Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BJ7099

Datum uitspraak2009-09-03
Datum gepubliceerd2009-09-08
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank Breda
Zaaknummers801425-08 [P]
Statusgepubliceerd


Indicatie

rechtbank veroordeelt verdachte wegens verrichten van werkzaamheden in een cocaïnewasserij tot gevangenisstraf van 2 jaren. Rechtbank verwerpt verweren inzake détournement de pouvoir en onrechtmatige aanhouding.


Uitspraak

RECHTBANK BREDA Sector strafrecht parketnummer: 801425-08 [P] vonnis van de meervoudige kamer d.d. 3 september 2009 in de strafzaak tegen [ver[medeverdachte 5] geboren op [datum] te Santo Domingo (Dominicaanse Republiek) thans gedetineerd in de PI Zuid West, locatie De Dordtse Poorten, te Dordrecht raadsman mr. M.D. Winter, advocaat te ‘s-Gravenhage 1 Onderzoek van de zaak De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 20 augustus 2009, waarbij de officier van justitie, mr. Laheij, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt. 2 De tenlastelegging De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht. De tenlastelegging is gewijzigd overeenkomstig artikel 313 van het Wetboek van Strafvordering. De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte: Primair: samen met anderen ongeveer 92,5 kilogram van een materiaal bevattende cocaïne heeft bewerkt; Subsidiair: samen met anderen voorbereidingshandelingen heeft verricht voor het terugwinnen van 92,5 kilogram van een materiaal bevattende cocaïne en/of dat materiaal opzettelijk aanwezig heeft gehad. 3 De voorvragen De dagvaarding is geldig. De rechtbank is bevoegd. De ontvankelijkheid van de officier van justitie. De raadsman heeft aangevoerd dat uit het procesdossier blijkt dat de politie de heer [naam werknemer gemeente], werkzaam als toezichthouder bij de gemeente Roosendaal, heeft gebruikt om onder het mom van een milieucontrole toegang te krijge[adres]and aan de [adres] Er is sprake van een ‘opzetje’ tussen de politie en [naam werknemer gemeente]. Naar de mening van de verdediging is er sprake van détournement de pouvoir en dient de officier van justitie niet ontvankelijk te worden verklaard in haar vervolging. Subsidiair is de verdediging van mening dat er sprake is van schending van artikel 27 van het Wetboek van Strafvordering. Dit dient eveneens te leiden tot de niet ontvankelijkheid van de officier van justitie in haar vervolging. De officier van justitie is van mening dat er totaal geen sprake is van détournement de pouvoir. Het initiatief van de milieucontrole lag geheel bij de Regionale Milieudienst en de heer [naam werknemer gemeente]. Op het moment dat [naam werknemer gemeente] de loods van medeverdachte [naam medever[naam medeverdachte] had betreden, heeft hij verder onderzoek verricht naar mogelijke overtredingen van de milieuwetgeving en heeft hij daarvan een proces-verbaal opgemaakt. Zodra duidelijk was dat er meer aan de hand was, heeft [naam werknemer gemeente] het onderzoek overgedragen aan de politie, waardoor het optreden van de politie overging van assistentie bij de controle naar het optreden op basis van de Opiumwet. Naar de mening van de officier van justitie is evident dat er een milieucontrole heeft plaatsgevonden en dat er hoe dan ook geen sprake is van een situatie waarin de controlebevoegdheid van de milieuwetgeving uitsluitend is gebruikt voor een ander doel (vgl HR 21 november 2006, LJN AY9670). Ten aanzien van het subsidiair gevoerde verweer is de officier van justitie van mening dat door de aangetroffen situatie in de loods wel degelijk een relatie is te leggen met overtreding van de Opiumwet. Er is daarom sprake geweest van een redelijke verdenking. De rechtbank overweegt als volgt. Op geen enkele wijze is naar het oordeel van de rechtbank zelfs maar aannemelijk geworden dat het door [naam werknemer gemeente] verrichte onderzoek is aangevangen met het doel of mede met het doel om