Jurisprudentie
BJ7701
Datum uitspraak2009-09-03
Datum gepubliceerd2009-09-16
RechtsgebiedBijstandszaken
Soort ProcedureVoorlopige voorziening
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers09/4046 WWB-VV
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2009-09-16
RechtsgebiedBijstandszaken
Soort ProcedureVoorlopige voorziening
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers09/4046 WWB-VV
Statusgepubliceerd
Indicatie
Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening. Naar vaste rechtspraak van de voorzieningenrechter van de Raad is een mogelijk financieel risico voor de betrokken gemeente in de toekomst geen grond om te oordelen dat er bij verzoeker sprake is van spoedeisend belang bij het treffen van de gevraagde voorziening. Ingevolge artikel 19 van de Beroepswet in samenhang met bijlage C bij de Beroepswet schort het hoger beroep, ingesteld tegen een uitspraak met betrekking tot een besluit op grond van de WWB, de werking van die uitspraak niet op. Gelet op deze uitdrukkelijke bedoeling van de wetgever komt een dergelijk, door verzoeker beschreven risico voor rekening van het bijstandsverlenend orgaan, tenzij bijzondere omstandigheden nopen om hiervan af te wijken. Van dergelijke bijzondere omstandigheden is de voorzieningenrechter niet gebleken. Ook anderszins is de voorzieningenrechter niet gebleken van een voor verzoeker zo zwaarwegend belang dat de behandeling van de bodemprocedure niet zou kunnen worden afgewacht.
Uitspraak
09/4046 WWB-VV
Centrale Raad van Beroep
Voorzieningenrechter
U I T S P R A A K
als bedoeld in artikel 8:84, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht en artikel 21 van de Beroepswet op het verzoek om voorlopige voorziening van:
het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Heerlen (hierna: verzoeker),
in verband met het hoger beroep van:
verzoeker
tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Maastricht van 12 juni 2009, 09/749 en 09/750 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
[Betrokkene], wonende te [woonplaats] (hierna: betrokkene),
en
verzoeker
Datum uitspraak: 3 september 2009
I. PROCESVERLOOP
Verzoeker heeft hoger beroep ingesteld tegen de aangevallen uitspraak.
Verzoeker heeft tevens een verzoek om voorlopige voorziening gedaan.
Namens betrokkene heeft mr. ing. J.G. van Ek, advocaat te Heerlen, zich als gemachtigde van betrokkene gesteld.
II. OVERWEGINGEN
1. De voorzieningenrechter gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1. Verzoeker heeft betrokkene over de periode van 10 december 2007 tot en met 9 oktober 2008 een bijstandsuitkering op grond van de Wet werk en bijstand (WWB) verstrekt. De bijstand is beƫindigd in verband met het vertrek van betrokkene naar de gemeente [gemeente 1].
1.2. Op 31 december 2008 heeft betrokkene verzoeker verzocht haar weer in aanmerking te brengen voor een bijstandsuitkering omdat zij vanaf 1 januari 2009 weer in de gemeente [gemeente 2] woonachtig is. Bij besluit van 10 maart 2009 heeft verzoeker deze aanvraag afgewezen.
1.3. De vervolgens op 9 maart 2009 door betrokkene ingediende aanvraag om bijstand is bij besluit van 27 maart 2009 eveneens afgewezen.
1.4. Het bezwaar tegen het besluit van 10 maart 2009 is bij besluit van 29 april 2009 ongegrond verklaard. Ter zitting bij de voorzieningenrechter van de rechtbank heeft verzoeker naar voren gebracht dat dit besluit tevens een ongegrondverklaring van het bezwaar tegen het besluit van 27 maart 2009 inhoudt.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank het beroep tegen het besluit van 29 april 2009, voor zover dit betrekking heeft op het besluit van 10 maart 2009, ongegrond verklaard. Voor zover dit beroep ziet op het besluit van 27 maart 2009 heeft de voorzieningenrechter het beroep - met bepalingen over proceskosten en griffierecht - gegrond verklaard en het besluit van 29 april 2009 in zoverre vernietigd. Voorts heeft de voorzieningenrechter bepaald dat verzoeker, met inachtneming van haar uitspraak, een nieuw besluit neemt op het bezwaar van betrokkene tegen de afwijzing van de aanvraag van 9 maart 2009.
