![logo-zwart logo-zwart](/export/ad/ad59329DJKqloqcjh.jpeg)
Jurisprudentie
BJ7086
Datum uitspraak2009-09-03
Datum gepubliceerd2009-09-08
RechtsgebiedFaillissement
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank Utrecht
Zaaknummers272741/ FT 09-791
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2009-09-08
RechtsgebiedFaillissement
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank Utrecht
Zaaknummers272741/ FT 09-791
Statusgepubliceerd
Indicatie
Afwijzing voorlopige voorziening, moratorium.
Uitspraak
RECHTBANK UTRECHT
Sector handels- en familierecht
rekestnummer: 272741/ FT 09-791
nummer verklaring: UTR0210900121
uitspraakdatum: 3 september 2009
voorlopige voorziening
enkelvoudige kamer
In de zaak van
[verzoeker],
wonende te [woonplaats],
verzoeker,
hierna te noemen de schuldenaar,
is door de schuldenaar tegelijk met het verzoekschrift tot toepassing tot de schuldsaneringsregeling een verzoekschrift " voorlopige voorziening [moratorium] (artikel 287 b Fw) " ingediend. Het verzoek komt er, samengevat, op neer dat het beslag dat GGN namens het Bouwfonds heeft gelegd op het loon van de schuldenaar, wordt stilgelegd.
Het verzoek is gericht tegen de schuldeiser Bouwfonds Hypotheken B.V., hierna het Bouwfonds te noemen, alsmede tegen het deurwaarderskantoor GGN Gerechtsdeurwaarders Utrecht, verder GGN te noemen, welk kantoor is belast met de incasso van de vordering van het Bouwfonds.
Het verzoekschrift is behandeld in raadkamer van deze rechtbank van 27 augustus 2009. De schuldenaar, mevrouw E. Voditska, consulent Stadsgeldbeheer, mr. A.M.B. Kops-van Sante en de heer Vredendaal van GGN zijn verschenen.
Mevrouw Voditska heeft namens de schuldenaar aangevoerd dat de gevraagde voorziening noodzakelijk is, omdat GGN op grond van het beslag minimaal € 3.000,00 op het inkomen van de schuldenaar heeft kunnen inhouden. Deze inhouding had bij een eerdere reactie van GGN op het voorstel van de schuldenaar voor een minnelijke regeling voorkomen kunnen worden.
GGN heeft verzocht de schuldenaar vanwege het ontbreken van een spoedeisend belang in zijn verzoek voorlopige voorzieningen niet ontvankelijk te verklaren. Als reden voor haar late reactie op het schikkingsvoorstel van de schuldenaar heeft GGN aangevoerd dat zij eerst op dat voorstel heeft kunnen reageren nadat haar opdrachtgever het Bouwfonds zijn standpunt dienaangaande had bepaald. GGN stelt om deze reden dat de verlate reactie haar niet aan te rekenen is.
De rechtbank overweegt als volgt.
De rechtbank leidt uit de inhoud van het verzoek voorlopige voorzieningen af dat het verzoek er toe strekt de periode tussen de indiening van en beslissing op het verzoekschrift tot toepassing van de schuldsaneringsregeling te overbruggen. Immers de schuldenaar heeft verzocht tot de schuldsaneringsregeling te worden toegelaten, terwijl van een verzoek tot het treffen van een gedwongen schuldregeling niet is gebleken. Op grond van het vorenstaande wordt aangenomen dat het verzoek op artikel 287 vierde lid Fw is gebaseerd.
De schuldenaar stelt dat hij een spoedeisend belang heeft bij de gevraagde voorziening. Aangezien de insolventierechter op grond van artikel 705 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering niet bevoegd is het beslag op te heffen, strekt het verzoek er kennelijk toe GGN op te dragen het incasseren van de vordering van het Bouwfonds op grond van het beslag op te schorten totdat op het schuldsaneringsverzoek beslist is. De rechtbank is bevoegd van het aldus geformuleerde verzoek kennis te nemen, omdat aan het verzoeken van een voorlopige voorziening op grond van artikel 287, vierde lid Fw geen beperkingen zijn gesteld. (Wetsvoorstel 29 942. Memorie van Antwoord van de Minister van Justitie, door de Eerste Kamer ontvangen op 17 april 2007)
Uit de stukken en mededelingen van partijen blijkt dat de beslagvrije voet door GGN is aangepast en dat de bedragen die via het loonbeslag ten onrechte zijn ingehouden aan de schuldenaar, dan wel diens inkomensbeheerder, zijn terugbetaald. Op grond van het ten behoeve van het Bouwfonds gelegde beslag en de herberekende beslagvrije voet, welke berekening overigens niet door de schuldenaar is betwist, wordt door GGN maandelijks
€ 900,00 op het loon van de schuldenaar ingehouden. Deze maandelijkse inhouding op het loon van de schuldenaar laat toe dat zijn vaste lasten worden betaald.
De schuldenaar stelt dat hij, na de inhouding op zijn salaris en de betaling van zijn vaste lasten, nauwelijks genoeg overhoudt om zijn overige kosten van levensonderhoud te betalen. Deze omstandigheid is onvoldoende aanleiding voor een voorlopige voorziening op grond van artikel 287, vierde lid Fw. Door inhouding op grond van het loonbeslag komen de maandelijkse financiële verplichtingen van de schuldenaar niet in gevaar. De incasso- maatregelen van GGN zijn dan ook geen reden om aan te nemen dat de schuldenaar een spoedeisend belang bij de gevraagde voorziening heeft. Bovendien bestaat, nu de vaste lasten van de schuldenaar worden betaald, niet de dreiging van huisuitzetting en is evenmin sprake van het stopzetten van de levering van gas, water en licht.
Het reeds, naar de mening van de schuldenaar door vertragingstactieken van GGN, door middel van het loonbeslag geïncasseerde bedrag is evenmin reden de voorlopige voorziening te geven. Bij de beoordeling van deze kwestie neemt de rechtbank als uitgangspunt dat de tot op heden ingehouden maandelijkse bedragen op het salaris van de schuldenaar op grond van een geldig loonbeslag en een niet betwiste berekening zijn ingehouden. De schuldenaar had, nu zich zoals hiervoor overwogen geen bedreigende situatie voordoet, andere middelen kunnen aanwenden om zich meer financiële ruimte te verschaffen. Zo had hij de voorzieningenrechter kunnen inschakelen om de opheffing van het beslag te bewerkstelligen. Of de uitgestelde reactie op het schikkingsvoorstel en de afwijzing daarvan aan GGN, die rekening dient te houden met het standpunt van het Bouwfonds, te wijten is, is dan ook verder niet relevant, zodat die kwestie niet meer besproken hoeft te worden.
De rechtbank is van oordeel dat, nu het gevraagde voorziening niet spoedeisend is, zodat het verzoek zal worden afgewezen.
Op het verzoek tot toelating tot de schuldsaneringsregeling zal bij afzonderlijk vonnis worden beslist. Indien de schuldenaar de ontbrekende, door de rechtbank bij hem opgevraagde stukken, inlevert, zal, na het bepalen van een terechtzitting voor de behandeling van het schuld- saneringsverzoek, op korte termijn op dat verzoek beslist worden.
Beslissing
De rechtbank
- wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.
Deze beschikking is gegeven door mr. T. Pavicevic en in het openbaar uitgesproken op
3 september 2009.