Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BJ6986

Datum uitspraak2009-09-01
Datum gepubliceerd2009-09-04
RechtsgebiedHandelszaak
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamGerechtshof Leeuwarden
Zaaknummers107.002.614/01
Statusgepubliceerd


Indicatie

Opzegging van dealerovereenkomst. Vorderingen tot betaling van achterstallige facturen. Vordering tot schadevergoeding wegens onrechtmatige beëindiging.


Uitspraak

Arrest d.d. 1 september 2009 Zaaknummer 107.002.614/01 HET GERECHTSHOF TE LEEUWARDEN Arrest van de vierde kamer voor burgerlijke zaken in de zaak van: Dolce Vita Ice B.V., gevestigd te [plaats], appellante, in eerste aanleg: gedaagde in conventie en eiseres in reconventie, hierna te noemen: Dolce Vita, advocaat: mr. P. van Bommel, kantoorhoudende te Leeuwarden, tegen 1. Interfastfood [plaats] B.V., gevestigd te [plaats], hierna te noemen: Interfastfood [plaats], 2. Interfastfood Equipment Services B.V., gevestigd te [plaats], hierna te noemen: Interfastfood Equipment, geïntimeerden, in eerste aanleg: eisers in conventie en verweerders in reconventie, hierna gezamenlijk te noemen: Interfastfood c.s., advocaat: mr. P. Willems, kantoorhoudende te Rotterdam. Het geding in eerste instantie In eerste aanleg is geprocedeerd en beslist zoals weergegeven in het vonnis uitgesproken op 12 december 2007 door de rechtbank Leeuwarden. Het geding in hoger beroep Bij exploot van 7 maart 2008 is door Dolce Vita hoger beroep ingesteld van genoemd vonnis met dagvaarding van Interfastfood c.s. tegen de zitting van 7 mei 2008. De conclusie van de memorie van grieven luidt: "het vonnis d.d. 12 december 2007, door de Rechtbank te Leeuwarden onder rolnummer 80401 HA ZA 07-38 gewezen tussen appellante als gedaagde in conventie, eiseres in reconventie en geïntimeerden als eisers in conventie, gedaagden in reconventie, te vernietigen en, opnieuw rechtdoende, zonodig met verbetering c.q. aanvulling der gronden, de vorderingen van geïntimeerden, eisers in conventie, tevens gedaagden in reconventie geheel af te wijzen en de vorderingen van appellante, gedaagde in conventie, eiseres in reconventie, geheel toe te wijzen, alsmede geïntimeerden te veroordelen in de kosten van beide instanties." Bij memorie van antwoord is door Interfastfood c.s. verweer gevoerd met als conclusie: "Waar alle grieven falen dient Dolce Vita in haar hoger beroep niet ontvankelijk te worden verklaard, althans dient dat beroep te worden afgewezen, met veroordeling van Dolce Vita in de kosten van de procedure in beide instanties, uitvoerbaar bij voorraad." Ten slotte hebben partijen de stukken overgelegd voor het wijzen van arrest. De grieven Dolce Vita heeft achttien grieven opgeworpen. De beoordeling 1. Over de weergave van de vaststaande feiten in rechtsoverweging 2 (2.1 t/m 2.12) van genoemd vonnis d.d. 12 december 2007 bestaat geen geschil tussen partijen, zodat ook in hoger beroep van die feiten zal worden uitgegaan. 2. Het gaat in deze zaak - samengevat - om het volgende. 2.1. Interfastfood [plaats] houdt zich onder meer bezig met de handel in ijsmachines en aanverwante producten. Interfastfood Equipment houdt zich bezig met het onderhoud en de reparatie van deze ijsmachines. 2.2. Tussen Interfastfood [plaats] en (de huidige statutair directeur, [betrokkene], als rechtsvoorganger van) Dolce Vita is op 13 november 2001 een dealerovereenkomst tot stand gekomen. Deze overeenkomst is aangegaan voor de duur van vijf jaar met ingang van 1 januari 2002. 2.3. Interfastfood [plaats] heeft bij brief van 24 november 2005 de dealerovereenkomst opgezegd tegen 31 december 2006. Naar aanleiding van deze opzegging hebben partijen een gesprek gevoerd. Op 17 mei 2006 heeft Interfastfood [plaats] een e-mail gestuurd aan Dolce Vita met de volgende inhoud: "Naar aanleiding van ons gesprek van deze week het volgende. Het contract dat wij met Dolce Vita hebben wordt verlengd (verbetering hof). In een volgend gesprek zullen wij de details bespreken." 2.4. Op 3 augustus 2006 heeft Interfastfood aan Dolce Vita een brief gestuurd met onder meer de volgende inhoud: "Naar aanleiding van je e-mail van vandaag het volgende: Je schrijft in je e-mail dat Interfastfood de contractuele overeenkomst met Dolce Vita van 5 jaar niet wil nakomen. Dit is niet juist. Op 17 mei hebben we je een mail gestuurd waarin we melden dat wat ons betreft het contract verlengd (verbetering hof) wordt en dat de details in een volgend gesprek besproken worden. Dit volgende gesprek heeft onlangs plaatsgevonden en tijdens dit gesprek hebben wij geen overeenkomst omtrent de details kunnen bereiken. Hierdoor was het niet mogelijk om een nieuw contract aan te gaan. (...)" 2.5. Op 14 augustus 2006 heeft Dolce Vita bij brief van haar advocaat aan Interfastfood [plaats] laten weten zich niet met de inhoud van de brief van 3 augustus 2006 van Interfastfood [plaats] te kunnen verenigen. 