Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BJ7233

Datum uitspraak2009-09-03
Datum gepubliceerd2009-09-09
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank 's-Gravenhage
Zaaknummers09.760680-09 en 09/761327-09
Statusgepubliceerd


Indicatie

"verwerpen Salduz verweer"


Uitspraak

RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE Sector Strafrecht Enkelvoudige strafkamer jeugdstrafzaken Parketnummers: 09/760680-09; 09/761327-09 Datum uitspraak: 3 september 2009 Tegenspraak (Promis) De kinderrechter te 's-Gravenhage heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte: [verdachte], geboren op [geboortedatum] 1992 te [geboorteplaats] adres: [adres] 1. Het onderzoek ter terechtzitting Het onderzoek is gehouden met gesloten deuren ter terechtzitting van 20 augustus 2009. De kinderrechter heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie mr. I. Mannen en van hetgeen door de raadsman van verdachte mr. W. Römelingh, advocaat te 's-Gravenhage, en door de verdachte naar voren is gebracht. 2. De tenlastelegging Aan de verdachte is ten laste gelegd dat: Ten aanzien van 09/760680-09: hij op of omstreeks 04 april 2009 te 's-Gravenhage tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een life hammer, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer A], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s); art 310 Wetboek van Strafrecht art 311 lid 1 ahf/sub 4 Wetboek van Strafrecht Ten aanzien van 09/761327-09: 1. hij op of omstreeks 05 juli 2009 te 's-Gravenhage, in elk geval in Nederland, een bromscooter (Vespa LX50, zwart met kenteken [nummer]) heeft verworven, voorhanden heeft gehad en/of heeft overgedragen, terwijl hij ten tijde van het verwerven of het voorhanden krijgen van die bromscooter wist, althans redelijkerwijs had moeten vermoeden dat het (een) door misdrijf verkregen goed(eren) betrof; art 416 lid 1 ahf/ond a Wetboek van Strafrecht 2. hij op of omstreeks 05 juli 2009 te 's-Gravenhage opzettelijk beledigend (een) ambtena(a)r(en), te weten [naam], hoofdagent van Politie Haaglanden, gedurende en/of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn/haar/hun bediening, in diens/dier tegenwoordigheid mondeling heeft toegevoegd de woorden "Je bent een kankerwijf" en/of "kankerhoer", althans woorden van gelijke beledigende aard en/of strekking; art 266 lid 1 Wetboek van Strafrecht art 267 ahf/sub 2 Wetboek van Strafrecht 3. Het bewijs 3.1 Het standpunt van de officier van justitie De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte samen met een vriend in een auto een ruitentikker/life hammer heeft gestolen, op een geheelde bromfiets/scooter heeft gereden en een politieagente meermalen heeft beledigd. De officier van justitie heeft gevorderd dat de kinderrechter wettig en overtuigend bewezen zal verklaren dat de verdachte deze feiten heeft begaan. De raadsman van de verdachte heeft vrijspraak bepleit van de ten laste gelegde feiten, subsidiair ontslag van alle rechtsvervolging ten aanzien van de belediging. 3.2 De door de raadsman van de verdachte gevoerde verweren. De raadsman van de verdachte heeft allereerst het verweer gevoerd dat het de vraag is, gelet op de jurisprudentie van het EHRM in de zaak Salduz tegen Turkije en de daarop gevolgde jurisprudentie van de Hoge Raad, in hoeverre de verdachte in onderhavige zaken afstand heeft gedaan van zijn recht op bijstand door een advocaat. Dat klemt temeer omdat de verdachte door de politie onder druk is gezet om afstand te doen. Een kind kan niet overzien waarvan hij afstand doet. Rechtshandelingen van minderjarigen kunnen niet voor niets vernietigd worden. Dat geldt ook ten aanzien van het doen van afstand van een zo fundamenteel recht als het onderhavige. De verklaringen die de verdachte bij de politie heeft afgelegd dienen daarom uitgesloten te worden van het bewijs, aldus - zakelijk weergegeven - de raadsman van de verdachte. De officier