Jurisprudentie
BJ6979
Datum uitspraak2009-09-01
Datum gepubliceerd2009-09-04
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamGerechtshof Amsterdam
Zaaknummers23-002119-08
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2009-09-04
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamGerechtshof Amsterdam
Zaaknummers23-002119-08
Statusgepubliceerd
Indicatie
Communicatie met de Comorese verdachte heeft bij de rechter-commissaris en ter terechtzitting in eerste aanleg plaatsgevonden met behulp van een ter terechtzitting aanwezige tolk Frans en met telefonische bijstand van een Comorese politieagent(e). Gevolg taalbarrière in communicatie tussen raadsman en verdachte in relatie tot het procesverloop. Geen verzuim, getoetst aan vraag naar ernstige inbreuk op beginselen van een behoorlijke procesorde waardoor doelbewust of met grove veronachtzaming van de belangen van de verdachte aan diens recht op een eerlijke behandeling van zijn zaak tekort is gedaan. Evenmin is sprake van schending van de artikel 14, derde lid, IVBPR, artikel 6, derde lid, van het EVRM of de artikelen 275 en 276 van het Wetboek van Strafvordering.
Uitspraak
arrestnummer:
parketnummer: 23-002119-08
datum uitspraak: 1 september 2009
TEGENSPRAAK
VERKORT ARREST VAN HET GERECHTSHOF TE AMSTERDAM
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Haarlem van 8 april 2008 in de strafzaak onder parketnummer 15-800490-08 van het openbaar ministerie
tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [1970],
thans zonder bekende woon- of verblijfplaats hier te lande.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg van 8 april 2008 en op de terechtzitting in hoger beroep van 18 augustus 2009.
Het hof heeft kennis genomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de raadsman naar voren is gebracht.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen vermeld staat in de inleidende dagvaarding. Van die dagvaarding is een kopie in dit arrest gevoegd. De daarin vermelde tenlastelegging wordt hier overgenomen.
Voorzover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, leest het hof deze verbeterd. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.
Vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven, omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
De ontvankelijkheid van het openbaar ministerie
Ten aanzien van het verweer inzake de afwezigheid van een tolk
De raadsman heeft het volgende verweer gevoerd, zakelijk weergegeven. De principiële vraag die voorligt is, naar de mening van de raadsman, of een eerlijk proces in de zin van artikel 14, derde lid, van het Internationaal verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten en artikel 6, derde lid, van het Europees verdrag voor de rechten van de mens en de artikelen 275 en 276 van het Wetboek van Strafvordering kan plaatsvinden zonder dat de verdachte zich kan verdedigen tegen de aanklacht in een taal die hij begrijpt.
De raadsman heeft deze vraag ontkennend beantwoord en hij heeft bepleit dat het hof het openbaar ministerie niet-ontvankelijk zal verklaren in de strafvervolging van de verdachte.
De raadsman heeft ter adstructie van zijn stelling onder meer het volgende aangevoerd.
De verdachte spreekt dermate gebrekkig Frans dat alleen in het Comorees met hem kan worden gecommuniceerd. Het probleem doet zich voor dat er in Nederland geen tolk voor de Comorese taal is te vinden. De wet staat niet toe dat het (opsporings)onderzoek wordt voortgezet en de verdachte wordt gehoord zonder dat daarbij een tolk aanwezig is. Door tussenkomst van een ter plekke aanwezige tolk Frans en met telefonische bijstand van een Comorese politieagent(e) heeft de communicatie plaatsgevonden bij de rechter-commissaris op 17 maart 2008 en ter terechtzitting in eerste aanleg op 8 april 2008. Ten aanzien van de politieagent(e) geldt dat hij/zij geen tolk is, hij/zij niet ter terechtzitting aanwezig was en hij/zij niet rechtsgeldig door een Nederlandse rechter kan worden beëdigd. Daar komt nog bij dat de verdachte de beschuldiging dient te begrijpen en zich daartegen kan verdedigen en die verdediging terdege kan voorbereiden, waarvan in casu geen sprake is geweest. De raadsman is in eerste aanleg weliswaar in de gelegenheid gesteld met de verdachte te overleggen, maar dit overleg kan niet als serieuze voorbereiding van een strafzaak gelden, aldus de raadsman.
De advocaat-generaal heeft dit verweer gemotiveerd bestreden.
Het hof verwerpt dit verweer in al zijn onderdelen en overweegt daartoe als volgt.
Op grond van de stukken in het dossier en hetgeen is verhandeld ter terechtzitting in hoger beroep is de volgende gang van zaken aannemelijk geworden.
Tijdens het opsporingsonderzoek is het de met het verhoor van de verdachte belaste ambtenaar der Koninklijke Marechaussee niet mogelijk gebleken bijstand te verkrijgen van een tolk voor de Comorese taal. Uit het van het verhoor opgemaakte proces-verbaal blijkt dat de verdachte in de Franse taal is gehoord. Omdat toen is gebleken dat de verdachte die taal in beperkte mate beheerst, terwijl hij de Comorese taal voldoende machtig is, is bij gelegenheid van zijn voorgeleiding aan de rechter-commissaris als ook ter terechtzitting in eerste aanleg bijstand verleend door een tolk voor de Franse taal die is bijgestaan door een Comorese opsporingsambtenaar die zowel de Comorese als de Franse taal machtig is.
