Jurisprudentie
BJ7720
Datum uitspraak2009-09-01
Datum gepubliceerd2009-09-16
RechtsgebiedBijstandszaken
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers07/6415 WWB
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2009-09-16
RechtsgebiedBijstandszaken
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers07/6415 WWB
Statusgepubliceerd
Indicatie
Niet-ontvankelijk verklaring hoger beroep. Appellant heeft geen actueel (proces)belang meer bij een inhoudelijke beoordeling van het hoger beroep.
Uitspraak
07/6415 WWB
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellant], wonende te [woonplaats], (hierna: appellant)
tegen de uitspraak van de rechtbank Haarlem van 26 september 2007, 07/779 (hierna: aangevallen uitspraak)
in het geding tussen:
appellant
en
het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Haarlem (hierna: College).
Datum uitspraak: 1 september 2009
I. PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. E.C. Weijsenfeld, advocaat te Haarlem, hoger beroep ingesteld.
Het College heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft, gevoegd met de zaken 08/183 en 08/187, plaatsgevonden op 6 mei 2009. Voor appellant is verschenen mr. W.G. Fischer, kantoorgenoot van mr. Weijsenfeld. Het College heeft zich laten vertegenwoordigen door
drs. M.E. Zandbergen, werkzaam bij de gemeente Haarlem. Na de zitting zijn de zaken weer gesplitst. In de zaken 08/183 en 08/187 is op 3 juni 2009 afzonderlijk uitspraak gedaan.
II. OVERWEGINGEN
1. Voor een overzicht van de in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden verwijst de Raad naar de aangevallen uitspraak. Hij volstaat hier met het volgende.
1.1. Bij besluit van 26 juni 2006 heeft het College de bijstand van appellant (naar de norm voor een alleenstaande) met ingang van 1 juli 2006 verlaagd met 50% voor de duur van twee maanden.
1.2. Bij besluit van 13 december 2006 is het tegen het besluit van 26 juni 2006 gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het tegen het besluit van 13 december 2006 ingestelde beroep ongegrond verklaard.
3. In hoger beroep heeft appellant zich gemotiveerd tegen de uitspraak van de rechtbank gekeerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1. Naar vaste rechtspraak van de Raad is sprake van voldoende procesbelang indien het resultaat dat de indiener van een bezwaar- of beroepschrift met het maken van bezwaar of het instellen van (hoger) beroep nastreeft, ook daadwerkelijk kan worden bereikt en het realiseren van het resultaat voor deze indiener feitelijk betekenis kan hebben.
4.2. Appellant beoogt met het hoger beroep dat de verlaging van de bijstand in neerwaartse richting wordt bijgesteld. De Raad stelt vast dat de toegepaste verlaging van 50% gedurende de periode van 1 juli 2006 tot en met 31 augustus 2006 nadien is gevolgd door een intrekking van de bijstand over - onder meer - dezelfde periode. Deze intrekking is met de uitspraak van de Raad van 3 juni 2009 in de zaken 08/183 en 08/187 in rechte onaantastbaar geworden. Gelet hierop en het gegeven dat de - eveneens in rechte onaantastbaar geworden - terugvordering van de bijstand van appellant, ook over de hier van belang zijnde periode, beperkt is gebleven tot het verschil tussen de gehuwdennorm en de totaal aan appellant en zijn gewezen echtgenote afzonderlijk verleende bijstand, is achteraf het effect aan de toegepaste maatregel ontnomen. Dit betekent dat het aanvechten van de verlaging voor appellant op zichzelf geen betekenis (meer) heeft.
4.3. Hetgeen van de zijde van appellant in dit verband nog is aangevoerd ter zake van de toepassing van artikel 9, vierde lid, van de Afstemmingsverordening Wet werk en bijstand, de zogeheten recidivebepaling, maakt dit niet anders. Mocht het College appellant nadien nogmaals een maatregel opleggen of hebben opgelegd, en in verband met recidive verzwaren of hebben verzwaard, dan staat of stond het appellant vrij deze maatregel in bezwaar of (hoger) beroep ten volle aan te vechten op de grond dat aan het besluit tot verlaging door nadere besluitvorming achteraf de grondslag is komen te ontvallen. Dat besluit kan derhalve ook bij de vraag of sprake is van recidive geen rol (meer) spelen.
4.4. Hetgeen onder 4.1 tot en met 4.3 is overwogen brengt met zich mee dat appellant geen actueel (proces)belang meer heeft bij een inhoudelijke beoordeling van het hoger beroep. Het hoger beroep dient daarom niet-ontvankelijk te worden verklaard.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten ziet de Raad geen aanleiding.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door R.M. van Male als voorzitter en R.H.M. Roelofs en W.F. Claessens als leden, in tegenwoordigheid van A. Badermann als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 1 september 2009.
(get.) R.M. van Male.
(get.) A. Badermann.
NK