informatie/duidelijkheid te verkrijgen over een hennepkwekerij, een cocaïnewasserij of andere drugsactiviteiten. [naam werknemer gemeente] heeft in zijn verklaringen bij de rechter-commissaris naar het oordeel van de rechtbank duidelijk gemaakt dat het betreffende onderzoek een periodieke controle was in het kader van de Wet milieubeheer en dat hij, na een eigen zelfstandig onderzoek naar informatie over het pand van medeverdachte [naam medeverdachte] op internet, alleen contact heeft opgenomen met een medewerker van het Courageteam, omdat het logo van dat team op het scherm was verschenen bij het intypen van de straatnaam van het pand. Uit geen van de bewijsmiddelen blijkt dat hij toen er van uitging of in de veronderstelling verkeerde dat er een hennepkwekerij op dat adres zou zijn. Hij verkreeg door het contact met het Courageteam wel de wetenschap dat er in het verleden een hennepkwekerij op dat adres was aangetroffen. Dat feit doet echter aan het doel waarmee [naam werknemer gemeente] zijn onderzoek wilde gaan doen niet af. De informatie die [naam werknemer gemeente] had ingewonnen, was voor hem louter van belang om duidelijkheid te verkrijgen omtrent eventueel door hem in het kader van dat onderzoek te verwachten problemen. Of in dat contact nou wel of niet een specifiek nummer is genoemd, is naar het oordeel van de rechtbank niet van belang. Vervolgens kan in het midden blijven of [naam werknemer gemeente] daarna wellicht het vermoeden heeft gekregen dat er (weer) een hennepkwekerij aanwezig was. Ook kan in het midden blijven of [naam werknemer gemeente] dat vermoeden heeft medegedeeld aan de politiemensen die hij vroeg om assistentie te verlenen. Uit de zich in het dossier bevindende verklaringen van alle betrokkenen blijkt dat zij ter plaatse zijn gekomen in verband met de vordering tot toegang tot het afgesloten gedeelte van de loods die [naam werknemer gemeente] in het kader van de Wet milieubeheer wilde gaan doen. Tot een dergelijke vordering was hij gerechtigd, ook al had hij het vermoeden van andere (drugsgerelateerde) activiteiten. Nergens blijkt uit dat op dat moment het binnentreden niet meer geschiedde op basis van die wet maar uitsluitend op basis van dat vermoeden en daarmee dus een ander doel had gekregen. De rechtbank verwerpt het verweer. Ook het verweer dat de aanhouding onrechtmatig is en daarmee ook de daarop volgende doorzoeking, omdat ten tijde van de aanhouding onvoldoende strafrechtelijke verdenking bestond, wordt verworpen. Op grond van vaste juriprudentie leidt dit niet tot niet-ontvankelijkheid. Er is geen reden voor schorsing van de vervolging. 4 De beoordeling van het bewijs 4.1 Het standpunt van de officier van justitie De officier van justitie acht het primaire feit wettig en overtuigend bewezen en baseert zich daarbij op het volgende. In de loods van medeverdachte [naam medeverdachte] sr. aan de [adres] is op 3 december 2008 een cocaïnewasserij aangetroffen. In de loods werden 205 zakken van 450 gram cacaopoeder ( = 92,25 kilo) gevonden. Deels waren deze zakken geleegd en werd de inhoud aan een chemisch proces onderworpen. Willekeurig werden narcotests verricht die alle een positieve reactie op cocaïne gaven. Daarnaast werd 400 gram cocaïnebase aangetroffen in een bloembak. Latere tests van het NFI hebben de voorlopige conclusies bevestigd. Tijdens het betreden van de loods en het openen van de aldaar aanwezige caravan, zijn vijf Spaans sprekende verdachten aangetroffen in die caravan. De verklaringen van die verdachten, dat zij vrij forse bedragen betaald zouden krijgen voor schoonmaak- en/of kookwerkzaamheden, zijn onaannemelijk. Ook wisselen zij in hun verklaringen over het tijdstip van arriveren, met wie zij zijn aangekomen en wanneer de caravan is binnengebracht. In de loods zijn diverse mondkapjes/gelaatsmaskers en andere spullen aangetroffen waarop dacty- en/of DNA-sporen van de verschillende verdachten zijn