2.6. Hierop heeft Interfastfood [plaats] bij brief van 14 augustus 2006 het volgende aan Dolce Vita bericht: "Hiermee zeggen wij de overeenkomst (d.d. 13 november 2001) dealerschap Interfastfood/Dolce Vita ice concepts & equipment per direct op. De reden hiervan is dat U de betalingstermijn van 60 dagen overschreden heeft (art. 5)." 2.7. Interfastfood c.s. hebben Dolce Vita onder meer bij brieven van 7 november 2006 aangemaand om openstaande facturen tot bedragen van € 27.777,79 en € 7.527,25 aan hen te voldoen, wat Dolce Vita heeft nagelaten. 2.8. Dolce Vita heeft Interfastfood [plaats] bij facturen van 25 september 2006 (met de nummers 2006043 t/m 2006046) in totaal een bedrag van € 128.342,26 in rekening gebracht en vervolgens aangemaand dit bedrag te betalen. Betaling door Interfastfood [plaats] is achterwege gebleven. 3. Interfastfood c.s. hebben in eerste aanleg in conventie gevorderd veroordeling van Dolce Vita om tegen behoorlijk bewijs van kwijting te voldoen: 1. aan Interfastfood [plaats]: a. het openstaande factuurbedrag ad € 27.777,79; b. de buitengerechtelijke kosten ad € 1.190,- inclusief BTW; c. de wettelijke handelsrente ex art. 6:119a BW over het factuurbedrag vanaf veertien dagen na factuurdatum tot aan de dag van algehele voldoening; 2. aan Interfastfood Equipment: a. het factuurbedrag ad € 7.527,25; b. de buitengerechtelijke kosten ad € 384,- inclusief BTW; c. de wettelijke handelsrente ex art. 6:119a BW over het factuurbedrag vanaf veertien dagen na factuurdatum tot aan de dag van algehele voldoening. 4. Dolce Vita heeft in eerste aanleg in reconventie gevorderd: - veroordeling van Interfastfood c.s. tot betaling van een bedrag van € 128.342,26, - te vermeerderen met een bedrag van € 210.000,- ten titel van schadevergoeding dan wel een schadebedrag op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet, - alsmede de eventueel toe te wijzen vordering in reconventie, althans een gedeelte daarvan, "te mogen verrekenen met een eventueel in conventie toe te wijzen bedrag", - alsmede de vorderingen in reconventie te vermeerderen met de wettelijke handelsrente vanaf 1 oktober 2006, althans van de dag der dagvaarding. 5. De rechtbank heeft in conventie de vordering van Interfastfood [plaats] tot betaling van een bedrag van € 27.777,79, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente als bedoeld in art. 6:119a BW over dit bedrag telkens vanaf 14 dagen na de factuurdatum tot de dag van volledige betaling toegewezen. De vordering van Interfastfood Equipment heeft de rechtbank toegewezen tot een bedrag van € 5.164,94, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente als bedoeld in art. 6:119a BW over dit bedrag telkens vanaf 14 dagen na de factuurdatum tot de dag van volledige betaling. Het meer of anders door Interfastfood c.s. gevorderde heeft de rechtbank afgewezen. De vorderingen in reconventie heeft de rechtbank afgewezen. 6. Grief I is gericht tegen de toewijzing door de rechtbank van het in hoofdsom door Interfastfood [plaats] gevorderde bedrag ad € 27.777,79. In de toelichting op de grief voert Dolce Vita aan dat Interfastfood [plaats] niet heeft aangetoond dat de in de facturen vermelde machines daadwerkelijk door Dolce Vita zijn afgenomen dan wel onbetaald zijn gebleven. Dolce Vita betwist nadrukkelijk tot betaling gehouden te zijn, zij betoogt althans de betrokken facturen reeds te hebben voldaan, althans te kunnen verrekenen met de schade die Dolce Vita heeft geleden na de onrechtmatige opzegging door Interfastfood [plaats] van het dealercontract, althans na het schadeplichtig handelen zijdens Interfastfood [plaats]. 7. Nu Dolce Vita zich in de toelichting op de grief aldus beperkt tot de opmerking dat onvoldoende is aangetoond dat Interfastfood [plaats] de machines e.d. heeft geleverd (terwijl zij niet expliciet betwist dat zij de apparatuur heeft afgenomen), en tegelijkertijd daarnáást stelt de daarop betrekking hebbende facturen reeds te hebben voldaan, dan wel deze te kunnen verrekenen, een en ander steeds zonder verdere inhoudelijke onderbouwing, is het hof van oordeel dat Dolce Vita ook in hoger beroep de onderhavige vordering onvoldoende gemotiveerd heeft weersproken. Voor het honoreren van enig bewijsaanbod te deze zake, is bij het ontbreken van een toereikend gemotiveerde opstelling van Dolce Vita geen plaats. Deze vordering is dan ook in beginsel toewijsbaar, behoudens het eventueel (gedeeltelijk) slagen van een beroep op verrekening met één of meer van de tegenvorderingen van Dolce Vita. 8. Voor zover met het navolgende sprake is van een (ook) voor Interfastfood c.s. kenbare toevoeging op grief I, welke vraag het hof ontkennend beantwoordt, mede nu uit de memorie van antwoord blijkt dat Interfastfood c.s. een en ander niet als zodanig hebben begrepen, overweegt het hof ten overvloede als volgt. Waar Dolce Vita zich er nog op heeft beroepen dat de vorderingen van Interfastfood [plaats] niet opeisbaar zijn vanwege schuldeisersverzuim (memorie van grieven sub 92), verwerpt het hof deze stelling, nu een eventuele voortijdige en onrechtmatige beëindiging van de overeenkomst door Interfastfood [plaats], waarover hierna, geen schuldeisersverzuim aan de zijde van Interfastfood [plaats] ter zake van de onderhavige vorderingen oplevert. 