Jurisprudentie
BJ7175
Datum uitspraak2009-09-03
Datum gepubliceerd2009-09-09
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureVoorlopige voorziening
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200902008/2/R2
Statusgepubliceerd
SectorVoorzitter
Datum gepubliceerd2009-09-09
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureVoorlopige voorziening
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200902008/2/R2
Statusgepubliceerd
SectorVoorzitter
Indicatie
Bij besluit van 17 februari 2009, nummer 1433694, heeft het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant (hierna: het college) besloten over de goedkeuring van het door de raad van de gemeente Oirschot (hierna: de raad) bij besluit van 23 juni 2008 vastgestelde bestemmingsplan "Kom Middelbeers" (hierna: het plan).
Uitspraak
200902008/2/R2.
Datum uitspraak: 3 september 2009
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op de verzoeken om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen:
1. [verzoekster sub 1], gevestigd te [plaats],
2. [verzoeker sub 2], wonend te [woonplaats],
en
het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 17 februari 2009, nummer 1433694, heeft het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant (hierna: het college) besloten over de goedkeuring van het door de raad van de gemeente Oirschot (hierna: de raad) bij besluit van 23 juni 2008 vastgestelde bestemmingsplan "Kom Middelbeers" (hierna: het plan).
Tegen dit besluit hebben [verzoekster sub 1] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 23 maart 2009, en [verzoeker sub 2] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 7 april 2009, beroep ingesteld.
Bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 23 maart 2009, heeft [verzoekster sub 1] de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen. Bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 7 april 2009, heeft [verzoeker sub 2] de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzitter heeft de verzoeken ter zitting behandeld op 25 augustus 2009, waar [verzoekster sub 1], vertegenwoordigd door [directeur], bijgestaan door mr. H.J.A. Ebbeng, werkzaam bij Ebbeng Advies, en [verzoeker sub 2], bijgestaan door mr. J.F.C.M. Mulders, werkzaam bij Achmea Rechtsbijstand, zijn verschenen.
Voorts is ter zitting de raad als partij gehoord, vertegenwoordigd door ing. S.A.A.M. van Kollenburg, ambtenaar in dienst van de gemeente.
2. Overwegingen
2.1. Het oordeel van de voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2.2. Het plan voorziet in een actuele planologische regeling voor met name het vastleggen en behouden van de bestaande situatie in de kern Middelbeers.
2.3. [verzoekster sub 1] betoogt dat het college ten onrechte goedkeuring heeft verleend aan de plandelen die betrekking hebben op [locatie 1], [locatie 2] en [locatie 3]. Zij beoogt met haar verzoek onomkeerbare gevolgen van inwerkingtreding van het plan te voorkomen. Zij wijst er in dit verband op dat het gemeentebestuur heeft aangekondigd op basis van het plan handhavend op te gaan treden tegen de bewoning door [directeur] van een gedeelte van het bedrijfspand aan [locatie 3]. Verder voert zij aan, samengevat weergegeven, dat haar pand [locatie 2] ten onrechte een woonbestemming heeft gekregen omdat het voormalig winkelpand slechts tijdelijk werd bewoond. Voorts brengt [verzoekster sub 1] naar voren dat het pand [locatie 1] ten onrechte als de bedrijfswoning behorend bij [locatie 3] is bestemd terwijl de woning door derden wordt bewoond en dat het plan ten onrechte geen bedrijfswoning toelaat op [locatie 3].
2.3.1. Ter zitting is komen vast te staan dat de raad het niet wenselijk acht om de bewoning van het bedrijfspand [locatie 3] als zodanig te bestemmen. Voorts heeft de raad ter zitting bevestigd dat het gemeentebestuur voornemens is handhavend op te treden tegen de bewoning van het pand [locatie 3] zodra het plan in werking treedt.
2.3.2. Het plan voorziet voor het perceel [locatie 1] in de bestemming "Bedrijf (B)" met de aanduiding 'bedrijfswoning toegestaan (bw)'. Voor het perceel [locatie 2] voorziet het plan in een plandeel met de bestemming "Wonen (W)". Het perceel [locatie 3] heeft in het plan de bestemming "Bedrijf (B)". Naar het voorlopig oordeel van de voorzitter is uit de stukken en het verhandelde ter zitting niet inzichtelijk geworden waarom voor de desbetreffende percelen in de hiervoor genoemde bestemmingen is voorzien. Met name is voorshands onvoldoende duidelijk of, zoals de raad stelt, de voormalige winkel [locatie 2] geschikt is voor bewoning en hoe zwaarwegend de ruimtelijke bezwaren van de raad zijn tegen de verschuiving van de aanduiding 'bedrijfswoning toegestaan' van het perceel [locatie 1] naar het perceel [locatie 3]. De onderhavige procedure leent zich niet voor nader onderzoek hiernaar. Gelet hierop en op het belang van [verzoekster sub 1] dat is gediend met het niet in werking treden van het plan, ziet de voorzitter aanleiding om het verzoek toe te wijzen en de hierna te melden voorlopige voorziening te treffen.