aangetroffen. Bovendien zaten er sporen van cacao en cocaïne op de gelaatsmaskers en is komen vast te staan dat deze sporen daar recent en op een actieve wijze op zijn gekomen. Bovendien lijkt het erop dat [medeverdachte] de gelaatsmaskers/mondkapjes zelf bij de Gamma heeft gekocht en meegenomen en dat ze dus niet eerder gebruikt zijn. Ten slotte zijn er aantekeningen gemaakt op een schrijfblokje en een agenda die passen bij de aangetroffen situatie en het wasproces. Opvallend is dat daar ook het getal 203 is genoemd, mogelijk het oorspronkelijke aantal gevulde zakjes cacao. Gelet op dit alles kan wettig en overtuigend worden bewezen dat verdachte actief betrokken is geweest bij het wasproces en daar ook wetenschap van heeft gehad. Zijn rol is er dan ook één van het bewerken van het materiaal waarin zich cocaïne bevindt en derhalve één van medepleger. 4.2 Het standpunt van de verdediging De verdediging is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen. Uit de DNA-analyse kan slechts worden afgeleid dat verdachte een gelaatsmasker heeft gebruikt. Deskundige [naam deskundige] van het NFI heeft verklaard dat het aantreffen van de sporen niet betekent dat iets gezegd kan worden over de duur of intensiteit waarmee het masker gedragen is. Verdachte droeg een masker vanwege de vuile lucht en viezigheid in de loods. Het dragen van het masker staat niet gelijk aan het gebruik daarvan ten tijde van het winnen van cocaïne. Deskundige [naam deskundige] eveneens van het NFI, heeft verklaard dat zij aan de staat van het masker niet heeft kunnen afleiden in welke tijdspanne de cocaïnesporen daarop zijn gekomen. De cocaïnesporen op de maskers kunnen evengoed op een eerder moment in de filters van de maskers zijn gekomen dan het moment dat verdachte zich in de loods heeft gemeld. Tenslotte verklaart getuige [getuige 1] dat men nog niet verder was gekomen dan de eerste menging, het oplossen van wasbenzine in de waterlaag. Het poeder dat in de grijze emmers is aangetroffen, kan goed elders gewonnen zijn. De verdediging verzoekt verdachte vrij te spreken. 4.3 Het oordeel van de rechtbank Het verweer van de verdediging dat de aanhouding onrechtmatig is en tot bewijsuitsluiting moet leiden, wordt verworpen. Op verzoek van [naam werknemer gemeente] zijn in het kader van het door hem te verrichten onderzoek vijf agenten ter plaatse gekomen. Zij zijn met [naam werknemer gemeente] naar binnen gegaan. Zij troffen in de loods, die afgesloten was geweest, een caravan aan met daarin, naar na aankloppen bleek, 5 Spaans sprekende mannen. Dat feit op zich is door zijn ongebruikelijkheid al voldoende om de verdenking te mogen doen rijzen van een strafbaar feit. Verbalisant [naam verbalisant] is vervolgens begonnen met het vragen naar de identiteitsbewijzen. Terwijl hij dat doet, hoort hij een collega roepen dat de mannen moeten worden aangehouden op basis van de Opiumwet. Daartoe gaat hij dan ook over. Dat hij zelf op dat moment ter zake geen verdenking had, doet niet af aan de mogelijkheid dat een andere verbalisant inmiddels de loods was in gelopen en had gezien wat zich in de openstaande container bevond. Wat zich daarin bevond, kan naar het oordeel van de rechtbank, afgaande op de zich in het dossier bevindende foto’s, zonder meer de verdenking doen rijzen van overtreding van de Opiumwet. [naam verbalisant] heeft ook verklaard dat, toen hij later de situatie bekeek aan de hand van foto’s die hij had gemaakt om een bevestiging te krijgen van de verdenking van zijn collega, hij ook een relatie met de Opiumwet legde. Naar aanleiding van een milieucontrole in opdracht van de gemeente Roosendaal is verbalisant [naam werknemer gemeente] in de functie van toezichthouder B op grond van de Wet milieubeheer en de Wet op de economische delicten op 3 december 2008 omstreeks 09.50 uur naar het bedrijfsterrein aan de [adres] gegaan. Bij het betreden van het terrein constateerde [naam werknemer