9. De grieven II t/m X richten zich tegen de toewijzing door de rechtbank van de vordering van Interfastfood Equipment tot een bedrag van € 5.164,94 (€ 7.527,25 minus € 2.362,31) in hoofdsom. Het hof zal deze grieven hierna achtereenvolgens behandelen. 10. Grief II richt zich tegen de vaststelling door de rechtbank dat Dolce Vita de verschuldigdheid van een bedrag van in totaal € 1.163,71 erkent. In de toelichting op de grief voert Dolce Vita aan dat zij slechts de verschuldigdheid van een bedrag ad € 990,86 heeft erkend. 11. Het hof overweegt dienaangaande als volgt. In eerste aanleg heeft Dolce Vita de verschuldigdheid van de gevorderde bedragen ter zake van de facturen met nummers 407896 d.d. 31 december 2004 en 601994 d.d. 18 mei 2006 erkend. Het gaat daarbij blijkens het rekeningoverzicht d.d. 30 augustus 2008 (productie 14 bij de conclusie van antwoord in conventie tevens conclusie van eis in reconventie) in totaal om een nog te betalen bedrag van € 367,40 + € 623,46 = € 990,86. 12. Grief II slaagt derhalve. 13. Grief III houdt in dat de rechtbank ter zake van de factuur met nummer 4000168 d.d. 23 januari 2004 ten onrechte een bedrag van € 1.592,59 toewijsbaar heeft geacht. In de toelichting op de grief voert Dolce Vita aan dat deze nota een tweetal pompen met bijbehorende onderdelen betreft, die door Interfastfood Equipment in consignatie aan Dolce Vita zijn gegeven ter verkoop. Hierbij is volgens Dolce Vita overeengekomen dat de pompen aan Interfastfood zouden worden voldaan na feitelijke afname, hetgeen tot op heden niet is geschied. Dolce Vita stelt dat zij diverse keren aan Interfastfood heeft aangegeven dat de pompen kunnen worden geretourneerd, omdat afname tot op heden niet is gerealiseerd. Interfastfood heeft echter geweigerd de pompen in ontvangst te nemen, aldus Dolce Vita. Op grond hiervan stelt Dolce Vita niet gehouden te zijn tot betaling van deze factuur. 14. Interfastfood c.s. stellen dat Dolce Vita ingevolge art. 11.3 van de dealerovereenkomst gehouden was alle aan Interfastfood toebehorende goederen- derhalve ook die welke in consignatie zijn gegeven en nog niet zijn verkocht - binnen acht dagen na beëindiging van de overeenkomst aan Interfastfood te retourneren, hetgeen met de pompen niet is gebeurd. 15. Het hof overweegt dienaangaande als volgt. 15.1. Nu Interfastfood c.s. aan het onderhavige deel van hun vordering art. 11.3 van de overeenkomst ten grondslag leggen, vorderen zij genoemd bedrag van € 1.592,59 kennelijk ten titel van vervangende schadevergoeding uit hoofde van een toerekenbare tekortkoming van Dolce Vita in de nakoming van de in dit artikel neergelegde verplichting. 15.2. Aan haar stelling dat Interfastfood heeft geweigerd de pompen in ontvangst te nemen, hetgeen door Interfastfood c.s. wordt betwist, geeft Dolce Vita geen enkele onderbouwing noch doet zij ter zake een gespecificeerd bewijsaanbod. Het hof zal dan ook aan deze stelling voorbijgaan en Dolce Vita op dit punt niet toelaten tot bewijslevering. Evenmin heeft Dolce Vita betwist dat overigens is voldaan aan de wettelijke vereisten voor het kunnen vorderen van vervangende schadevergoeding. 15.3. De betreffende vordering tot schadevergoeding ad € 1.592,59 is dan ook toewijsbaar. 16. Grief III faalt derhalve. 17. Grief IV is gericht tegen de toewijzing door de rechtbank van een bedrag van € 290,36 ter zake van de factuur met nummer 502104 d.d. 29 juli 2005. In de toelichting op de grief voert Dolce Vita aan dat het hier gaat om een schoonmaaktraining aan een klant, waarvoor Dolce Vita geen opdracht heeft gegeven, zodat de kosten rechtstreeks aan de klant hadden moeten worden gefactureerd. 18. Interfastfood c.s. hebben in eerste aanleg gesteld dat [betrokkene] (Dolce Vita) aan de betreffende klant, Automatiek De Markt, zonder overleg en derhalve voor eigen rekening heeft beloofd om een instructie te geven. Dolce Vita kwam echter meerdere malen niet op de afgesproken datum en tijd opdagen en heeft vervolgens contact opgenomen met Interfastfood met de vraag om de betreffende instructie te verzorgen, hetgeen ook is gebeurd, aldus Interfastfood c.s. 19. Het hof overweegt dienaangaande als volgt. Op Interfastfood c.s. rust als eisende partij de plicht om gemotiveerd te stellen dat de betreffende training in opdracht en voor rekening van Dolce Vita is gegeven. Gelet op de betwisting daarvan door Dolce Vita, hadden Interfastfood c.s. naar het oordeel van het hof bij memorie van antwoord nader dienen te onderbouwen dat tussen [betrokkene] en Interfastfood is afgesproken dat de betreffende training voor rekening van Dolce Vita door Interfastfood zou worden verzorgd. Nu Interfastfood c.s. dit hebben nagelaten, hebben zij niet aan hun stelplicht voldaan. Interfastfood c.s. hebben in eerste aanleg aangeboden te bewijzen dat - kort gezegd - Interfastfood de betreffende instructie heeft verzorgd, welk bewijsaanbod zij in hoger beroep herhalen. Het hof passeert dit bewijsaanbod, aangezien dit, gelet op het vorenoverwogene, niet ter zake dienend is. 20. Grief IV slaagt derhalve. 