Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BJ7644

Datum uitspraak2009-09-10
Datum gepubliceerd2009-09-15
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamGemeensch. Hof van Justitie v.d. Ned. Antillen en Aruba
ZaaknummersH-92/2009
Statusgepubliceerd


Indicatie

Verdachte is aangehouden op schip met grote hoeveelheid drugs in de territoriale wateren van Sint Maarten. Hij had een organiserende rol bij het vervoer van de verdovende middelen. Betreft een ‘first-offender’. Hof acht straf van 8 jaar op zijn plaats, maar i.v.m. normschendingen, n.l. gevangenhouding is te laat getoetst en de te late betekening van beschikkingen houdende bevelen tot voorlopige hechtenis krijgt hij strafkorting van 6 maanden en wordt het 7 en half jaar.


Uitspraak

Zaaknummer: H-92/2009 Vonnis no. Uitspraak: 10 september 2009 Tegenspraak GEMEENSCHAPPELIJK HOF VAN JUSTITIE VAN DE NEDERLANDSE ANTILLEN EN ARUBA S T R A F V O N N I S gewezen in het hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van het Gerecht in eerste aanleg van de Nederlandse Antillen, zittingsplaats Sint Maarten, van 17 februari 2009 in de strafzaak tegen: [verdachte], geboren op [datum] 1955 te Heerlen, Nederland, thans gedetineerd in het huis van bewaring op Sint Maarten. Het onderzoek van de zaak Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg van 28 januari 2009, zoals daarvan blijkt uit het proces-verbaal van die terechtzitting, alsmede van dat in hoger beroep van 27 augustus 2009 op Sint Maarten. Het Hof heeft kennis genomen van de vordering van de waarnemend procureur-generaal, mr. A.C. van der Schans, en van hetgeen door de verdachte en diens raadslieden, mrs. E.F. Sulvaran en S.R. Bommel, naar voren is gebracht. De procureur-generaal heeft gevorderd dat het Hof het vonnis waarvan beroep zal vernietigen en opnieuw recht doende, de verdachte zal veroordelen tot gevangenisstraf voor de duur van twaalf jaar met aftrek van voorarrest, met beslissing omtrent de inbeslaggenomen voorwerpen conform de beslissing daarover in het vonnis waarvan beroep. In eerste aanleg is aan verdachte gevangenisstraf voor de duur van acht jaar opgelegd. Tevens is een deel van de inbeslaggenomen voorwerpen verbeurd verklaard, dan wel is daarvan onttrekking aan het verkeer gelast. Voor het overige is teruggave daarvan gelast. De tenlastelegging Aan de verdachte is, met inachtneming van de op 28 januari 2009 gevorderde en toegewezen wijzigingen, tenlastegelegd: dat hij, op of omstreeks de periode van 20 mei 2008 tot en met 6 juni 2008, op het Nederlandse Antilliaanse gedeelte van het eiland Sint Maarten, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk heeft ingevoerd en/of vervoerd, althans in zijn bezit heeft gehad, althans aanwezig heeft gehad een hoeveelheid van ongeveer 483 kilogram cocaïne, in ieder geval één of meer hoeveelheid/hoeveelheden cocaïne en/of hare respectieve zouten en/of enige bereiding van cocaïne, zijnde een middel of middelen als bedoeld in artikel 1 van de Opiumlandsverordening 1960 en/of in de Beschikking van de Minister van Volksgezondheid van 22 mei 1987 (P.B. 1987 no. 50), van 10 augustus 1988 (P.B. 1988 no. 58) en/of van 23 juli 1990 (P.B. 1990 no. 59). Het vonnis waarvan beroep Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het Hof zich daarmee niet verenigt. Ontvankelijkheid openbaar ministerie De verdediging heeft aangevoerd dat er ernstige fouten zijn gemaakt bij de vrijheidsbeneming van de verdachte en stelt dat de verdachte al sinds 9 juni 2008 zonder geldige titel van zijn vrijheid is beroofd. De verdediging heeft betoogd dat sprake is van dusdanig ernstige verzuimen van structurele aard, dat deze als een grove veronachtzaming van de belangen van de verdachte dienen te worden aangemerkt, hetgeen tot niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie in de vervolging dient te leiden. Voor de beoordeling van het verweer zijn de volgende feiten van belang: - De verdachte is op 6 juni 2008 om 09:35 uur aangehouden. De inverzekering-stelling is op diezelfde dag om 15:00 uur ingegaan en is op 8 juni 2008 om 15:00 uur verlengd. De verdachte is op 9 juni 2008 om 15:20 uur voor de rechter-commissaris geleid voor de