van justitie heeft op dit standpunt gereageerd met de opmerking dat de verdachte in beide zaken op zijn rechten is gewezen en afstand heeft gedaan. Daarnaast is zij van mening dat ook indien het standpunt van de verdediging wordt gevolgd, er voldoende wettig en overtuigend bewijs is om de tenlastegelegde feiten bewezen te kunnen achten. Overwogen wordt dat, hoewel het standpunt van de officier van justitie omtrent het bewijs juist is, het de kinderrechter niet zondermeer vrij staat om aan het door de verdediging gevoerde verweer voorbij te gaan. Ten aanzien van het recht op bijstand door een advocaat heeft de Hoge Raad in zijn arrest van 30 juni 2009 onder meer het volgende overwogen. De Hoge Raad leidt uit de rechtspraak van het EHRM af dat een verdachte die door de politie is aangehouden, aan art. 6 EVRM een aanspraak op rechtsbijstand kan ontlenen die inhoudt dat hem de gelegenheid wordt geboden om voorafgaand aan het verhoor door de politie aangaande zijn betrokkenheid bij een strafbaar feit een advocaat te raadplegen. Uit de rechtspraak van het EHRM kan echter niet worden afgeleid dat de verdachte recht heeft op de aanwezigheid van een advocaat bij het politieverhoor. Het vorenoverwogene brengt mee dat de aangehouden verdachte voor de aanvang van het eerste verhoor dient te worden gewezen op zijn recht op raadpleging van een advocaat. Behoudens in het geval dat hij uitdrukkelijk dan wel stilzwijgend doch in elk geval ondubbelzinnig afstand heeft gedaan van dat recht, dan wel bij het bestaan van dwingende redenen als door het EHRM bedoeld, zal hem binnen de grenzen van het redelijke de gelegenheid moeten worden geboden dat recht te verwezenlijken. Het voorgaande ziet zowel op aangehouden stafrechtelijke volwassenen als op aangehouden strafrechtelijke jeugdigen. Opmerking verdient dat voor aangehouden jeugdige verdachten geldt dat zij tevens recht hebben op bijstand door een raadsman of een andere vertrouwenspersoon tijdens het verhoor door de politie. In de relevante processen-verbaal van verhoor van de verdachte is het volgende gerelateerd. In het politieverhoor van 4 april 2009: V: [verdachte] goedemorgen. Ik ben de hulpofficier van justitie. Ik moet jou op de hoogte brengen van het feit dat jij recht hebt op bijstand van een advocaat, voordat jij gehoord gaat worden door de recherche. Als jij gebruik wilt maken van dit recht, ga ik je zo dadelijk direct in verzekering stellen, zodat wij een advocaat voor jou kunnen contacten. Als je geen gebruik wilt maken van dit recht, word je, indien nodig, na minder dan 6 uur in verzekering gesteld, waarna wij alsnog een advocaat voor jou gaan contacten. Wens je gebruik te maken van dit recht? A: Ik wil eigenlijk liever met mijn moeder bellen. V: Jij mag zo even bellen met jouw moeder, maar doe je afstand van het recht te spreken met een advocaat voordat je wordt verhoord? A: Ja. (1) In het politieverhoor van 5 juli 2009: O: Je bent aangehouden omdat je op een gestolen scooter reed. Je hebt het recht om voor je verhoor een advocaat te raadplegen. Ik heb begrepen dat je van dit recht afziet. V: Klopt dat? A: Ja, dat klopt.(2) Uit de hiervoor weergegeven processen-verbaal blijkt dat door de politie met de verdachte gesproken is over zijn recht op rechtsbijstand. Het is vervolgens de vraag of de inspanningen die uit deze processen-verbaal blijken, voldoende waren en of er op enige wijze - door een ongeoorloofde druk uit te oefenen op de verdachte - afbreuk is gedaan aan deze inspanningsverplichting die volgt uit de hiervoor weergegeven jurisprudentie. De hier weergeven frasen uit het politieverhoor van 4 april 2009 roepen de vraag op of er op enige wijze druk is uitgeoefend op de verdachte om afstand te doen van zijn rechten. Enerzijds lijkt het niet zondermeer onredelijk dat aan de orde is geweest dat het raadplegen van een advocaat tijd kost en consequenties heeft voor de vrijheidsbeneming. Anderzijds