21. Grief V is gericht tegen de toewijzing door de rechtbank van een bedrag van € 214,96 ter zake van de factuur met nummer 580739 d.d. 26 april 2005. Dolce Vita voert in de toelichting op de grief aan dat de betreffende bestelling van een tweetal onderdelen voor een ijsmachine blijkens de factuur via [betrokkene 2] is geschied en derhalve niet in haar opdracht is geschied. Bovendien stelt zij dat de vermelde korting van 20 % niet op de vordering in mindering is gebracht. 22. Interfastfood c.s. hebben in eerste aanleg gesteld dat [betrokkene2] (werkzaam bij Interfastfood) op enig moment een klant bezocht die via Dolce Vita een nieuwe ijsmachine had gekocht. De betreffende klant deelde [betrokkene2] mee dat hij met [betrokkene] van Dolce Vita had afgesproken dat nog een bepaald onderdeel van de machine zou worden meegeleverd, welk onderdeel aanvankelijk ontbrak. [betrokkene2] heeft dit nagevraagd bij [betrokkene], die de afspraak expliciet heeft bevestigd. Daarop is het betreffende onderdeel door Interfastfood aan de klant geleverd, waarna de rekening aan Dolce Vita is gestuurd, aldus Interfastfood c.s. 23. Het hof overweegt dienaangaande als volgt. Op Interfastfood c.s. rust als eisende partij de plicht om gemotiveerd te stellen dat het betreffende onderdeel in opdracht en voor rekening van Dolce Vita aan de betreffende klant is geleverd. Het hof is van oordeel dat Interfastfood c.s., gelet op de betwisting door Dolce Vita, bij memorie van antwoord nader hadden dienen te onderbouwen dat Dolce Vita aan Interfastfood Equipment opdracht heeft verstrekt om dit onderdeel voor haar (Dolce Vita's) rekening aan deze klant te leveren. Nu Interfastfood c.s. dit hebben nagelaten, hebben zij niet voldaan aan hun stelplicht. Het hof zal Interfastfood c.s. dan ook niet toelaten tot bewijslevering op dit punt. 24. Grief V slaagt derhalve. 25. Grief VI is gericht tegen de toewijzing door de rechtbank van de factuur met nummer 580740 d.d. 26 april 2004 ad € 23,68. In de toelichting op de grief voert Dolce Vita aan dat het betreffende onderdeel, een zogeheten "Blade-Scraper" niet door haar is besteld. Voorts betwist zij in het bezit te zijn gesteld van het vermelde onderdeel. 26. Interfastfood c.s. hebben in eerste aanleg gesteld dat op verzoek van [betrokkene] van Dolce Vita onderdelen zijn verstuurd naar IJsmachine.com en op verzoek van [betrokkene] zijn gefactureerd aan Dolce Vita. 27. Het hof overweegt dienaangaande als volgt. Op Interfastfood c.s. rust als eisende partij de plicht om gemotiveerd te stellen dat het betreffende onderdeel in opdracht en voor rekening van Dolce Vita aan de betreffende klant is geleverd. Gelet op de betwisting door Dolce Vita, hadden Interfastfood c.s. naar het oordeel van het hof bij memorie van antwoord nader dienen te onderbouwen dat [betrokkene] (Dolce Vita) aan Interfastfood Equipment opdracht heeft verstrekt om dit onderdeel voor rekening van Dolce Vita aan IJsmachine.com te leveren. Nu Interfastfood c.s. dit hebben nagelaten, hebben zij niet voldaan aan hun stelplicht. Het hof zal Interfastfood c.s. dan ook niet toelaten tot bewijslevering op dit punt. 28. Grief VI slaagt derhalve. 29. Grief VII is gericht tegen de toewijzing door de rechtbank van de onbetaald gebleven bedragen op de facturen met nummers 581235 d.d. 9 juni 2005, 581396 d.d. 20 juni 2005 en 58177 d.d. 29 juli 2005 ad € 7,71 respectievelijk € 7,71 respectievelijk € 9,17. In de toelichting op de grief voert Dolce Vita aan dat voor deze ter zake van "behandelingskosten" gevorderde bedragen, geen juridische grondslag bestaat. 30. Nu Dolce Vita de grondslag van de onderhavige deelvordering betwist, had het op de weg gelegen van Interfastfood c.s. om bij memorie van antwoord deze grondslag te onderbouwen. Aangezien Interfastfood c.s. dit hebben nagelaten, hebben zij niet aan hun stelplicht voldaan. Het hof zal hem dan ook niet toelaten tot bewijslevering op dit punt. De onderhavige bedragen zijn dan ook niet toewijsbaar. 31. Grief VII slaagt. 32. Grief VIII is gericht tegen de toewijzing door de rechtbank van de facturen met nummer 682081 d.d. 3 juli 2006 ad € 232,43 en met nummer 682158 d.d. 10 juli 2006 ad € 67,45. In de toelichting op de grief voert Dolce Vita aan dat zij de facturen niet kent en dat zij de daarin vermelde leveranties niet heeft ontvangen. 