rechtmatigheidstoets, derhalve 20 minuten na het verstrijken van de in artikel 89 Sv bepaalde termijn van 24 uur na de aanvang van de tenuitvoerlegging van het bevel tot verlenging van de inverzekeringstelling. - Op 16 juni 2008 is de bewaring bevolen voor een termijn van 8 dagen. De beschikking bewaring is echter pas op 23 juni 2008 aan de verdachte betekend. - Op 24 juni 2008 is het verleende bevel tot bewaring door de rechter-commissaris met 8 dagen verlengd. De beschikking verlenging bewaring is pas op 27 juni 2008 aan de verdachte betekend. - Op 1 juli 2008 is de gevangenhouding van de verdachte bevolen. Dit bevel is op 4 juli 2008 aan de verdachte betekend. - De verdachte heeft op 3 maart 2009 appel aangetekend tegen het vonnis waarvan beroep. Het Hof heeft op 3 april 2009 de gevangenhouding op grond van artikel 108 lid 3 getoetst, derhalve één dag na afloop van de termijn van 30 dagen. Uitgangspunt is dat slechts in uitzonderlijke gevallen de sanctie op normschending niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie is. Het Hof oordeelt dat van een dergelijk uitzonderlijk geval geen sprake is. In casu was sprake van normschending nu een geldige titel voor de voortzetting van de inverzekeringstelling door de te late voorgeleiding ex artikel 89, eerste lid, Sv was komen te vervallen. Echter, het standpunt van de verdediging dat de hierna gegeven bevelen omtrent de inverzekeringstelling en voorlopige hechtenis niet konden worden gegeven is onjuist. De officier van justitie heeft de inverzekeringstelling rechtsgeldig kunnen verlengen, te meer nu het vormverzuim bij de behandeling van de toets ex artikel 89 niet aan de orde is gesteld noch geweest. De inverzekeringstelling is vervolgens geen absolute voorwaarde voor bewaring. Op 16 juni 2008 is een geldige titel ontstaan voor de voorlopige hechtenis. Voor wat betreft het feit dat het Hof de gevangenhouding van de verdachte een dag te laat heeft getoetst geldt dat ook dit weliswaar een normschending oplevert, maar dit niet tot niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie kan leiden. Evenmin kan de te late betekening van de beschikkingen houdende bevelen tot voorlopige hechtenis niet-ontvankelijkheid tot gevolg hebben, aangezien de geldigheid van de bevelen hierdoor niet wordt geraakt en niet gebleken is dat de verdachte door de termijnoverschrijding in concreto in zijn belangen is geschaad. Het beroep op niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie wordt verworpen, omdat de normschendingen niet zodanig zijn dat deze schending opleveren van het recht van de verdachte op een eerlijk proces. Dat betekent evenwel dat compensatie gevonden dient te worden in strafvermindering. Het Hof ziet aanleiding om aan de verdachte een strafkorting van zes maanden toe te kennen. Een groot deel van deze strafkorting is gebaseerd op het feit dat de beschikkingen houdende bevelen tot voorlopige hechtenis steeds te laat werden betekend. De betekening van deze beschikkingen dient volgens de wet onverwijld te geschieden en derhalve vóór of zo spoedig mogelijk bij de tenuitvoerlegging van het bevel. Het Hof is ermee bekend dat deze regels op Sint Maarten structureel worden geschonden. Dit is een kwalijke zaak die er toe leidt dat verdachten niet in staat zijn om adequaat rechtsmiddelen tegen die beschikkingen in te roepen. Regelmatig ziet het Hof zich genoodzaakt strafkorting te verlenen als gevolg van deze normschendingen. Kennelijk leidt dit er niet toe dat het openbaar ministerie prioriteit geeft aan het verbeteren van de uitvoering van de in artikel 44 Sv opgedragen taak. Het Hof ziet zich genoodzaakt om forsere strafkortingen te verlenen om aldus een signaal af te geven dat deze praktijken niet langer worden geduld en terstond dienen te worden aangepakt. niet relevante stukken in het dossier Door de verdediging is voorts gesteld dat het recht op een eerlijk proces is geschonden omdat in het dossier informatie is gevoegd over feiten die niet ten laste zijn gelegd en die door de verdachte niet zijn bekend. Het Hof gaat aan dit verweer voorbij nu het geen acht slaat op deze stukken. De bewezenverklaring Het Hof acht wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan de verdachte ten laste is gelegd, met dien verstande: dat hij, in de periode van 20 mei 2008 tot en met 6 juni 2008, op het Nederlandse Antilliaanse gedeelte van het eiland Sint Maarten, tezamen en in vereniging met anderen, , opzettelijk heeft ingevoerd en vervoerd, en in zijn bezit heeft gehad, een hoeveelheid cocaïne, zijnde een middel als bedoeld in artikel 1 van de Opiumlandsverordening 1960 Hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd, is naar het oordeel van het Hof niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken. Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd (cursief). Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging. Nadere bewijsoverweging cocaïne De raadsman heeft gesteld dat niet bewezen is dat de pakketten daadwerkelijk cocaïne bevatten, omdat de uitgevoerde Scott Reagent test slechts indicatief is en slechts 0,47% van de totale hoeveelheid pakketten is getest. Het Hof oordeelt als volgt. Weliswaar ontbreekt een rapport van het laboratorium op grond waarvan kan worden vastgesteld dat de aangetroffen middelen daadwerkelijk cocaïne bevatten. De toegepaste test geeft echter wel een indicatie. Die indicatie in combinatie met de verklaring van de verdachte dat het cocaïne betrof, de vergoeding die hij voor het vervoer zou ontvangen en de wijze waarop de middelen waren verpakt en verborgen, leidt ertoe dat het Hof wettig en overtuigend bewezen acht dat de pakketten daadwerkelijk een grote hoeveelheid cocaïne bevatten. De bewijsmiddelen Het Hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring. De bewijsmiddelen zullen in geval van beroep in cassatie in een aan dit vonnis te hechten bijlage worden opgenomen. De kwalificatie en strafbaarheid van de feiten Het bewezene levert op: medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met artikel 3, eerste lid, onder A, B en C van de Opiumlandsverordening 1960, strafbaar gesteld bij artikel 11 van deze Landsverordening jo. artikel 49 van het Wetboek van Strafrecht. Het bewezene is strafbaar, nu geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die deze strafbaarheid zouden opheffen of uitsluiten. De strafbaarheid van de verdachte De verdachte is strafbaar, nu geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die deze strafbaarheid opheffen of uitsluiten. De op te leggen straf Bij de bepaling van de straf heeft het Hof gelet op de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, op de omstandigheden waaronder de verdachte zich daaraan schuldig heeft gemaakt en op de persoon van de verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep is gebleken. Meer in het bijzonder overweegt het Hof het volgende. Op het schip van de verdachte is een aanzienlijke hoeveelheid verdovende middelen aangetroffen, welke door hem en zijn mededaders binnen de territoriale wateren van Sint Maarten zijn gebracht. De verdachte had een organiserende rol bij het vervoer van de verdovende middelen. Hij had contact met de opdrachtgevers en had de beschikking over het schip. Indien de verdovende middelen de beoogde bestemming hadden bereikt, waren deze op de markt terecht gekomen. De verdachte heeft zich hiermee schuldig gemaakt aan een ernstig strafbaar feit gezien de omstandigheid dat de handel in verdovende middelen een bedreiging voor de samenleving in het algemeen vormt door de criminaliteit en overlast die ermee gepaard gaat. Bovendien leveren hard drugs als de onderhavige, eenmaal in handen van gebruikers, grote gevaren voor de gezondheid van die gebruikers op, terwijl die gebruikers hun verslaving vaak door diefstal of ander crimineel handelen trachten te bekostigen, waardoor aan de samenleving ernstige schade wordt berokkend. In het voordeel van de verdachte heeft het Hof rekening gehouden met het feit dat hij een ‘first-offender’ is. Het voorgaande in onderling verband bezien maakt dat het Hof een gevangenisstraf van acht jaar op zijn plaats acht. In verband met de reeds besproken normschendingen zal het Hof op die straf een korting verlenen van zes maanden. Voorlopige hechtenis De verdediging heeft betoogd dat de verdachte onmiddellijk in vrijheid dient te worden gesteld omdat de verdachte sinds 9 juni 2008 zonder geldige titel van