gemeente] diverse milieuovertredingen en andere vreemde zaken. Zo zag [naam werknemer gemeente] een zeecontainer waarbij hij een geluid hoorde dat klonk als het blazen van een luchtuitlaat. Even later zag hij tussen de loods en de container de desbetreffende op kunststof gelijkende luchtuitlaat. [naam werknemer gemeente] wilde om deze redenen binnen in de loods zijn milieucontrole vervolgen. Omdat de aanwezige zoon van eigenaar [naam medeverdachte] geen sleutels tot zijn beschikking had, werd [naam medeverdachte] senior gebeld met de mededeling dat [naam werknemer gemeente] de loods wilde betreden. Nadat [naam medeverdachte] sr. en de eveneens geïnformeerde verbalisanten Fennis en [naam verbalisant] ter plaatse waren gekomen, heeft [naam werknemer gemeente] aan [naam medeverdachte] sr. gevorderd om de toegangsdeur te openen en hem zodoende de toegang tot de loods te verschaffen. Bij het openen van de loods roken de verbalisanten Fennis en [naam verbalisant] een bijzondere geur en zagen zij op meerdere plaatsen tonnen met chemische stoffen en beschermingsmiddelen. Vanwege het vermoeden dat in de loods een XTC-lab was gevestigd, werd het onderzoek door [naam werknemer gemeente] overgedragen aan de politie en heeft [naam werknemer gemeente] zijn eigen milieucontrole vervolgd. In een deel van de loods stond een caravan waaruit stemmen kwamen. Bij het openen van deze caravan bleken er vijf Spaans sprekende mannen in te liggen slapen, zijnde de verdachten [medeverdachte], [medeverdachte 2], [medeverdachte3], [medeverdachte 5] en [medeverdachte 6]. De verbalisanten hebben hen vervolgens verzocht zich te legitimeren. Enige momenten later werden deze verdachten aangehouden omdat er een verdenking van overtreding van de Opiumwet was gerezen. In de loods werden voorts 205 zakken van 450 gram cacaopoeder, totaal 92,25 kilogram, gevonden. Deels waren deze zakken geleegd en was de inhoud aan een chemisch proces onderworpen. Slechts 15 zakjes waren nog gevuld. Daarnaast trof men in een bloempot een hoeveelheid van 400 gram cocaïnebase aan. Narcotests gaven een positieve reactie op cocaïne, welke voorlopige conclusies later werden bevestigd door het NFI. Verbalisant [getuige 1] van het LFO heeft verklaard dat hij bij het betreden van de container een zurige geur rook die hij herkende als de geur die behoort bij de bewerking van cocaïne. Verder zag hij naast een zwarte bak twee kenmerkende houten mengstokken die veelal gebruikt worden bij het mengen van chemicaliën bij het terugwinnen van cocaïne uit een dragermateriaal. In de container bevond zich een groot aantal goederen die [getuige 1] herkende als behorend bij het terugwinproces van cocaïne. Er werd wasbenzine gevonden en er stonden en lagen diverse dozen en zakjes waarin cacaopoeder zat of had gezeten. Concluderend was er volgens [getuige 1] sprake van het wassen van cocaïne uit cacaopoeder dat recentelijk in gang was gezet. Gelet op het aantal mensen dat in de wasserij aan het werk was, is het volgens [getuige 1] goed mogelijk dat de aangetroffen cocaïnebase in de korte periode van één of twee dagen verkregen kan zijn. In de loods werden diverse gebruikte mondkapjes/halfgelaatsmaskers gevonden welke zijn bemonsterd door het NFI. De bemonstering vond plaats aan de binnenzijde bij de ventilatieopeningen ter hoogte van de mond en bij de randen die aansluiten op het gezicht van de drager. Ten aanzien van vier maskers kon worden vastgesteld dat deze (onder meer) gedragen zijn door de verdachten [medeverdachte], [medeverdachte 2], [medeverdachte 5] en [medeverdachte 6]. Deze halfgelaatsmaskers zijn tevens getest op de aanwezigheid van cocaïne. De door [medeverdachte], [medeverdachte 2] en [medeverdachte 5] gedragen maskers bevatten cocaïne, specifiek aanwezig in een filter van het masker. In de verzamelde sporen van alle items werd theobromine, een stof die voorkomt in cacao, aangetoond. Gelet op de plaats waar de