![logo-zwart logo-zwart](/export/ad/ad59329DJKqloqcjh.jpeg)
Jurisprudentie
BJ7119
Datum uitspraak2009-09-02
Datum gepubliceerd2009-09-08
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers08/3698 ZW
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2009-09-08
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers08/3698 ZW
Statusgepubliceerd
Indicatie
De verzekeringsarts heeft appellante per 1 augustus 2007 hersteld verklaard voor de geselecteerde functies zoals deze bij de eerdere WAO-beoordeling zijn voorgehouden. Geen recht meer op ziekengeld. Met de rechtbank is de Raad van oordeel dat geen aanleiding bestaat de bevindingen van de bezwaarverzekeringsarts voor onjuist te houden. Overlegde informatie in hoger beroep bevat geen nieuwe niet eerder door het Uwv onderkende gegevens.
Uitspraak
08/3698 ZW
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellante], wonende te [woonplaats] (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank Arnhem van 28 mei 2008, 07/4560 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellante
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 2 september 2009
I. PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. M. Tracey, werkzaam bij ARAG Rechtsbijstand te Leusden, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het geding is ter behandeling aan de orde gesteld ter zitting op 22 juli 2009, waar partijen niet zijn verschenen.
II. OVERWEGINGEN
1.1. Appellante, voorheen werkzaam als restaurantmedewerkster, is voor dit werk per 10 juni 1998 uitgevallen wegens chronische vermoeidheidsklachten. Aansluitend aan de wachttijd is appellante een uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheids-verzekering (WAO) toegekend, laatstelijk berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%. Deze uitkering is, na een medische en arbeidskundige herbeoordeling, waarbij ook een Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) van 8 juli 2005 is opgesteld, met ingang van 23 oktober 2005 ingetrokken. Appellante heeft zich vervolgens vanuit een uitkeringssituatie ingevolge de Werkloosheidswet meerdere malen ziek gemeld, voor het laatst op 20 december 2006 met klachten voortvloeiende uit een chronisch vermoeidheidssyndroom (CVS). Naar aanleiding van deze laatste ziekmelding heeft appellante meerdere malen het spreekuur van de verzekeringsarts A.F. Malyar bezocht. Tijdens het laatste spreekuur van 20 juni 2007 heeft de verzekeringsarts haar per 1 augustus 2007 hersteld verklaard voor de geselecteerde functies zoals deze bij de eerdere WAO-beoordeling aan appellante zijn voorgehouden. Bij besluit van 31 juli 2007 is aan appellante meegedeeld dat zij dienovereenkomstig met ingang van 1 augustus 2007 geen recht meer heeft op ziekengeld.
1.2. Het tegen het besluit van 31 juli 2007 gerichte bezwaar van appellante – waarbij ook rugklachten worden vermeld – is na een heroverweging door de bezwaarverzekeringsarts M. Carere bij besluit van 18 september 2007 (hierna: het bestreden besluit) ongegrond verklaard.
2. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard en daarbij met name betekenis toegekend aan de bevindingen van de betrokken bezwaarverzekeringsarts.
3.1. In hoger beroep heeft appellante – onder verwijzing naar de gronden in beroep – aangevoerd dat zij wegens lichamelijke en psychische klachten meer beperkt is dan door het Uwv wordt aangenomen.
3.2. De Raad overweegt als volgt.
3.3. Ingevolge artikel 19, eerste en vierde lid, van de Ziektewet (ZW) heeft de verzekerde bij ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid, als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebreken, recht op ziekengeld.
3.4. Volgens vaste jurisprudentie van de Raad dient onder ‘zijn arbeid’ in voormelde zin te worden verstaan de laatstelijk voor de ziekmelding feitelijk verrichte arbeid. Deze regel lijdt echter in zoverre uitzondering dat, wanneer de verzekerde na het volbrengen van de voorgeschreven wachttijd, blijvend ongeschikt is voor zijn oude werk en niet in enig werk heeft hervat, als maatstaf geldt arbeid, zoals die nader is geconcretiseerd bij de beoordeling van betrokkenes aanspraak op een uitkering ingevolgde de WAO. Van ongeschiktheid in de zin van de ZW is geen sprake indien de verzekerde geschikt is voor ten minste één van de functies die zijn geselecteerd bij de schatting in het kader van de WAO.