zijn vrijheid is beroofd en omdat het Hof de gevangenhouding een dag te laat heeft getoetst op grond van artikel 108, derde lid 3, Sv. Het verzoek wordt niet gehonoreerd. Het feit dat niet is voldaan aan artikel 89 Sv betekent niet dat thans de beslissingen over de inverzekeringstelling nog kunnen worden aangevochten. Dit vormverzuim zal, zoals reeds besproken, worden gecompenseerd in de strafmaat. Dit laatste geldt ook voor het vormverzuim van artikel 108, derde lid, Sv. De tekst van artikel 108, derde lid, Sv noopt niet tot het gelasten van de onmiddellijke invrijheidsstelling bij overschrijding van de in dit artikel geregelde termijn. Niet gesteld of gebleken is dat de verdachte door de termijnoverschrijding in zijn belangen is geschaad. Inbeslaggenomen voorwerpen verweer Door de verdediging is aangevoerd dat het inbeslaggenomen geld dient te worden teruggeven aan de verdachte omdat niet kan worden vastgesteld dat het door misdrijf is verkregen is. Het Hof overweegt hierover als volgt. Het kan niet anders dan dat de verdachte en zijn mededaders het geld aanwezig hadden om het bewezenverklaarde misdrijf te faciliteren. Hiermee konden de kosten voor onder meer brandstof en eten worden voldaan. Nu het geld tot het begaan van het misdrijf was bestemd, is het vatbaar voor verbeurdverklaring. Het schip (genummerd A1) en de voorwerpen genummerd B1 t/m B3, B6, B7, B89, B91 t/m B101, B117 t/m B119, C8, C9, D1 t/m D28, D41 t/m D43, D57, D58 en D76 t/m D79 zullen verbeurd worden verklaard nu het bewezen verklaarde feit met behulp daarvan is begaan. De voorwerpen genummerd B113 t/m B116 en C10 t/m C12 zullen worden onttrokken aan het verkeer, nu het ongecontroleerde bezit ervan in strijd is met de wet. De voorwerpen genummerd B112 vervallen ingevolge artikel 11, vierde lid van de Opiumlandsverordening 1960 van rechtswege aan het Land. De gevorderde onttrekking aan het verkeer daarvan is om die reden niet nodig. Ten aanzien van de voorwerpen genummerd B4, B5, B8 t/m B88, B90, B102 t/m B106, C1 t/m C7, C13, D29 t/m D40, D44 t/m D56, D59 t/m D75 en D80 t/m D83 zal de teruggave aan de rechthebbende worden gelast, nu deze niet vatbaar zijn voor verbeurdverklaring dan wel onttrekking aan het verkeer. De toepasselijke wettelijke voorschriften De oplegging van de straf is, behalve op de reeds aangehaalde artikelen gegrond op artikel 31, 35, 38b, 38c, 38d en 96 van het Wetboek van Strafrecht van de Nederlandse Antillen en artikel 413 van het Wetboek van Strafvordering. RECHTDOENDE IN NAAM DER KONINGIN IN HOGER BEROEP Het Hof: vernietigt het vonnis van het Gerecht in eerste aanleg van de Nederlandse Antillen, zittingsplaats St. Maarten, van 17 februari 2009, en doet opnieuw recht; verklaart wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde feit zoals hierboven bewezen geacht, heeft begaan; verklaart niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte primair meer of anders is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij; kwalificeert het bewezenverklaarde als vorenomschreven; verklaart het bewezenverklaarde strafbaar en de verdachte daarvoor strafbaar; veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 7 (ZEVEN) jaren en 6 (ZES) maanden; bepaalt dat de tijd die de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht; verklaart verbeurd het inbeslaggenomen schip (genummerd A1) en de voorwerpen genummerd B1 t/m B3, B6, B7, B89, B91 t/m B101, B117 t/m B119, C8, C9, D1 t/m D28, D41 t/m D43, D57, D58 en D76 t/m D79; gelast onttrekking aan het verkeer van de inbeslaggenomen voorwerpen genummerd B113 t/m B116 en C10 t/m C12; gelast de teruggave van de inbeslaggenomen voorwerpen genummerd B4, B5, B8 t/m B88, B90, B102 t/m B106, C1 t/m C7, C13, D29 t/m D40, D44 t/m D56, D59 t/m D75 en D80 t/m D83; wijst af het verzoek tot onmiddellijke invrijheidstelling. Dit vonnis is gewezen door mrs. J.R. Sijmonsma, H.L. Wattel en H. de Doelder, leden van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van de Nederlandse Antillen en Aruba, en ter openbare terechtzitting van het Hof op Curaçao uitgesproken op 10 september 2009 in tegenwoordigheid van de griffier. De voorzitter is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.