2.4. [verzoeker sub 2] woont aan de [locatie 4] en betoogt dat het college ten onrechte goedkeuring heeft verleend aan het plandeel met de bestemming "Wonen (W)" dat betrekking heeft op het naast zijn woning gelegen perceel [locatie 5]. Hij beoogt met zijn verzoek onomkeerbare gevolgen van inwerkingtreding van het plan te voorkomen. Verder voert hij aan, samengevat weergegeven, dat de voorziene extra bebouwing zal leiden tot een inbreuk op het naastgelegen beekdal en dat de toegestane bouwmassa zal leiden tot een verlies aan uitzicht en privacy. Voorts brengt hij naar voren dat het gemeentebestuur willekeurig handelt omdat hem in het verleden een aanbouw is geweigerd en dat zijn woning in waarde zal dalen.
2.4.1. De raad heeft ter zitting toegelicht dat de voorziene woning past binnen de uitgangspunten van het gemeentelijk beleid en dat op basis van gewijzigd beleid meer mogelijk is dan voorheen het geval was.
2.4.2. Ter zitting is komen vast te staan dat nog geen aanvraag voor bouwvergunning is ingediend, maar dat in het recente verleden wel een verzoek om vrijstelling is gedaan voorzien van een ruimtelijke onderbouwing. Gelet hierop acht de voorzitter het niet uitgesloten dat op korte termijn een aanvraag voor bouwvergunning zal worden ingediend.
2.4.3. Het perceel is in het Uitwerkingsplan Zuidoost Brabant uit 2005 aangeduid als 'stedelijk gebied'. Niet aannemelijk is geworden dat de voorziene bestemming voor het perceel niet in overeenstemming is met het provinciaal en het - gewijzigde - gemeentelijk beleid. Gegeven de tussentijdse wijziging in het gemeentelijk beleid valt voorts op voorhand niet in te zien dat uit de omstandigheid dat in het verleden niet is meegewerkt aan uitbreidingsplannen van [verzoeker sub 2] en nu wel aan nieuwbouw op het naastgelegen perceel, moet worden afgeleid dat sprake is van willekeurig handelen door het gemeentebestuur.
2.4.4. [verzoeker sub 2] heeft ter zitting toegelicht dat zijn vrees voor aantasting van zijn uitzicht en privacy met name is gebaseerd op het feit dat in de ruimtelijke onderbouwing die bij het plan is gevoegd een grote schuur van 7,5 meter hoog op de perceelgrens is ingetekend. Voorts vreest hij voor een bedrijfsmatig gebruik van de schuur.
2.4.5. Ingevolge artikel 15.2., onder 2., aanhef en sub b., g. en h., van de planvoorschriften, voor zover hier van belang, mogen bijgebouwen uitsluitend op een afstand van 3 meter uit de zijdelingse perceelsgrens worden gebouwd en mag de goot- en bebouwingshoogte niet meer dan 4 respectievelijk 5,5 meter bedragen. Voorts bevatten de planvoorschriften een gebruiksbepaling die het door [verzoeker sub 2] bedoelde gebruik uitsluit. Gelet op de grootte en de ligging van de betrokken percelen en de aan de bebouwings- en gebruiksmogelijkheden verbonden beperkingen, is de voorzitter op voorhand van oordeel dat [verzoeker sub 2] niet aannemelijk heeft gemaakt dat de waarde van zijn woning, zijn uitzicht en zijn privacy onevenredig zullen worden aangetast.
2.4.6. Gelet op het vorenstaande ziet de voorzitter op voorhand geen grond voor de verwachting dat het college in hetgeen [verzoeker sub 2] heeft aangevoerd aanleiding had moeten zien goedkeuring aan het door hem bestreden plandeel te onthouden. Het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening dient dan ook te worden afgewezen.
2.5. Ten aanzien van [verzoekster sub 1] dient het college op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld. Ten aanzien van [verzoeker sub 2] bestaat voor een proceskostenveroordeling geen aanleiding.
3. Beslissing
De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. schorst bij wijze van voorlopige voorziening het besluit van het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant van 17 februari 2009, nummer 1433694, voor zover daarbij goedkeuring is verleend aan:
a. het plandeel met de bestemming "Bedrijf (B)" voor zover dat betrekking heeft op de percelen [locatie 1] en [locatie 3],
b. de nadere aanduiding 'bedrijfswoning toegestaan (bw)' voor zover die betrekking heeft op het perceel [locatie 1], en
c. het plandeel met de bestemming "Wonen (W)" dat betrekking heeft op het perceel [locatie 2];
II. wijst het verzoek van [verzoeker sub 2] af;
III. veroordeelt het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant tot vergoeding van bij [verzoekster sub 1] in verband met de behandeling van het verzoek opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 644,00 (zegge: zeshonderdvierenveertig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
IV. gelast dat het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant aan [verzoekster sub 1] het door haar voor de behandeling van het verzoek betaalde griffierecht ten bedrage van € 297,00 (zegge: tweehonderdzevenennegentig euro) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. R.J. Hoekstra, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. R.E.A. Matulewicz, ambtenaar van Staat.
w.g. Hoekstra w.g. Matulewicz
voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 3 september 2009
45-545.