33. Interfastfood c.s. hebben in eerste aanleg gesteld dat de onderhavige facturen betrekking hebben op onderdelen die op verzoek van Dolce Vita zijn verzonden aan Dolce Vita zelf. 34. Het hof is van oordeel dat het, gelet op de betwisting door Dolce Vita, op de weg van Interfastfood c.s. als eisende partij had gelegen om bij memorie van antwoord nader te onderbouwen dat Dolce Vita de betreffende onderdelen bij Interfastfood Equipment heeft besteld en dat deze onderdelen aan haar (Dolce Vita) zijn geleverd. Nu Interfastfood c.s. dit hebben nagelaten, hebben zij niet aan hun stelplicht voldaan. Het hof zal hen dan ook niet toelaten tot bewijslevering op dit punt. 35. Grief VIII slaagt derhalve. 36. Grief IX is gericht tegen de toewijzing door de rechtbank van de facturen met nummers 603205 d.d. 3 augustus 2006 ad € 591,56 en 603496 d.d. 24 augustus 2006 ad € 116,32. In de toelichting op de grief voert Dolce Vita aan dat deze facturen betrekking hebben op reparaties aan machines, waarvoor zij geen opdracht heeft verstrekt, terwijl zij evenmin in de gelegenheid is gesteld om de reparaties zelf uit te voeren. 37. Interfastfood c.s. hebben in eerste aanleg gesteld dat de betreffende facturen betrekking hebben op service- en reparatiewerkzaamheden door Interfastfood Equipment bij een klant genaamd [persoonsnaam], in het kader van door Dolce Vita zelf en op persoonlijke titel verleende garanties op gebruikte machines. Voorts hebben zij aangevoerd dat Dolce Vita deze facturen heeft ontvangen en daartegen niet eerder heeft gereclameerd. 38. Het hof is van oordeel dat het, gelet op de betwisting door Dolce Vita, op de weg van Interfastfood c.s. als eisende partij had gelegen om bij memorie van antwoord nader te onderbouwen dat de betreffende werkzaamheden in opdracht en voor rekening van Dolce Vita zijn verricht. Nu Interfastfood c.s. dit hebben nagelaten, hebben zij niet voldaan aan hun stelplicht. Het hof zal hen dan ook niet toelaten tot bewijslevering op dit punt. 39. Grief IX slaagt derhalve. 40. Grief X houdt in dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat Dolce Vita aan Interfastfood Equipment in hoofdsom verschuldigd is een bedrag van € 7.527,25 minus € 2.362,31, zijnde € 5.164,94. In de toelichting op de grief voert Dolce Vita aan dat zij slechts het door haar erkende bedrag van € 990,86 in hoofdsom verschuldigd is. 41. Het hof overweegt als volgt. Het vorenoverwogene leidt tot de conclusie dat Dolce Vita aan Interfastfood Equipment in hoofdsom verschuldigd is een bedrag van € 5.164,94 (het door de rechtbank toegewezen bedrag) minus € 1.734,20 (totaal van de grieven II, IV, V, VI, VII, VIII en IX) = € 3.430,74. 42. Grief X slaagt derhalve ten dele. 43. Interfastfood c.s. hebben in hoger beroep het door hen in eerste aanleg gedane bewijsaanbod herhaald. Het hof passeert dit bewijsaanbod op de hiervoor weergegeven gronden. 44. Grief XI is gericht tegen de toewijzing door de rechtbank van de door Interfastfood c.s. gevorderde wettelijke handelsrente als bedoeld in art. 6:119a BW. In de toelichting op deze grief herhaalt Dolce Vita slechts haar betwisting van de vorderingen van Interfastfood c.s. als zodanig, en voert zij geen specifiek verweer tegen de toepasselijkheid van art. 6:119a BW. 45. Het hof is van oordeel dat de gevorderde wettelijke handelsrente toewijsbaar is over de hiervoor in hoofdsom toewijsbaar geachte bedragen van € 27.777,79 en € 2.583,45. 46. Grief XI faalt dan ook. 47. De grieven XII t/m XVII hebben betrekking op de door rechtbank afgewezen vorderingen in reconventie. Het hof zal deze grieven hierna achtereenvolgens bespreken. 48. Grief XII richt zich tegen de afwijzing door de rechtbank van de factuur met nummer 2006045 d.d. 25 september 2006 ad € 7.092,26. In de toelichting op de grief voert Dolce Vita aan dat de vorderingen van Interfastfood [plaats] ad € 27.777,79 voor afwijzing gereed liggen, zodat haar vordering ad € 7.902,26, zonder verrekening met de gestelde pretense vorderingen van Interfastfood [plaats], toegewezen had dienen te worden. 49. Het hof overweegt dienaangaande als volgt. Dolce Vita vordert dit bedrag uit hoofde van een volgens haar niet verrekende creditfactuur met nummer 5003698. De rechtbank heeft deze vordering afgewezen op de grond dat verrekening van deze creditfactuur al heeft plaatsgevonden. Het hof stelt vast dat in het betalingsoverzicht dat als productie 5 bij de inleidende dagvaarding is overgelegd, het bedrag van € 7.092,26 op de vordering van Interfastfood ([plaats]) in mindering is gebracht, hetgeen resulteert in het gevorderde saldo ad € 27.777,79. Het hof sluit zich dan ook aan bij het oordeel van de rechtbank dat zonder nadere toelichting, die ook in hoger beroep ontbreekt, niet valt in te zien dat Dolce Vita recht heeft op betaling van dit bedrag. Deze vordering van Dolce Vita is dan ook niet toewijsbaar. 50. Grief XII faalt derhalve. 51. Grief XIII richt zich tegen de afwijzing door de rechtbank van de factuur met nummer 2006046 ad € 71.400,- d.d. 25 september 2006. 52. Het hof overweegt dienaangaande als volgt. 