cocaïne werd aangetroffen, namelijk in het filtermateriaal gedrongen, toont dit aan dat het masker is gebruikt bij een handeling waarbij (verstoven) cocaïne vrij is gekomen. De plaats waar de cocaïne is aangetroffen en de hoeveelheid daarvan duidt niet op een contaminatie door toevallige aanwezigheid van het masker. De theorie dat het masker in eerdere wasserijen heeft gelegen en de sporen er zo op zijn gekomen wordt door de NFI-deskundige Van der Laan als onwaarschijnlijk bestempeld. Dat een dergelijke wasserij heeft bestaan, waarbij een of meer van de medeverdachten betrokken waren, is bovendien ook niet aannemelijk gemaakt. Het geheel wijst dan ook niet op het passief terechtkomen van de aangetroffen cocaïne. Daarbij komt dat verdachte [medeverdachte] heeft verklaard dat hij bij de Gamma mondkapjes heeft gekocht voordat hij naar de loods werd gebracht. Nu er in de loods ook een plastic tas van de Gamma is aangetroffen, gaat de rechtbank er vanuit dat de geteste mondkapjes/(half)gelaatsmaskers recent zijn gekocht en dan ook niet eerder zijn gebruikt dan in het kader van de activiteiten in de loods. Voorts zijn er in de loods een agenda en een notitieblokje gevonden met daarop aantekeningen die passen bij de aangetroffen situatie en de aanwezigheid van bepaalde goederen in de loods. Er worden getallen genoemd, onder meer het getal 203, die overeenkomen met de in de diverse dozen afzonderlijk of in totaal aangetroffen zakken cacao. De verdachten [medeverdachte] en [medeverdachte 6] hebben beiden bekend dat zij enkele notities hebben gemaakt. Over de inhoud van deze notities beweren zij echter dat zij niet (meer) weten wat daar de betekenis van is of verklaren daar in de ogen van de rechtbank niet consistent of geloofwaardig over. Door de verdediging is ten slotte gesteld dat de reële mogelijkheid bestaat dat het terugwinproces al in een eerder stadium heeft plaatsgevonden en dat er dus andere personen voor verantwoordelijk zijn dan verdachte en zijn medeverdachten. Zij zouden slechts in de loods zijn geweest om de boel op te ruimen en zich niet zelf hebben ingelaten met de bewerking van de cacao en cocaïne. De rechtbank zal dit verweer echter passeren, nu er uit het strafdossier geen enkele aanwijzing blijkt dat er andere personen dan de verdachten verantwoordelijk zijn voor hetgeen zich in de periode van 1 tot en met 3 december 2008 in de loods aan de [adres] heeft afgespeeld. Uit de testen van het NFI blijkt weliswaar dat er gesproken wordt over “onbekend gebleven personen” die de maskers gedragen zouden hebben, maar dit wil niet logischerwijs zeggen dat het gaat om andere personen dan de aangehouden verdachten en het sluit de aangehouden verdachten dan ook zeker niet uit. Bovendien is komen vast te staan dat in elk geval vier van de vijf Spaans sprekende verdachten ten minste eenmaal een mondkapje hebben gedragen. De rechtbank is gebleken dat de 5 Spaans sprekende verdachten in het onderzoek ‘Slaai’ wisselende verklaringen hebben afgelegd. Zo is er afwijkend verklaard over de personen met wie elke verdachte is aangekomen, over de werkzaamheden die er wel of niet zijn verricht en over de beloning die zij zouden ontvangen voor de kook- en/of schoonmaak¬werkzaamheden die zij in de loods zouden moeten uitvoeren. Bovendien hebben de verdachten in de loop der tijd hun verklaringen op deze punten aangepast en/of bijgesteld. De rechtbank kan op basis van deze verklaringen in onderlinge samenhang bezien zich dan ook geen oordeel vormen over de handelingen die elk van deze verdachten heeft verricht. Wel verklaren diverse verdachten (onder andere verdachte [medeverdachte 2] ) dat zij op 1 december zijn aangekomen. Dit past in de verklaring van verdachte [medeverdachte] 13 dat hij op 2 december bij Gamma goederen heeft gekocht voor alle verdachten en dat toen hij aankwam er al andere personen aanwezig waren. Op grond hiervan en op grond van de verklaringen