3.5. Verzekeringsarts Malyar heeft, zoals blijkt uit de rapportage van 20 juni 2007, de informatie van 15 mei 2007 van de groepstherapeut A. van Dijk, verbonden aan het Nijmeegs Kenniscentrum Chronische Vermoeidheid, bij de beoordeling meegewogen. De bezwaarverzekeringsarts Carere heeft appellante vervolgens op het spreekuur van 18 september 2007 onderzocht en is, na beoordeling van de in 2005 aan appellante voorgehouden functies, tot de conclusie gekomen dat de functie van beginnend administratief medewerkster voor haar passend geacht kan worden. Daarbij heeft de bezwaarverzekeringsarts aangetekend dat bij de eerdere WAO-beoordeling de rug- en vermoeidheidsklachten al bekend waren en dat met deze klachten in de opgestelde FML van 8 juli 2005 al in voldoende mate rekening is gehouden. Ook de in de FML aangegeven psychische beperkingen zijn, gelet op de bevindingen van de verzekeringsarts Malyar tijdens het onderzoek op 20 juni 2007, nog immer adequaat te achten, aldus de bezwaarverzekeringsarts. Zoals is aangegeven in de rapportage van de bezwaarverzekeringsarts Carere van 31 maart 2008, blijkt uit de in beroep overgelegde informatie van de huisarts dat de toename van de rugklachten eerst op 8 november 2007 heeft plaatsgevonden, derhalve drie maanden na de datum in geding. Groepstherapeut Van Dijk geeft in haar brief van 25 februari 2008 aan dat sprake is van een partiële verbetering door de cognitieve therapie. Volgens Carere komt dit beeld overeen met de bevindingen tijdens de hoorzitting van 18 september 2007. Nu ook de behandeling voor de psychische klachten, zoals is aangegeven in de brief van psychiater A.C. van Wolferen van 27 februari 2008, eerst op 10 januari 2008 – ruim vier maanden na de datum in geding – is gestart, is de bezwaarverzekeringsarts Carere van oordeel dat de in beroep overgelegde informatie geen aanleiding geeft voor een andere visie op de belastbaarheid van appellante per 1 augustus 2007.
3.6. Met de rechtbank is de Raad van oordeel dat geen aanleiding bestaat de bevindingen van de bezwaarverzekeringsarts voor onjuist te houden.
3.7. Appellante heeft in hoger beroep bij brief met bijlagen van 6 juli 2009, bij de Raad ter griffie ontvangen op 7 juli 2009, derhalve – anders dan het Uwv heeft betoogd – met inachtneming van de termijn als bedoeld in artikel 8:58 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), nog stukken ingezonden van de haar behandelend artsen, te weten de psychiater, huisarts, groepstherapeut en neuroloog. De Raad is van oordeel dat deze informatie geen nieuwe niet eerder door het Uwv onderkende medische gegevens bevat. Daarbij tekent de Raad aan dat de brieven van de neuroloog M.J.J. Prick van
27 november 2007 en van de psychiater Van Wolferen van 27 februari 2008 al in de procedure bij de rechtbank zijn overgelegd en dat de overige informatie niet wezenlijk afwijkt van de eerder ingebrachte informatie.
4. Hetgeen onder 3.5 tot en met 3.7 is overwogen leidt tot de conclusie dat het Uwv op juiste gronden het recht van appellante op ziekengeld ingevolge de ZW per 1 augustus 2007 heeft beëindigd. Het hoger beroep slaagt niet. De aangevallen uitspraak komt voor bevestiging in aanmerking.
5. De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Awb.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door Ch. van Voorst, in tegenwoordigheid van M.A. van Amerongen als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 2 september 2009.
(get.) Ch. van Voorst.
(get.) M.A. van Amerongen.
GdJ