roept de vraag van de verdachte om zijn moeder te mogen bellen vragen op naar de redenen van dat verzoek. Was de verdachte onzeker en wilde hij zijn moeder raadplegen (als vertrouwenspersoon) over het al dan niet doen van afstand of had hij andere redenen om zijn moeder te willen bellen? De verdachte heeft zich echter op nadrukkelijk advies van zijn raadsman, ook ten aanzien van vragen omtrent deze gang van zaken, beroepen op zijn zwijgrecht. De kinderrechter houdt het er daarom voor - mede gelet op de relatieve ernst van de zaak - dat de politie de verdachte behoorlijk heeft voorgelicht en binnen de grenzen van het redelijke gelegenheid heeft geboden om het recht op bijstand door een advocaat te verwezenlijken. Uit de hiervoor weergegeven frasen uit het politieverhoor van 5 juli 2009 blijkt dat er ook in dit geval met verdachte gesproken is over zijn rechten. De exacte inhoud van dat gesprek is niet bekend. De verdachte heeft daarover ter terechtzitting gezwegen. Mede gelet op de relatieve ernst van deze zaak wordt het er ook in dit geval voor gehouden dat de politie de verdachte behoorlijk heeft voorgelicht en binnen de grenzen van het redelijke de gelegenheid heeft geboden het recht op bijstand door een advocaat te verwezenlijken. Vervolgens is aan de orde of de verdachte ondubbelzinnig afstand heeft gedaan van zijn recht op bijstand door een advocaat en in hoeverre hij daartoe als minderjarige in staat moet worden geacht. In dat verband wordt overwogen dat uit de processen-verbaal voldoende blijkt dat de verdachte afstand heeft gedaan. Toen de verdachte deze verklaringen aflegde was hij 17 jaar oud. De verdachte functioneert op VMBO niveau en is voornemens een MBO opleiding (niveau 1) te gaan volgen. De verdachte was voorts nog zeer recent onderworpen aan een politieonderzoek welk onderzoek heeft geresulteerd in een veroordeling door de kinderrechter. De kinderrechter houdt het er daarom voor dat een minderjarige van deze leeftijd onder de genoemde omstandigheden in beginsel in staat moet worden geacht om de consequenties te overzien van het afstand doen van het recht op bijstand. Daarbij wordt eveneens in aanmerking genomen dat de zaak niet complex is. Een en ander leidt ten aanzien van dit 'Salduzverweer' tot de slotsom dat het verweer wordt verworpen. De raadsman van de verdachte heeft voorts het verweer gevoerd, dat ingevolge artikel 341lid 3 van het Wetboek van Strafvordering de verklaringen van medeverdachten niet in de zaken van de verdachte kunnen worden gebruikt. Het standpunt van de verdediging is juist voor zover sprake zou zijn geweest van een gevoegde behandeling van de zaken van de verdachte en medeverdachten. (3) Van een gevoegde behandeling is thans echter geen sprake. Voor zover de raadsman heeft willen betogen dat de door verdachten [medeverdachte A.], [medeverdachte B.] en [medeverdachte C.] bij de politie afgelegde verklaringen niet voor het bewijs kunnen worden gebezigd, is het vaste jurisprudentie van de Hoge Raad dat een dergelijk standpunt geen steun vindt in het recht. De opvattingen van Corstens en Melai doen daar niet aan af. Het verweer wordt dus verworpen. De raadsman van de verdachte heeft voorts bepleit dat de verdachte vrijgesproken dient te worden van heling van een scooter. Dit verweer heeft de raadsman opgenomen in zijn pleitnota. De officier van justitie heeft gewezen op de zich in het dossier bevindende bewijsmiddelen. Aangezien het de kinderrechter niet duidelijk is wat de raadsman in dit concrete geval heeft willen betogen, wordt aan dit verweer voorbij gegaan. De raadsman van de verdachte heeft tenslotte - zakelijke weergegeven - bepleit dat de verdachte dient te worden vrijgesproken dan wel te worden ontslagen van alle rechtsvervolging omdat geen sprake is van belediging. De sfeer van een verhoor is van groot belang bij het horen van een minderjarige. De verdachte moet intellectueel in staat