52.1. Dolce Vita legt aan deze vordering ten grondslag dat zij op grond van art. 1.3 e.v. van de dealerovereenkomst recht heeft op een vergoeding c.q. bonus voor binnen haar rayon verkochte producten ook als zij die niet zelf heeft verkocht. Volgens Dolce Vita zijn in 2006 in haar rayon minimaal 40 zogenaamde Pitco-friteuses verkocht door Interfastfood [plaats] althans door een dochteronderneming. De winst per friteuse bedraagt circa € 1.500,-, zodat zij recht heeft op het gevorderde bedrag ad € 71.400,- (inclusief BTW), aldus Dolce Vita. 52.2. Interfastfood c.s. bestrijden dat in 2006 - via Interfastfood - Pitco-friteuses in het rayon van Dolce Vita zijn verkocht. Voorts betwisten zij de door Dolce Vita gemaakte berekening. 52.3. De rechtbank heeft de vordering afgewezen op de grond dat Dolce Vita niet aan haar stelplicht heeft voldaan. 52.4. In de toelichting op de grief betoogt Dolce Vita dat tussen partijen vaststaat dat in haar rayon Pitco-friteuses door anderen dan door Dolce Vita zijn geleverd. Het ligt vervolgens op de weg van Interfastfood c.s. om inzicht in de aantallen te verstrekken, aldus Dolce Vita. 53. Anders dan Dolce Vita betoogt, staat niet vast dat in 2006 via Interfastfood Pitco-friteuses in het rayon van Dolce Vita zijn verkocht. Deze stelling wordt immers door Interfastfood c.s. betwist. Gelet op deze betwisting, had het op de weg van Dolce Vita gelegen om tenminste enige onderbouwing aan haar stelling te geven, hetgeen zij - ook in hoger beroep - heeft nagelaten. Het hof is dan ook van oordeel dat Dolce Vita niet aan haar stelplicht heeft voldaan. Zij zal dan ook niet worden toegelaten tot bewijslevering op dit punt. 54. Grief XIII faalt derhalve. 55. Grief XIV heeft betrekking op de afwijzing door de rechtbank van de factuur met nummer 2006043 ad € 13.090,- d.d. 25 september 2006. 56. Het hof overweegt dienaangaande als volgt. Aan deze vordering legt Dolce Vita ten grondslag dat zij recht heeft op een vergoeding van € 0.07 per kilogram verkochte ijs- en shakemix in haar rayon over het jaar 2005. De verkoop van mixen bedraagt volgens haar ongeveer 200 ton per jaar. Aldus vordert zij € 14.000,- minus het reeds door haar over 2005 ontvangen bedrag ad € 3.000,- = € 11.000,- exclusief BTW, derhalve € 13.090,- inclusief BTW. Interfastfood c.s. betwisten gemotiveerd dat Dolce Vita recht heeft op het gevorderde bedrag ad € 13.090,-. 57. In eerste aanleg heeft Dolce Vita haar recht op de onderhavige vergoeding gebaseerd op een brief van Interfastfood [plaats] d.d. 5 december 2003 (productie 3 bij de conclusie van antwoord in conventie tevens conclusie van eis in reconventie). Deze brief bevat de volgende passage: "Aan het eind van 2004 crediteren wij € 0,07 voor elke kilo ijs- en shakemix, die wij gefactureerd hebben in de provincies Groningen, Friesland, Drenthe en Overijssel met uitzondering van de national accounts, zoals met u besproken. Tevens zullen wij dan, indien beide partijen tevreden zijn, een afspraak maken voor grondstoffen-creditering die voor langere termijn geldt." 57.1. Het hof sluit zich aan bij het oordeel van de rechtbank dat in deze brief niet valt te lezen dat Dolce Vita ook na 2004 recht heeft op deze vergoeding. Integendeel, in deze brief staat dat aan het eind van 2004, indien partijen tevreden zijn, een afspraak zal worden gemaakt die voor langere termijn geldt. Gesteld noch gebleken is dat zodanige afspraak is gemaakt. 57.2. In de toelichting op de grief voert Dolce Vita aan dat het recht op de onderhavige vergoeding kan worden afgeleid uit het dealercontract, nu in art. 1.4 van de overeenkomst is overeengekomen dat Dolce Vita dealer is van alle producten van Interfastfood op het terrein van horeca-apparatuur in de meest ruime zin van het woord. Dolce Vita betoogt dat dit ook ijs- en shakemixen omvat. 57.3. Het hof overweegt dienaangaande dat deze uitleg van de overeenkomst en de daarin voorkomende term "apparatuur" taalkundig niet voor de hand ligt, terwijl Dolce Vita geen feiten of omstandigheden heeft gesteld die meebrengen dat zij de overeenkomst redelijkerwijs in deze zin heeft mogen begrijpen. Uit de door Dolce Vita zelf overgelegde brief van 5 december 2003 valt juist af te leiden dat partijen de overeenkomst niet in de thans door Dolce Vita gestelde zin hebben bedoeld, waar Interfastfood [plaats] schrijft (onderstreping door het hof): "Dolce Vita gaat, naast het dealerschap voor noordoost Nederland van apparatuur, functioneren als tipgever voor de grondstoffen-verkoop van Interfastfood [plaats]" 57.4. De omstandigheid dat Interfastfood [plaats] over 2005 een bedrag van € 3.000,- aan Dolce Vita heeft uitgekeerd, ten aanzien waarvan Interfastfood c.s. gemotiveerd stellen dat het gaat om de uitvoering van een voor 2005 opnieuw gemaakte, van 2004 afwijkende afspraak, vormt in het licht van het vorenoverwogene een ontoereikende onderbouwing van de onderhavige vordering van Dolce Vita. 58. Grief XIV faalt dan ook. 59. Grief XV is gericht tegen de afwijzing door de rechtbank van de factuur met nummer 2006042 ad € 20.000,- d.d. 25 september 2006. 