De voorzieningenrechter heeft aan haar oordeel ten grondslag gelegd dat het besluit van 27 maart 2009 onvoldoende gemotiveerd en zorgvuldig tot stand is gekomen.
2.1. De voorzieningenrechter heeft tevens aanleiding gezien om een voorlopige voorziening te treffen in die zin dat het besluit van 27 maart 2009 wordt geschorst tot zes weken na de datum van de verzending van de (nieuwe) beslissing op bezwaar. Voorts is verzoeker opgedragen betrokkene bij wijze van voorschot bijstand in de vorm van een renteloze geldlening te verstrekken over de periode van 9 maart 2009 tot de datum waarop betrokkene haar nieuwe aanvraag om bijstand heeft gedaan.
3. Verzoeker heeft verzocht om schorsing van de aangevallen uitspraak voor zover deze betrekking heeft op hetgeen onder 2.1 is weergegeven en totdat in hoger beroep over de bodemprocedure is beslist.
4. Naar aanleiding van dit verzoek overweegt de voorzieningenrechter het volgende.
4.1. Ingevolge artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) en artikel 21 van de Beroepswet kan, indien tegen een uitspraak van de rechtbank of van de voorzieningenrechter van de rechtbank als bedoeld in artikel 18, eerste lid, van de Beroepswet hoger beroep is ingesteld, de voorzieningenrechter van de Raad op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
4.2. Verzoeker heeft aangevoerd dat, indien in hoger beroep ten nadele van betrokkene wordt beslist, de kans aanwezig is dat de bij wijze van voorschotten aan betrokkene verleende bijstand niet meer door haar kan worden terugbetaald, gelet op de bij haar reeds bestaande schuldenproblematiek.
4.3. Naar vaste rechtspraak van de voorzieningenrechter van de Raad is een mogelijk financieel risico voor de betrokken gemeente in de toekomst geen grond om te oordelen dat er bij verzoeker sprake is van spoedeisend belang bij het treffen van de gevraagde voorziening. Ingevolge artikel 19 van de Beroepswet in samenhang met bijlage C bij de Beroepswet schort het hoger beroep, ingesteld tegen een uitspraak met betrekking tot een besluit op grond van de WWB, de werking van die uitspraak niet op. Gelet op deze uitdrukkelijke bedoeling van de wetgever komt een dergelijk, door verzoeker beschreven risico voor rekening van het bijstandsverlenend orgaan, tenzij bijzondere omstandigheden nopen om hiervan af te wijken. Van dergelijke bijzondere omstandigheden is de voorzieningenrechter niet gebleken.
4.4. Ook anderszins is de voorzieningenrechter niet gebleken van een voor verzoeker zo zwaarwegend belang dat de behandeling van de bodemprocedure niet zou kunnen worden afgewacht. De voorzieningenrechter merkt daarbij op dat verzoeker aan de aangevallen uitspraak uitvoering kan geven door een besluit te nemen op het bezwaar tegen de afwijzing van de aanvraag om bijstand van 9 maart 2009 dat wel voldoet aan de in de artikelen 3:12 en 7:12, eerste lid, van de Awb gestelde eisen.
4.5. Uit het voorgaande volgt dat het verzoek om een voorlopige voorziening kennelijk ongegrond is, zodat de voorzieningenrechter gelet op artikel 8:83, derde lid, van de Awb uitspraak kan doen zonder zitting.
5. Voor bepalingen omtrent proceskosten en griffierecht ziet de voorzieningenrechter geen aanleiding.
III. BESLISSING
De voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door N.J. van Vulpen-Grootjans. De beslissing is, in tegenwoordigheid van R.B.E. van Nimwegen als griffier, uitgesproken in het openbaar op 3 september 2009.
(get.) N.J. van Vulpen-Grootjans.
(get.) R.B.E. van Nimwegen.
IJ