Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BJ7425

Datum uitspraak2009-08-27
Datum gepubliceerd2009-09-11
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers08/1027 AOW
Statusgepubliceerd


Indicatie

Toekenning AOW-uitkering ter hoogte van 84% van het volledige pensioen voor een gehuwde. Daarbij is de Svb ervan uitgegaan dat appellant niet verzekerd is geweest ingevolge de AOW van 1 januari 1957 tot en met 26 december 1965, zijnde naar beneden afgerond 8 niet verzekerde jaren leidend tot een korting van 16% op het AOW-pensioen. Appellant is in het tijdvlak in gedig niet verzekerd geweest krachtens de AOW. De Raad met de rechtbank en de Svb van oordeel dat appellant van 16 juli 1965 tot en met 26 december 1965 niet het middelpunt van zijn maatschappelijk leven in Nederland had, zodat hij toen naar de omstandigheden beoordeeld niet in Nederland woonde.


Uitspraak

08/1027 AOW Centrale Raad van Beroep Meervoudige kamer U I T S P R A A K op het hoger beroep van: [Appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant), tegen de uitspraak van de rechtbank Breda van 11 januari 2008, 07/2925 (hierna: aangevallen uitspraak), in het geding tussen: appellant en de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (hierna: Svb). Datum uitspraak: 27 augustus 2009 I. PROCESVERLOOP Appellant heeft hoger beroep ingesteld. De Svb heeft een verweerschrift ingediend. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 16 juli 2009. Appellant is daarbij niet verschenen. De Svb heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. A. Marijnissen. II. OVERWEGINGEN 1.1. Appellant is in 1942 geboren in Marokko. In september 1964 is hij vanuit Belgiƫ naar Nederland gekomen. Appellant heeft ingeschreven gestaan in het Nederlandse bevolkingsregister van 29 september 1964 tot 16 juli 1965 en vervolgens onafgebroken vanaf 30 november 1965 tot in ieder geval zijn 65e verjaardag. Gedurende het tijdvak van 16 juli 1965 tot in november 1965 heeft appellant in Zweden verbleven, alwaar hij ook werkzaam is geweest in een hotel. 1.2. Bij besluit van 13 maart 2007 heeft de Svb aan appellant een ouderdomspensioen krachtens de Algemene Ouderdomswet (AOW) toegekend ter hoogte van 84% van het volledige pensioen voor een gehuwde. Daarbij is de Svb ervan uitgegaan dat appellant niet verzekerd is geweest ingevolge de AOW van 1 januari 1957 tot en met 26 december 1965, zijnde naar beneden afgerond 8 niet verzekerde jaren leidend tot een korting van 16% op het AOW-pensioen. 1.3. Appellant heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit en heeft daarbij aangegeven dat hij vanaf oktober 1964 in Nederland werkzaam is geweest bij [naam werkgever]. te Eindhoven. Voorts heeft appellant aangevoerd dat hij in juli 1965 met vakantie naar Zweden is geweest en dat hij na terugkeer van de vakantie per 27 december 1965 weer is gaan werken bij [naam werkgever]. Appellant is van oordeel dat hij vanaf oktober 1964 onafgebroken in Nederland woont. 1.4. Bij beslissing op bezwaar van 31 mei 2007 (hierna: bestreden besluit) heeft de Svb het bezwaar van appellant ongegrond verklaard. Daartoe is overwogen dat appellant voor 26 december 1965 geen ingezetene van Nederland is geweest, onder meer omdat hij toen geen zelfstandige woonruimte had en zijn verblijf in Nederland niet definitief was, gelet op het vertrek van appellant naar Zweden in juli 1965 teneinde aldaar te gaan wonen en werken. Op grond van de door hem in Nederland verrichte werkzaamheden heeft de Svb appellant wel verzekerd geacht krachtens de AOW van 30 september 1964 tot en met 15 juli 1965. Ook met inachtneming van deze verzekerde periode is appellant gedurende, naar beneden afgerond, 8 jaren niet verzekerd geweest, zodat de korting op het pensioen ongewijzigd is gebleven. 2. De rechtbank heeft het beroep bij de aangevallen uitspraak ongegrond verklaard. 3. Appellant heeft in hoger beroep wederom aangevoerd dat hij vanaf oktober 1964 in Nederland woont. 4. De Raad overweegt het volgende. 4.1. Tussen partijen is in geschil of appellant gedurende het tijdvak van 16 juli 1965 tot en met 26 december 1965 verzekerd is geweest krachtens de AOW. Nu appellant toen niet in Nederland werkzaam is geweest, en dus niet terzake van in Nederland verrichte werkzaamheden aan de loonbelasting onderworpen is geweest, spitst het geschil zich toe op de vraag of appellant gedurende voornoemd tijdvak ingezetene was van Nederland. 4.2. In artikel 2 van de AOW is bepaald dat ingezetene in de zin van die wet is degene die in Nederland woont. Volgens vaste jurisprudentie van de Raad is er sprake van wonen in Nederland, indien er een band van duurzame aard bestaat tussen Nederland en de betrokkene. Bij die beoordeling dienen alle omstandigheden in aanmerking te worden genomen. 4.3. De Raad stelt vast dat appellant desgevraagd aan de Svb heeft verklaard dat hij in juli 1965 naar Zweden is vertrokken en dat op het moment van zijn vertrek nog niet duidelijk was hoe lang zijn verblijf aldaar zou duren. Appellant beschikte toen niet meer over enige woonruimte in Nederland en een deel van zijn eigendommen heeft hij toen weggegeven. In Zweden heeft appellant in een hotel gewerkt tot zijn terugkeer naar Nederland in november of december 1965. Gelet op deze, door appellant niet betwiste, gegevens is de Raad met de rechtbank en de Svb van oordeel dat appellant van 16 juli 1965 tot en met 26 december 1965 niet het middelpunt van zijn maatschappelijk leven in Nederland had, zodat hij toen naar de omstandigheden beoordeeld niet in Nederland woonde. 4.4. Uit het vorenstaande vloeit voort dat het hoger beroep niet kan slagen, zodat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt. 5. De Raad acht geen termen aanwezig toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht inzake een vergoeding van proceskosten. III. BESLISSING De Centrale Raad van Beroep; Recht doende: Bevestigt de aangevallen uitspraak. Deze uitspraak is gedaan door T.L. de Vries als voorzitter en H.J. de Mooij en F.A.M. Stroink als leden, in tegenwoordigheid van W. Altenaar als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 27 augustus 2009. (get.) T.L. de Vries. (get.) W. Altenaar. RB