60. Het hof overweegt dienaangaande als volgt. 60.1. Dolce Vita legt aan deze vordering ten grondslag dat Interfastfood in strijd met de overeengekomen exclusiviteit zelf aan (Ponypark) Slagharen vijf ijsmachines à € 4.000,- heeft verkocht, ter zake waarvan Interfastfood schadeplichtig is. Interfastfood c.s. betwisten de gestelde verkoop. 60.2. De rechtbank heeft deze vordering afgewezen op de grond dat Dolce Vita niet aan haar stelplicht heeft voldaan. 61. Het hof is van oordeel dat Dolce Vita, gelet op de betwisting door Interfastfood c.s. van de gestelde verkoop, haar stelling nader had dienen te onderbouwen, hetgeen zij ook in hoger beroep heeft nagelaten. De door haar overgelegde foto's vormen naar het oordeel van het hof een ontoereikende onderbouwing van haar stelling. Dolce Vita heeft dan ook niet aan haar stelplicht voldaan, zodat zij niet zal worden toegelaten tot bewijslevering op dit punt. 62. Grief XV faalt derhalve. 63. Nu de grieven XII t/m XV falen, heeft Dolce Vita bij een afzonderlijke bespreking van grief XVI geen belang. 64. Grief XVII richt zich tegen de afwijzing door de rechtbank van haar vordering tot schadevergoeding ad € 210.000,- wegens voortijdige en onrechtmatige beëindiging van het dealercontract. 65. Het hof overweegt dienaangaande als volgt. 65.1. Dolce Vita baseert deze vordering op de opzegging per direct d.d. 14 augustus 2006, welke opzegging volgens haar onrechtmatig is. Daarbij gaat zij ervan uit dat de eerdere opzegging d.d. 14 november 2005 per 31 december 2006 door een nadere afspraak tussen partijen is vervallen. Deze nadere afspraak houdt volgens Dolce Vita in dat het contract na ommekomst van 31 december 2006 voor een periode van vijf jaar (conform art. 11 van de dealerovereenkomst) zou worden verlengd. Deze nadere afspraak wordt door Interfastfood c.s. betwist. 65.2. De rechtbank is ervan uitgegaan dat de overeenkomst door de opzegging d.d. 14 november 2005 op rechtmatige wijze per 31 december 2006 is beëindigd. Voorts heeft de rechtbank geoordeeld dat, nu Dolce Vita zelf stelt dat partijen in overleg nog tot nadere prijsafspraken dienden te komen, de door Dolce Vita gestelde verlenging, laat staan met een termijn van vijf jaar, niet in de rede ligt. Op deze grond heeft de rechtbank de betreffende stelling van Dolce Vita gepasseerd. 65.3. Aan de opzegging d.d. 14 augustus 2006 heeft de rechtbank slechts betekenis toegekend voor de vraag of Interfastfood [plaats] na 14 augustus 2006 haar verplichtingen uit de overeenkomst jegens Dolce Vita is nagekomen, welke vraag de rechtbank bevestigend heeft beantwoord. 66. In de toelichting op de grief bestrijdt Dolce Vita allereerst het oordeel van de rechtbank dat de overeenkomst niet is verlengd met een periode van vijf jaar, te rekenen vanaf 31 december 2006. 66.1. Dienaangaande overweegt het hof dat Dolce Vita ook in hoger beroep haar betreffende stelling enkel baseert op de e-mail van 17 mei 2006 in samenhang met art. 11 van de overeenkomst. Het hof sluit zich aan bij het oordeel van de rechtbank dat, gelet op de betwisting door Interfastfood c.s., deze e-mail ontoereikend is om de door Dolce Vita gestelde verlenging aan te nemen, nu blijkens dit bericht de details van de te verlengen overeenkomst nog moesten worden besproken, waaronder in ieder geval, zoals Dolce Vita zelf stelt, de prijzen, hetgeen dient te worden gerekend tot de essentialia van de (te sluiten) verlengingsovereenkomst, zodat te deze zake niet kan worden gesproken over een rompovereenkomst waarvan de details nader aan de hand van de eisen van de redelijkheid en billijkheid kunnen worden aangevuld. Naar het oordeel van het hof heeft Dolce Vita in de gegeven omstandigheden uit dit e-mailbericht redelijkerwijs niet meer kunnen afleiden dan dat Interfastfood [plaats] de intentie had om tot een verlenging van de overeenkomst te komen. 66.2. Gelet hierop had het op de weg van Dolce Vita gelegen om nadere feiten en omstandigheden te stellen waaruit volgt dat partijen overeenstemming over de inhoud van de te verlengen overeenkomst hebben bereikt, hetgeen zij - ook in hoger beroep - heeft nagelaten. Dolce Vita heeft derhalve niet aan haar stelplicht voldaan en zal dan ook niet worden toegelaten tot bewijslevering op dit punt. 67. Het hof zal er dan ook met de rechtbank van uitgaan dat partijen geen overeenstemming hebben bereikt over een verlenging van de overeenkomst met een periode van vijf jaar, te rekenen vanaf 31 december 2006. 68. Voorts gaat het hof er met de rechtbank vanuit dat de opzegging d.d. 14 november 2005 per 31 december 2006 rechtmatig was, nu de toelichting op de grief geen klacht tegen dit oordeel bevat. 69. Aldus resteert de vraag of Interfastfood [plaats] met de opzegging per direct d.d. 14 augustus 2006 de overeenkomst op onrechtmatige wijze heeft beëindigd, welke vraag de rechtbank in het midden heeft gelaten. De rechtbank heeft slechts geoordeeld dat Interfastfood [plaats] niet heeft geweigerd de overeenkomst na 14 augustus 2006 na te komen, welk oordeel in de toelichting op de grief wordt aangevallen. 