Jurisprudentie
BJ7326
Datum uitspraak2009-09-09
Datum gepubliceerd2009-09-10
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers07/6359 WAO
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2009-09-10
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers07/6359 WAO
Statusgepubliceerd
Indicatie
Ongewijzigde voortzetting WAO-uitkering naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 55 tot 65%. FML geeft de beperkingen juist weer. Geschiktheid geduide functies. Eerst in hoger beroep toereikende arbeidskundige toelichting. Vernietiging besluit met instandlating rechtsgevolgen.
Uitspraak
07/6359 WAO
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[appellant] wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 12 oktober 2007, 07/1042
(hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen
(hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 9 september 2009.
I. PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. A. Bosveld, advocaat te Rotterdam, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 21 januari 2009. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Bosveld. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. J. Hut.
Na de behandeling van het geding ter zitting van de Raad is gebleken dat het onderzoek niet volledig is geweest, in verband waarmee de Raad heeft besloten het onderzoek te heropenen.
Bij brieven van 9 maart 2009 en 24 april 2009 heeft het Uwv, onder overlegging van nadere stukken, gereageerd op vragen van de Raad. Bij brief van 4 mei 2009 heeft appellant nadere stukken overgelegd, waarop is gereageerd door het Uwv bij brief van 29 mei 2009.
Partijen hebben toestemming gegeven voor het achterwege laten van een nadere zitting.
II. OVERWEGINGEN
1.1. Bij besluit van 14 juli 2003 heeft het Uwv de uitkering van appellant ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) ongewijzigd voortgezet naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 55 tot 65%.
1.2. Het bezwaar van appellant tegen het besluit van 14 juli 2003 is door het Uwv ongegrond verklaard bij besluit van 8 april 2004. Bij uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 8 juni 2006 (04/1126) is het beroep tegen het besluit van 8 april 2004 gegrond verklaard, is dat besluit vernietigd en is het Uwv opgedragen een nieuw besluit te nemen op het bezwaar. Het beroep tegen het nieuwe besluit op bezwaar van
2 augustus 2006 is bij uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 5 januari 2007 (06/3393) opnieuw gegrond verklaard, waarbij dat besluit is vernietigd en het Uwv weer is opgedragen een nieuw besluit te nemen op het bezwaar.
1.3. Bij besluit van 14 maart 2007 (het bestreden besluit) heeft het Uwv beslist dat appellant met ingang van 6 juli 2003 onveranderd 55 tot 65% arbeidsongeschikt wordt bevonden.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3.1. Appellant voert in hoger beroep aan dat hij per 6 juli 2003 niet in staat was om de functies die door het Uwv ten grondslag zijn gelegd aan de vaststelling van de mate van arbeidsongeschiktheid, te verrichten. Volgens appellant is door het Uwv onvoldoende gemotiveerd waarom die functies geschikt zijn te achten, met name gelet op de belasting in die functies ten aanzien van hand- en vingergebruik. Verder stelt appellant dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat in de eerdere uitspraak van de rechtbank van 5 januari 2007 al is geoordeeld dat de functie samensteller metaalwaren (sbc-code 264140) geschikt is te achten.
3.2. Het Uwv heeft de Raad gevraagd de aangevallen uitspraak te bevestigen.
4. De Raad overweegt het volgende.
4.1. Het Uwv heeft naar aanleiding van de door appellant bij brief van 4 mei 2009 overgelegde medische gegevens met betrekking tot zijn gehoorproblemen alsnog een medische beperking aangenomen ten aanzien van het aspect ‘horen’. In dat kader is een aangepaste Functionele mogelijkhedenlijst (FML) van 13 mei 2009 opgesteld. De Raad ziet geen reden om te oordelen dat deze FML de beperkingen van appellant onjuist weergeeft. Appellant heeft, afgezien van de hiervoor genoemde brief, geen argumenten naar voren gebracht of nadere gegevens overgelegd die een aanknopingspunt bieden om aan te nemen dat appellant meer of andere beperkingen heeft dan inmiddels door het Uwv wordt aangenomen.
4.2. Het Uwv heeft, in reactie op een vraagstelling daarover van de Raad, bij zijn brief van 24 april 2009 een rapportage overgelegd van de bezwaarverzekeringsarts van 20 april 2009, waarin wordt gemotiveerd dat er geen reden is om in de FML een beperking op te nemen ten aanzien van het aspect ‘knielen en hurken’. De Raad kan die motivering volgen, waarbij mede in aanmerking wordt genomen dat appellant de juistheid daarvan niet heeft betwist.
4.3. De Raad kan in het midden laten de vraag of de functie samensteller metaalwaren (sbc-code 264140) geschikt moet worden geacht en of de rechtbank al dan niet ten onrechte heeft overwogen dat daarover al eerder een oordeel is gegeven. Blijkens de rapportage van de bezwaararbeidsdeskundige van 25 februari 2009 is deze functie alsnog ongeschikt geacht door het Uwv en ligt deze niet langer ten grondslag aan de vaststelling van de mate van arbeidsongeschiktheid. De functie productiemedewerkster textiel/afbiester dekbedden (sbc-code 272043, functienummer 2272-0036-010, drie arbeidsplaatsen) is blijkens de rapportage van de bezwaararbeidsdeskundige van 15 januari 2007 komen te vervallen, in verband met het oordeel van de rechtbank in de uitspraak van 5 januari 2007 over die functie. Deze functie kan dus niet meer aan de vaststelling van de mate van arbeidsongeschiktheid ten grondslag worden gelegd. In de rapportage van de bezwaararbeidsdeskundige van 25 februari 2009 is deze functie daarom ten onrechte alsnog betrokken bij die vaststelling.