Deze opsporingsambtenaar heeft haar/zijn bijstand als tolk telefonisch verleend, haar/zijn personalia zijn door de rechter-commissaris respectievelijk de politierechter vastgesteld en de (tweede) opsporingsambtenaar is door de politierechter ter terechtzitting beëdigd. Voorts heeft de politierechter vastgesteld dat die opsporingsambtenaar niet betrokken is (geweest) bij het in de onderhavige zaak gehouden onderzoek.
Wat de verhoren door de rechter-commissaris en de politierechter betreft is naar het oordeel van het hof niet aannemelijk geworden dat de door de tolk verleende bijstand niet toereikend is geweest. Immers, de rechters hebben zulks klaarblijkelijk niet vastgesteld, terwijl blijkens het respectievelijk van dat verhoor en van die terechtzitting opgemaakte proces-verbaal niet door de verdachte noch door zijn raadsman is aangevoerd dat de verdachte hetgeen respectievelijk bij dat verhoor en ter terechtzitting is voorgevallen, verricht en beslist, niet of onvoldoende heeft begrepen noch dat hij niet of onvoldoende in staat is gesteld vragen te beantwoorden of zijn zienswijze kenbaar te maken.
Integendeel, nadat de politierechter het onderzoek ter terechtzitting op verzoek van de raadsman heeft onderbroken met het oog op overleg van de verdachte met zijn raadsman - met de hiervoor omschreven bijstand van de evenbedoelde tolken - is dat onderzoek hervat. Eerst bij pleidooi is door de raadsman aangevoerd dat het taalprobleem weliswaar is opgelost doch - in de woorden van de raadsman - pas aan het eind van het proces.
Voor zover de raadsman heeft bedoeld zijn verweer mede te gronden op de stelling dat de verdachte de tegen hem ingebrachte beschuldiging niet heeft begrepen omdat hij de taal waarin die beschuldiging is gesteld niet verstaat, overweegt het hof vooreerst dat uit de inhoud van de door de verdachte afgelegde verklaringen niet van zo’n onbegrip is gebleken. Uit de verklaringen van de verdachte volgt dat hij - in ieder geval de kern van - de beschuldiging heeft begrepen, terwijl gesteld noch is gebleken dat door of namens de verdachte is verzocht om een vertaling van de vordering tot inbewaringstelling, of de inleidende dagvaarding in een voor hem begrijpelijke taal.
Voorts is het hof van oordeel dat de verdachte voldoende in de gelegenheid is gesteld om zich - in een taal die hij begrijpt - te verdedigen tegen de aanklacht. Blijkens het proces-verbaal van 8 april 2008 is het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg overeenkomstig het (subsidiaire) verzoek van de raadsman onderbroken teneinde hem in de gelegenheid te stellen met de verdachte te overleggen. Uit het proces-verbaal blijkt niet dat de raadsman de daartoe geboden tijd destijds ontoereikend heeft geacht en evenmin dat deze om onderbreking of schorsing van het onderzoek ter terechtzitting heeft verzocht omdat hij zich niet in staat achtte de verdediging deugdelijk voor te bereiden. Niet is gebleken dat de verdachte in zijn verdediging is geschaad, te minder daar zijn verklaring ter terechtzitting in eerste aanleg -dus na overleg met zijn raadsman- (vrijwel) identiek is aan hetgeen hij bij de rechter-commissaris heeft verklaard.
Naar het oordeel van het hof volgt uit het vorenstaande dat niet is gebleken dat ernstig inbreuk is gemaakt op beginselen van een behoorlijke procesorde waardoor doelbewust of met grove veronachtzaming van de belangen van de verdachte aan diens recht op een eerlijke behandeling van zijn zaak is tekort gedaan. Evenmin levert die gang van zaken strijd op met de door de raadsman aangeroepen bepalingen.
Ten aanzien van het beroep op het Vluchtelingenverdrag
De raadsman heeft voorts aangevoerd dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in de strafvervolging van de verdachte omdat niet kan worden gecontroleerd of verdachte (mogelijk ook) asielzoeker was en in die hoedanigheid aan de uitzonderingsbepalingen van artikel 31 van het Verdrag betreffende de status van vluchtelingen van 28 juli 1951(Trb. 1951, 131 en 1954, 88, hierna:Vluchtelingenverdrag) voldeed.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
Aan de raadsman moet worden toegegeven dat, overeenkomstig de beslissingen van het gerechtshof te Amsterdam van 18 juni 2009 (gepubliceerd onder de LJN-nummers: BI 9006, BI9008 en BI 9009), de nodige behoedzaamheid moet worden betracht bij de beantwoording van de vraag of een vreemdeling bescherming geniet als bedoeld in artikel 31, eerste lid, van het Vluchtelingenverdrag. Het hof gaat echter aan dit verweer voorbij nu in dit geval is gesteld noch is gebleken dat de verdachte een asielaanvraag bij de Nederlandse overheid heeft ingediend. De verdachte heeft bovendien zowel direct bij de Koninklijke Marechaussee als ten overstaan van de rechter-commissaris verklaard dat hij terug wil naar de Comoren, zodat evenmin aannemelijk is geworden dat de verdachte een asielaanvraag in had willen dienen maar daartoe niet in staat is geweest in verband met zijn detentie of anderszins.
