke toetsing van het bestreden besluit is beperkt tot dat deel of die delen van dat besluit waartegen beroepsgronden zijn aangevoerd. 4.5. De Raad volgt appellant in zijn standpunt dat uit het beroepschrift en de proceshouding van betrokkene in eerste aanleg moet worden afgeleid dat hij slechts een oordeel van de rechtbank wilde over het deelbesluit inzake de arbeidsverplichtingen. De Raad verwijst naar het beroepschrift in eerste aanleg, waarin uitsluitend beroepsgronden tegen dat deel van het bestreden besluit worden aangevoerd, naar het verweerschrift in eerste aanleg, waarin appellant constateert dat het beroep zich slechts richt tegen het besluit inzake de arbeidsverplichtingen, en naar de aantekeningen van de zitting bij de rechtbank, waaruit blijkt dat aan het begin van de zitting aan betrokkene is voorgehouden dat het bestreden besluit betrekking heeft op twee primaire besluiten en dat betrokkene vervolgens desgevraagd heeft verklaard dat hij alleen bezwaar heeft tegen de arbeidsverplichtingen. De Raad constateert vervolgens dat betrokkene in eerste aanleg niet ontkennend heeft gereageerd op de hiervoor aangehaalde constatering van appellant en zich er niet tegen heeft verzet dat appellant in eerste aanleg slechts stukken in het geding heeft gebracht die betrekking hebben op de arbeidsverplichtingen. Gelet hierop is de Raad van oordeel dat slechts het deelbesluit inzake de arbeidsverplichtingen tot de omvang van het geding behoorde en ter toetsing van de rechtbank stond. Hieruit volgt dat de rechtbank buiten de grenzen van het haar voorgelegde geschil is getreden door het deelbesluit inzake de maatregel aan het slot van de zitting alsnog ter sprake te brengen en vervolgens te toetsen. 4.6. Uit het voorgaande vloeit voort dat het hoger beroep slaagt, zodat de aangevallen uitspraak, voor zover door appellant aangevochten, moet worden vernietigd. 5. Voor een proceskostenveroordeling op grond van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht bestaat geen aanleiding. III. BESLISSING De Centrale Raad van Beroep; Recht doende: Vernietigt de aangevallen uitspraak voor zover door appellant aangevochten. Deze uitspraak is gedaan door C. van Viegen als voorzitter en R. Kooper en O.L.H.W.I. Korte als leden, in tegenwoordigheid van N.L.E.M. Bynoe als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 1 september 2009. (get.) C. van Viegen. (get.) N.L.E.M. Bynoe. NK