zijn om aan het debat deel te nemen tijdens het verhoor. Die gelegenheid wordt niet gegeven als de verdachte gekapitteld wordt omdat hij geen u maar jij zegt tegen een agent. Daarmee is gehandeld in strijd met het IVRK en een dusdanige omgeving geschapen dat hij niet vrijelijk kon verklaren. De verdachte werd door de agente dusdanig getergd dat hij slechts met het uiten van de lelijke woorden kon reageren. De officier van justitie heeft aangegeven dat zij het verweer niet begrijpt. Het verweer van de raadsman wordt verworpen. Het behoeft geen nader betoog dat de eer en goede naam van de aangeefster is aangetast door de scheldwoorden die de verdachte haar heeft toegevoegd. De door de raadsman geschetste omstandigheden doen daar niet aan af. 3.3 De beoordeling van de tenlastelegging De kinderrechter stelt, op grond van de in dit vonnis genoemde bewijsmiddelen (4), de volgende feiten en omstandigheden vast die redengevend zijn voor het oordeel dat de verdachte de aan hem ten laste gelegde feiten heeft begaan zoals opgenomen in de hierna onder 3.4. volgende bewezenverklaring. Ten aanzien van 09/760680-09: a) Aangever [slachtoffer A.] heeft bij de politie verklaard dat op zaterdag 4 april 2009 een zilverkleurige ruitentikker (de kinderrechter begrijpt: life hammer) is weggenomen uit zijn auto; (5) b) De verdachte heeft bij de politie verklaard dat hij samen met [medeverdachte A.] op straat liep en een auto zag staan (de kinderrechter begrijpt uit de door de verdachte omschreven locatie en het weggenomen voorwerp, dat dit de auto van aangever betrof) waarvan het rechter achterraam openstond. Na aanvankelijk te zijn doorgelopen is hij samen met [medeverdachte A.] teruggelopen naar deze auto. Omdat de verdachte kleiner was dan [medeverdachte A.] is hij door het raam van de auto naar binnen gekropen. In het handschoenenvakje van de auto zag de verdachte een ramentikker liggen. De verdachte heeft deze ramentikker aan [medeverdachte A.] laten zien die een gebaar maakte waaruit de verdachte heeft opgemaakt dat hij de ramentikker moest meenemen. De verdachte heeft de ramentikker vervolgens meegenomen; (6) c) [medeverdachte A.] heeft bij de politie verklaard dat de verdachte de ramentikker uit de auto heeft weggenomen, dat het zou kunnen dat hij een handgebaar heeft gemaakt waaruit kon worden opgemaakt om de ramentikker mee te nemen en dat hij op de uitkijk stond. (7) Ten aanzien van 09/761327-09: Feit 1 a) Aangever [slachtoffer B.] heeft verklaard dat zijn Vespa Piaggo op 5 of 6 juni 2006 is gestolen. (8) b) Een tweetal verbalisanten heeft gerelateerd dat zij op 5 juli 2009 hebben gezien dat de verdachte bovengenoemde Vespa Piaggo zagen besturen. Voorts namen zij waar dat er in het contactslot een spijker zat; (9) c) De verdachte heeft bij de politie op de vraag of hij wist dat de scooter van diefstal afkomstig was, geantwoord: Ja, omdat de scooter uit het zicht moest staan. (10) Feit 2 a) Verbalisant Versteeg heeft verklaard dat de verdachte haar tijdens een verhoor de beledigende woorden heeft toegevoegd die in de tenlastelegging zijn opgenomen; (11) b) [medeverdachte B.] heeft verklaard dat hij hoorde dat verdachte tegen verbalisant Versteeg aan het schelden was en dat hij het woord 'kankerhoer' duidelijk heeft gehoord. (12) 3.4 De bewezenverklaring Gelet op het voorgaande wordt ten aanzien van de verdachte wettig en overtuigend bewezen geacht dat: 09/760680-09 hij op 4 april 2009 te 's-Gravenhage tezamen en in vereniging met een ander met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een life hammer, toebehorende aan [slachtoffer]; 09/761327-09 1. hij op 5 juli 2009 te 's-Gravenhage een bromscooter (Vespa LX50, zwart met kenteken [nummer]) voorhanden heeft gehad, terwijl hij ten tijde van het voorhanden krijgen van die bromscooter wist, dat het een door misdrijf verkregen goed betrof; 2. hij op 5 juli 2009 te 's-Gravenhage opzettelijk beledigend een ambtenaar, te weten [naam], hoofdagent van Politie Haaglanden, gedurende en ter zake van de rechtmatige uitoefening van haar bediening, in dier tegenwoordigheid mondeling heeft toegevoegd de woorden "Je bent een kankerwijf" en "kankerhoer". 