Bewezenverklaarde
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 14 maart 2008 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, opzettelijk gebruik heeft gemaakt van een niet op zijn naam gesteld reisdocument, te weten een nationaal paspoort van de Comoren op naam gesteld van [naam], geboren in het jaar 1945 te Singani-Hambou, voorzien van het nummer [nummer], welk gebruik hierin bestond dat hij, verdachte, voornoemd document ter controle heeft overhandigd aan een ambtenaar belast met de grensbewaking.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezenverklaarde levert op:
opzettelijk gebruik maken van een niet op zijn naam gesteld reisdocument.
Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.
Oplegging van straffen
De politierechter in de rechtbank Haarlem heeft de verdachte voor het tenlastegelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van twee maanden, waarvan één maand voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar met aftrek van de tijd die de verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht. De politierechter heeft de inbeslaggenomen en niet teruggegeven voorwerpen van de beslaglijst met de nummers 1 en 2 aan het verkeer onttrokken, heeft verbeurd verklaard de inbeslaggenomen en niet teruggegeven voorwerpen van de beslaglijst met de nummers 6, 8, 9, 10 en 11 en heeft de teruggave gelast aan verdachte van de inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven voorwerpen van de beslaglijst met nummers 3, 4 en 5.
Tegen voormeld vonnis is door de verdachte hoger beroep ingesteld.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van twee maanden met aftrek van de tijd die de verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht. Zij heeft voorts gevorderd dat de inbeslaggenomen en niet teruggegeven voorwerpen van de beslaglijst met de nummers 1 en 2 worden onttrokken aan het verkeer, dat de inbeslaggenomen en niet teruggegeven voorwerpen van de beslaglijst met de nummers 5, 6, 7, 8, 9, 10 en 11 worden verbeurd verklaard en dat de inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven voorwerpen van de beslaglijst met nummers 3 en 4 aan de verdachte worden teruggegeven.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straffen bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte.
Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft op de luchthaven Schiphol opzettelijk gebruik gemaakt van een niet op zijn naam gesteld reisdocument. Door zo te handelen heeft verdachte getracht een juiste vaststelling van zijn identiteit te verhinderen en aldus de voor hem geldende visumplicht te omzeilen. Hij heeft hierdoor het vertrouwen dat moet kunnen worden gesteld in dergelijke van overheidswege verstrekte identiteitsbewijzen geschaad.
Blijkens een de verdachte betreffend Uittreksel Justitiële Documentatie van 31 juli 2009 is verdachte in Nederland niet eerder strafrechtelijk veroordeeld.
Het hof acht, alles afwegende, een deels voorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur passend en geboden.
De hierna als zodanig te melden inbeslaggenomen voorwerpen, die aan verdachte toebehoren, dienen te worden verbeurdverklaard en zijn daarvoor vatbaar aangezien het bewezengeachte met behulp van die voorwerpen is begaan of voorbereid.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 33, 33a en 231 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezenverklaarde.
Beslissing
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan zoals hierboven in de rubriek bewezenverklaarde omschreven.
Verklaart niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij.
Verklaart dat het bewezenverklaarde het hierboven vermelde strafbare feit oplevert.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar en ook de verdachte daarvoor strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 2 (twee) maanden.
Bepaalt dat een gedeelte van die gevangenisstraf, groot 1 (één) maand, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de veroordeelde zich vóór het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Stelt de proeftijd vast op 2 (twee) jaren.
Beveelt dat de tijd, die door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in deze zaak in verzekering en voorlopige hechtenis is doorgebracht, op het onvoorwaardelijk gedeelte van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht.
Verklaart verbeurd de inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
- kaart entry declaration form van Kenya op naam van [naam] (6)
- instapkaart op naam van [naam] van hah naar nbo (7)
- instapkaart op naam van [naam]/[naam] van nbo naar ams (8)
- instapkaart op naam van [naam]/[naam] van ams naar cdg (9)
- diverse prints van een elektronische reservering op naam van [naam] (10)
- electronisch vliegticket op naam van [naam], route moroni - nairobi - moroni (11).
Gelast de teruggave aan de verdachte van de inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
- simkaart Telma mobile met telefoonnummer 0340301692 (3)
- notitie en memo voor naam en telefoonnummers (4)
- notitie en memo adres en telefoonnummer (5).
Dit arrest is gewezen door de vijfde meervoudige strafkamer van het gerechtshof te Amsterdam, waarin zitting hadden mr. R. Veldhuisen, mr. R.P.P. Hoekstra en mr. C.N. Dalebout, in tegenwoordigheid van mr. J. Mulder, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 1 september 2009.