van verbalisant [getuige 1] en de NFI-deskundige [naam deskundige] welke laatste een productieproces beschrijft dat binnen 2 x 24 uur mogelijk is, gaat de rechtbank bij de bewezenverklaring uit van een pleegperiode van 1 tot en met 3 december 2008. Op grond van vorenstaande in onderlinge samenhang bezien, acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich in de periode 1 december 2008 tot en met 3 december 2008 schuldig heeft gemaakt aan het tezamen en in vereniging met anderen bewerken van ongeveer 92,5 kilogram van een materiaal bevattende cocaïne. Cocaïne is vermeld op lijst I, behorende bij de Opiumwet. 4.4 De bewezenverklaring De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte Primair: in de periode van 1 december 2008 tot en met 03 december 2008 te Roosendaal tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk heeft bewerkt ongeveer 92,5 kilogram, van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I. Voor zover in de bewezenverklaarde tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad. De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken. 5 De strafbaarheid Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Dit levert het in de beslissing genoemde strafbare feit op. Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit. 6 De strafoplegging 6.1 De vordering van de officier van justitie De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf van 2 jaar met aftrek van voorarrest. 6.2 Het standpunt van de verdediging De raadsman heeft ontvankelijkheids- en vrijspraakverweren gevoerd, maar hij heeft zich niet uitgelaten over de strafmaat. 6.3 Het oordeel van de rechtbank Verdachte heeft zich in december 2008 samen met anderen schuldig gemaakt aan de bewerking van ongeveer 92,5 kilogram van een materiaal bevattende cocaïne. In een loods in Roosendaal was sprake van een cocaïnewasserij, waarbij men uit hoeveelheden cacao trachtte cocaïne te wassen. Het gebruik van harddrugs zoals cocaïne brengt gezondheidsrisico's mee zoals de mogelijkheid van blijvende schade aan het centrale zenuwstelsel. Naast het gevaar voor de volksgezondheid wijst de rechtbank op de schade aan het milieu, veroorzaakt door dumpingen van vrijkomende chemische afvalstoffen. Verdachte heeft zich hier echter niet om bekommerd. De rechtbank heeft bij het bepalen van de hoogte van de straf rekening gehouden met het strafblad van verdachte waaruit blijkt dat hij in 2007 is veroordeeld wegens het overtreden van de Opiumwet. De rechtbank zal bij de strafbepaling hiermee in strafverzwarende zin rekening houden. Bij het bepalen van de straf houdt de rechtbank rekening met straffen die in soortgelijke zaken doorgaans worden opgelegd. Met betrekking tot een aantal Opiumwetdelicten zijn landelijke oriëntatiepunten straftoemeting ontwikkeld. Hierin heeft met betrekking tot die delicten het gebruikelijke rechterlijke straftoemetingsbeleid zijn neerslag gevonden. Deze oriëntatiepunten zien echter niet op het bewerken van harddrugs. De rechtbank heeft daarom aansluiting gezocht bij de oriëntatiepunten met betrekking tot het vervaardigen van harddrugs. Gelet op de rol van verdachte in het geheel en het feit dat er sprake is van een semi-professionele cocaïnewasserij is de rechtbank van oordeel dat een gevangenisstraf van 2 jaar als passend kan worden beschouwd. De rechtbank ziet geen ruimte voor een andere of lichtere sanctie. 