4. De strafbaarheid van de feiten Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op. 5. De strafbaarheid van de verdachte Verdachte is eveneens strafbaar, omdat niet is gebleken van omstandigheden die zijn strafbaarheid uitsluit. 6. De straf/maatregel 6.1. De vordering van de officier van justitie De officier van justitie heeft gevorderd dat aan de verdachte een werkstraf wordt opgelegd voor de duur van 80 uur te vervangen door 40 dagen jeugddetentie als de werkstraf niet naar behoren wordt verricht. Voorts heeft de officier van justitie gevorderd dat aan de verdachte een voorwaardelijke jeugddetentie van twee weken wordt opgelegd met een proeftijd van twee jaar en de bijzondere voorwaarde van verplicht contact met de jeugdreclassering. 6.2. Het standpunt van de verdediging De verdediging heeft subsidiair bepleit dat de verdachte niet behoort te worden bestraft omdat slechts sprake is geweest van baldadig gedrag waarvoor vervolging door het openbaar ministerie niet in de rede lag. 6.3. Het oordeel van de kinderrechter Bij het opleggen van de straf heeft de kinderrechter rekening gehouden met de ernst van de gepleegde feiten alsmede de omstandigheden waaronder de verdachte deze feiten heeft begaan. Meer in het bijzonder heeft de kinderrechter het volgende in aanmerking genomen. De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het plegen van een tweetal vermogensdelicten terwijl hij nog zeer recent, op 19 januari 2009, door de kinderrechter was veroordeeld vanwege onder meer een vermogensmisdrijf. Daarnaast heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan het beledigen van een politieagente. De verdachte heeft onvoldoende respect getoond voor de eigendommen van een ander en heeft een politieagente geschoffeerd. De Raad voor de kinderbescherming heeft zorgen uitgesproken over het huidige functioneren van de verdachte. Deze zorgen betreffen zowel de thuissituatie, school als de besteding van de vrije tijd. De verdachte komt regelmatig midden in de nacht thuis, blowt regelmatig en heeft geen gestructureerde invulling van zijn vrije tijd. Hij maakt tevens deel uit van een groep jongens die volgens de politie overlast veroorzaakt in de wijk. Deze factoren verhogen volgens de Raad voor de kinderbescherming de kans op herhaling van het plegen van strafbare feiten. De kinderrechter deelt deze zorgen en had de zitting tevens in het pedagogische belang van de verdachte willen aanwenden om dit te bespreken tegen de achtergrond van de door hem bij de politie bekende delicten. De door de raadsman geadviseerde proceshouding - de verdachte beriep zich op zijn zwijgrecht - stond daar echter aan in de weg. Het komt de kinderrechter voor dat het aan de verdediging is om een zorgvuldige afweging te maken omtrent de belangen van de verdachte. Evenwel dringt zich in deze zaak de vraag op welk belang hier heeft geprevaleerd. Het is op zijn minst opmerkelijk dat juist de Salduz jurisprudentie waarin de bescherming van de belangen van de minderjarige een prominente rol speelt, in de praktijk kan resulteren in een door diezelfde jurisprudentie ingegeven proceshouding die in dit geval afbreuk doet aan de belangen van de minderjarige. De kinderrechter meent dat hij niet teveel waarde hecht aan de terechtzitting als hij vaststelt dat een kostbaar moment waarin gezocht kan worden naar een tijdig keerpunt in het leven van deze verdachte, verloren is gegaan aan een juridisch experiment dat in deze zaak van de aanvang af tot mislukken gedoemd was. Aan de verdachte valt in dit verband niets te verwijten. Aan zijn proceshouding zullen onder deze omstandigheden geen consequenties worden verbonden. Het subsidiaire standpunt