70. Dienaangaande overweegt het hof als volgt. Interfastfood [plaats] baseert de opzegging per direct op art. 5 lid 1 van de dealerovereenkomst, waarin staat dat overschrijding van de betalingstermijn van 60 dagen na factuurdatum eenzijdige opzegging door Interfastfood tot gevolg kan hebben. Uit de verdere stellingen van Interfastfood c.s. (zie conclusie van repliek in conventie, tevens conclusie van antwoord in reconventie sub 20 e.v.) leidt het hof af, dat zij zich - kennelijk in weerwil van de opzegging per direct - op het standpunt stellen dat Interfastfood [plaats] het Dolce Vita nooit verboden of onmogelijk heeft gemaakt om tot de einddatum van de overeenkomst, 31 december 2006, bestellingen te plaatsen. 71. Indien er veronderstellenderwijs van wordt uitgegaan dat de opzegging per direct d.d. 14 augustus 2006 onrechtmatig was, hetgeen door Interfastfood c.s. betwist wordt, dient Dolce Vita aannemelijk te maken dat zij dientengevolge schade heeft geleden. Gelet op de rechtmatigheid van de opzegging d.d. 24 november 2005 per 31 december 2006, dient Dolce Vita aannemelijk te maken dat zij in de periode van 14 augustus 2006 t/m 31 december 2006 schade heeft geleden. 72. Het hof constateert dat Dolce Vita haar schade berekent op een bedrag ad € 210.000,-, zijnde vijf jaar salaris, te vermeerderen met de te behalen winst ad € 30.000,- per jaar, alsmede te vermeerderen met de kosten verbonden aan de voortzetting van de huur van het bedrijfspand, de leaseauto en de overige kosten. Hierbij gaat zij kennelijk uit van haar stelling dat het contract met een periode van vijf jaar was verlengd, te rekenen vanaf 31 december 2006, welke stelling het hof hiervoor heeft verworpen. 73. Het hof is van oordeel dat Dolce Vita aldus onvoldoende onderbouwt dat zij in de genoemde periode van 14 augustus 2006 t/m 31 december 2006 schade heeft geleden als gevolg van de opzegging per direct. Weliswaar stelt zij dat Interfastfood [plaats] het haar na 14 augustus 2006 onmogelijk maakte om haar dealerschap uit te oefenen, maar nu Interfastfood c.s. deze stelling betwisten, had het op de weg van Dolce Vita gelegen haar stelling nader te onderbouwen. Aangezien Dolce Vita dit - ook in hoger beroep - heeft nagelaten, heeft zij niet aan haar stelplicht voldaan. Zij zal dan ook niet worden toegelaten tot bewijslevering op dit punt. 74. Grief XVII faalt derhalve. 75. Grief XVIII behoeft bij gebreke aan zelfstandige betekenis geen afzonderlijke bespreking. 76. Dolce Vita heeft in hoger beroep in algemene bewoordingen bewijs aangeboden van al haar stellingen. Het hof passeert dit bewijsaanbod, nu Dolce Vita geen dan wel onvoldoende (onderbouwde) feiten heeft gesteld die tot een andere uitkomst van de procedure kunnen leiden. 77. Het vonnis van de rechtbank dient te worden vernietigd voor zover Dolce Vita sub 5.2 is veroordeeld tot betaling aan Interfastfood Equipment van een bedrag van € 5.164,94 in hoofdsom. In zoverre opnieuw rechtdoende zal het hof Dolce Vita veroordelen om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan Interfastfood Equipment te voldoen een bedrag van in totaal € 3.430,74, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119a BW over het nog niet betaalde deel van het toegewezen bedrag telkens vanaf 14 dagen na de factuurdatum tot de dag van volledige betaling. Voor het overige dient het vonnis te worden bekrachtigd. 78. Dolce Vita zal als de grotendeels in het ongelijk te stellen partij worden veroordeeld in de kosten van het geding in hoger beroep (1 punt in tarief VI). De beslissing Het gerechtshof: vernietigt het vonnis d.d. 12 december 2007 waarvan beroep voor zover Dolce Vita sub 5.2 is veroordeeld tot betaling aan Interfastfood Equipment van een bedrag van € 5.164,94 in hoofdsom; en in zoverre opnieuw rechtdoende: veroordeelt Dolce Vita om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan Interfastfood Equipment te voldoen een bedrag van in totaal € 3.430,74, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119a BW telkens over het nog niet betaalde deel van het toegewezen bedrag telkens vanaf 14 dagen na de factuurdatum tot de dag van volledige betaling; veroordeelt Dolce Vita in de kosten van het geding in hoger beroep en begroot die tot aan deze uitspraak aan de zijde van Interfastfood c.s. op € 990,-- aan verschotten en € 3.263,- aan geliquideerd salaris voor de advocaat; verklaart dit arrest tot zover uitvoerbaar bij voorraad; bekrachtigt het vonnis d.d. 12 december 2007 voor het overige; wijst af het meer of anders gevorderde. Aldus gewezen door mrs. Knijp, voorzitter, Zandbergen en Janse, raden, en uitgesproken door de rolraadsheer ter openbare terechtzitting van dit hof van dinsdag 1 september 2009 in bijzijn van de griffier.