7 De wettelijke voorschriften De beslissing berust op de artikelen 10, 27, 47 en 91 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2, 10, 13 en 14 van de Opiumwet, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde. 8 De beslissing De rechtbank: Voorvragen - verklaart de officier van justitie ontvankelijk in de vervolging van verdachte; Bewezenverklaring - verklaart het ten laste gelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven; - spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd; Strafbaarheid - verklaart dat het bewezen verklaarde het volgende strafbare feit oplevert: Primair: medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2, onder B, van de Opiumwet gegeven verbod; - verklaart verdachte strafbaar; Strafoplegging - veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van 2 jaar; - bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf. Dit vonnis is gewezen door mr. Volkers, voorzitter, mr. Kooijman en mr. Ebben, rechters, in tegenwoordigheid van Vermaat, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 3 september 2009. Mr. Volkers en Vermaat zijn niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen. BIJLAGE I: De tenlastelegging hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 november 2008 tot en met 03 december 2008 te Roosendaal tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk heeft bereid en/of bewerkt en/of verwerkt ongeveer 92,5 kilogram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet; art 2 ahf/ond B Opiumwet art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht art 10 lid 4 Opiumwet subsidiair, althans, indien het vorenstaande onder 1 niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden: A) hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 november 2008 tot en met 03 december 2008 te Roosendaal en/of op andere plaatsen in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk telen, bereiden, bewerken, verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken en/of vervoeren en/of buiten het grondgebied van Nederland brengen van 92,5 kilogram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaine, in elk geval een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I, voor te bereiden en/of te bevorderen: - (telkens) een of meer anderen heeft/hebben getracht te bewegen om dat/die feit(en) te plegen en/of te doen plegen en/of mede te plegen en/of uit te lokken en/of om daarbij behulpzaam te zijn en/of om daartoe gelegenheid en/of middelen en/of inlichtingen te verschaffen, en/of - zich en/of een of meer anderen (telkens) gelegenheid, middelen en/of inlichtingen tot het plegen van dat/die feit(en) heeft/hebben getracht te verschaffen, en/of - (telkens) voorwerpen en/of vervoermiddelen en/of stoffen en/of gelden en/of andere betaalmiddelen voorhanden heeft/hebben gehad, waarvan hij verdachte en/of diens mededader(s) wist(en) of ernstige reden had(den) om te vermoeden dat zij bestemd was/waren tot het plegen van het/die delict(en); immers heeft/hebben verdachte en/of (een of meer van) zijn mededader(s) op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks voornoemde pleegperiode en op voornoemde pleegplaats(en) - contacten gelegd en/of onderhouden (telefonisch en/of in persoon) met een of meer ander personen in Nederland en of in het buitenland inzake de productie en/of verkoop en/of afname en/of levering van (een) hoeveelhe(i)d(en) harddrugs en/of inzake de voor productie van harddrugs benodigde grondstoffen en/of materialen; en/of - grondstoffen en/of apparatuur voor het terugwinproces van hardrugs (cocaine) uit die grondstoffen en/of de productie van harddrugs, voorhanden gehad, waarvan hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) wist(en) of ernstige reden had(den) om te vermoeden dat zij bestemd was/waren tot het plegen van het/die delict(en); EN/OF B) hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 november 2008 tot en met 3 december 2008 te Roosendaal tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 92,5 kilogram, in elk geval een (handels)hoeveelheid, van een materiaal bevattende cocaine, zijnde cocaine een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachten het vijfde lid van artikel 3a van die Wet; art 10a ahf/sub 1 Opiumwet art 10a ahf/sub 2 Opiumwet art 10a ahf/sub 3 Opiumwet art. 2 ahf/ond C Opiumwet art. 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht art 10a lid 1 ahf/sub 3 alinea Opiumwet art 10 lid 4 Opiumwet art 10 lid 5 Opiumwet