van de raadsman, dat slechts sprake is van baldadig gedrag, vindt geen steun in de feiten. Een stevige werkstraf past bij de ernst van de delicten en de genoemde omstandigheden. Een voorwaardelijke jeugddetentie biedt een kader voor de nodige begeleiding en heeft tevens ten doel om de verdachte ervan te weerhouden om wederom strafbare feiten te plegen. De jeugdreclassering wordt verzocht te onderzoeken in hoeverre het blowgedrag van de verdachte behandeling behoeft. De kinderrechter zal in de bijzondere voorwaarden daarom expliciet opnemen dat een behandeling bij de Waag vanwege het blowgedrag tot de mogelijkheden behoort. Gelet op de persoon van de verdachte wordt een groter voorwaardelijk strafdeel opgelegd dan geëist door de officier van justitie. De onvoorwaardelijke werkstraf wordt daarom enigszins gematigd. 10. De toepasselijke wetsartikelen De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 77a, 77g, 77h, 77i, 77m, 77n, 77x, 77y, 77z, 77aa, 77gg, 266, 267, 310, 311, 416 van het Wetboek van Strafrecht. Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde. 11. De beslissing De kinderrechter, verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte de bij dagvaarding tenlastegelegde feiten heeft begaan en dat het bewezenverklaarde uitmaakt: ten aanzien van 09/760680-09 feit 1: diefstal door twee of meer verenigde personen; ten aanzien van 09/761327-09 feit 1: opzetheling; ten aanzien van 09/761327-09 feit 2: eenvoudige belediging terwijl de belediging wordt aangedaan aan een ambtenaar gedurende of terzake van de rechtmatige uitoefening van haar bediening, meermalen gepleegd; verklaart het bewezen verklaarde en de verdachte deswege strafbaar; verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij; veroordeelt de verdachte tot: een werkstraf voor de duur van 60 uren; beveelt, voor het geval dat de veroordeelde de werkstraf niet naar behoren verricht, dat vervangende jeugddetentie zal worden toegepast voor de duur van 30 dagen; bepaalt dat de tijd, door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering heeft doorgebracht, bij de eventuele tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijk gedeelte van de hem opgelegde werkstraf geheel in mindering zal worden gebracht; bepaalt de maatstaf volgens welke de aftrek overeenkomstig artikel 27 Wetboek van Strafrecht zal geschieden op 2 uren per dag. en een jeugddetentie voor de duur van 3 weken; bepaalt, dat de jeugddetentie van 3 weken niet zal worden tenuitvoergelegd, zulks onder de algemene voorwaarde, dat de veroordeelde zich voor het einde van de hierbij op 2 jaren vastgestelde proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit alsmede onder de bijzondere voorwaarde dat de veroordeelde zich gedurende de proeftijd zal gedragen naar de voorschriften hem te geven door of namens de Stichting Bureau Jeugdzorg, afdeling jeugdreclassering, zolang die instelling zulks nodig acht, ook als dit inhoudt het volgen van een behandeling bij de Waag vanwege zijn blowgedrag; Dit vonnis is gewezen door mr. R.J. de Bruijn, kinderrechter, in tegenwoordigheid van mr. M.H. van Limpt, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 3 september 2009. (1) Proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 4 april 2009, Pv nummer: PL 1524/2009/12218- 9 (blz. 62) (2) Proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 5 juli 2009, Pv nummer: PL 1534/2009/36661-4 (blz. 64) (3) Vergelijk: HR 29 oktober 1974, NJ 1975, 108 (4) Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt -tenzij anders vermeld- bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren van de politie Haaglanden. Waar wordt verwezen naar dossierpagina's betreffen dit de pagina's van de respectievelijke processen-verbaal met de nummers 1534/2009/12218-40 en 1524/2009/36661-15). (5) Blz. 50 (6) Blz. 71 en 72 (7) Blz. 74 e.v. (8) Blz. 57 e.v. (9) Blz. 16 (10) Blz. 68 (11) Blz. 78 e.v. (12) Blz. 81