4.4. Gelet op hetgeen onder 4.3 is overwogen en gezien de rapportage van de bezwaararbeidsdeskundige van 25 februari 2009, liggen inmiddels aan het bestreden besluit nog ten grondslag de functies productiemedewerkster textiel/stikster (sbc-code 272043, functienummer 2571-0026-003, zeven arbeidsplaatsen), inpakker (sbc-code 111190), verkoper groothandel (317012) en productiemedewerker confectie (sbc-code 272042). In deze rapportage heeft de bezwaararbeidsdeskundige de bij die functies vermelde signaleringen besproken en – mede bezien in samenhang met de rapportages van 15 januari 2007, 24 mei 2007 en 26 mei 2009 – deugdelijk toegelicht waarom de functies geschikt zijn te achten. Die toelichting voldoet aan de eisen gesteld in de rechtspraak van de Raad.
4.5. De stelling van appellant dat de betreffende functies ongeschikt zijn vanwege zijn beperking ten aanzien van fijne motoriek, volgt de Raad niet. In de FML is in dit verband uitsluitend een beperking aangegeven bij het aspect 4.3.6 ‘hand- en vingergebruik’, nader beschreven als ‘beperkt, kan niet of nauwelijks knijp/grijpkracht uitoefenen’, met als toelichting: ‘kan incidenteel gevoel kwijtraken en dingen laten vallen uit zijn rechter hand, wringbeweging is gecontraindiceerd’. In de onder 4.4 genoemde functies komt, afgezien van de functie productiemedewerkster textiel, geen belasting voor bij dit aspect, zodat door de bezwaararbeidsdeskundige in eerdergenoemde rapportages terecht is aangenomen dat de functies in dit verband niet ongeschikt te achten zijn. Wat betreft de functie productiemedewerkster textiel is in de rapportages van 24 mei 2007 en 25 februari 2009 uiteengezet dat het in deze functie gaat om het op elkaar houden en doorvoeren van stof en dat geen fijne motoriek, wringbewegingen of knijp- en grijpkracht wordt gevergd. De Raad kan zich vinden in deze uiteenzetting, die ook steun vindt in de beschrijving van de functie in het formulier Resultaat functiebeoordeling.
Voor zover uitgaande van de uitspraak van de rechtbank van 5 januari 2007 moet worden aangenomen dat appellant niet kan worden belast met het pakken van zeer kleine elementen en in zoverre (ook) sprake is van een beperking wat betreft fijne motoriek, overweegt de Raad dat hij de visie van de bezwaararbeidsdeskundige in de rapportage van 24 mei 2007 onderschrijft, te weten dat de resterende functies geen belasting ten aanzien van het pakken van zeer kleine elementen kennen en dus geschikt zijn te achten.
4.6. Op basis van de loonwaarde van de onder 4.4 genoemde functies is de mate van arbeidsongeschiktheid door het Uwv terecht vastgesteld op 55 tot 65%. Daarbij tekent de Raad aan dat het buiten beschouwing laten van de onder 4.3 genoemde functie productiemedewerkster textiel/afbiester dekbedden niet tot een hogere mate van arbeidsongeschiktheid leidt. Naar het oordeel van de Raad is de WAO-uitkering dan ook terecht voortgezet naar die mate van arbeidsongeschiktheid.
4.7. Nu een volledige en afdoende toelichting ten aanzien van de geschiktheid van de functies pas is gegeven in de rapportages van de bezwaararbeidsdeskundige van 25 februari 2009 en 26 mei 2009, overgelegd in de procedure in hoger beroep, ziet de Raad reden om de aangevallen uitspraak te vernietigen. Ook het bestreden besluit komt daarom voor vernietiging in aanmerking wegens strijd met artikel 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Aangezien de Raad zich blijkens het voorgaande kan verenigen met die toelichting, zal met toepassing van artikel 8:72, derde lid, van de Awb worden bepaald dat de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand blijven.
5. De Raad ziet aanleiding om het Uwv op grond van artikel 8:75 van de Awb te veroordelen in de proceskosten van appellant in beroep en in hoger beroep. Deze kosten worden begroot op € 644,00 voor verleende rechtsbijstand in beroep en op € 644,00 voor verleende rechtsbijstand in hoger beroep.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Vernietigt de aangevallen uitspraak;
Verklaart het beroep tegen het bestreden besluit gegrond en vernietigt dat besluit;
Bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit geheel in stand blijven;
Veroordeelt het Uwv in de proceskosten van appellant in beroep en in hoger beroep tot een bedrag groot € 1.288,-;
Bepaalt dat het Uwv aan appellant het betaalde griffierecht van € 145,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door C.P.J. Goorden als voorzitter en M.C.M. van Laar en
P.J. Jansen als leden, in tegenwoordigheid van E.M. de Bree als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 9 september 2009.
(get.) C.P.J. Goorden.
(get.) E.M. de Bree.
EK