Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BJ6978

Datum uitspraak2009-09-02
Datum gepubliceerd2009-09-04
RechtsgebiedHandelszaak
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank Haarlem
Zaaknummers136287 / HA ZA 07-778
Statusgepubliceerd


Indicatie

Vordering tot schadevergoeding wegens onrechtmatige beeindiging van distributieovereenkomsten. Beweerdelijk profiteren van onrechtmatige beëindiging en misbruik van identiteitsverschil. Paulianeuze overdracht van octrooirechten. Beweerdelijk ongerechtvaardigde verrijking. Beweerderlijk verbeurde dwangsommen. Opheffing beslagen. Ten aanzien van een aantal opzeggingsgronden die gedaagde aan de beëindiging van de overeenkomsten ten grondslag heeft gelegd, heeft eiseres gehandeld in strijd met die overeenkomsten. In aanmerking genomen alle omstandigheden waaronder gedaagde is gekomen tot beëindiging van de distributieovereenkomsten, komt de rechtbank echter tot de conclusie dat gedaagde ten opzichte van eiseres heeft gehandeld in strijd met de eisen van de redelijkheid en billijkheid door op genoemde gronden rauwelijks de overeenkomsten te beëindigen. Bestuurdersaansprakelijkheid wijst de rechtbank af. Aan de hand van door partijen in het geding gebrachte deskundigenrapporten komt de rechtbank tot een begroting, en waar nodig een schatting met toepassing van artikel 6:97 BW, van de schade die bestaat uit winstderving uit reguliere verkopen, een tweetal projecten en overige schade, uitgaande van de winst die eiseres zou hebben behaald indien de distributieovereenkomsten niet onrechtmatig door gedaagde zouden zijn beëindigd.


Uitspraak

vonnis RECHTBANK HAARLEM Sector civiel recht zaaknummer / rolnummer: 136287 / HA ZA 07-778 Vonnis van 2 september 2009 in de zaak van 1. de rechtspersoon naar het recht van de Britse Maagdeneilanden [Eiseres 1] LTD., gevestigd te Dubai, Verenigde Arabische Emiraten, 2. [Eiser 2], voorheen wonende te Dubai, Verenigde Arabische Emiraten, thans te Westerbork, gemeente Midden-Drenthe, 3. [Eiseres 3], voorheen wonende te Dubai, Verenigde Arabische Emiraten, thans te Westerbork, gemeente Midden-Drenthe, 4. de rechtspersoon naar het recht van de Verenigde Arabische Emiraten [Eiseres 4] LLC, gevestigd te Dubai, Verenigde Arabische Emiraten, eisers in conventie, verweerders in reconventie, advocaat mr. A. Knigge, tegen 1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid [Gedaagde 1] B.V., gevestigd te Amstelveen, kantoorhoudend te Badhoevedorp, gemeente Haarlemmermeer, 2. [Gedaagde 2], wonende te Londen, Verenigd Koninkrijk, 3. [Gedaagde 3], wonende te Chicago, Verenigde Staten van Amerika, 4. [Gedaagde 4], wonende te Glencoe, Verenigde Staten van Amerika, 5. de rechtspersoon naar het recht van het Verenigd Koninkrijk [Gedaagde 5] LTD, gevestigd te Londen, Verenigd Koninkrijk, 6. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid [Gedaagde 6] B.V., gevestigd te Amsterdam, kantoorhoudend te Badhoevedorp, gemeente Haarlemmermeer, gedaagden in conventie, eisers in reconventie, advocaat mr. L. Koning, 7. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid [Gedaagde 7] B.V., gevestigd te Amstelveen, kantoorhoudend te Badhoevedorp, gemeente Haarlemmermeer, 8. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid [Gedaagde 8] B.V., gevestigd te Amstelveen, kantoorhoudend te Hoofddorp, gemeente Haarlemmermeer, 9. [Gedaagde 9], wonende te Hoofddorp, gemeente Haarlemmermeer, 10. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid [Gedaagde 10] B.V., gevestigd te Amstelveen, gedaagden in conventie, eisers in reconventie, advocaat mr. N.M.N. Klazinga. Eisers in conventie, gedaagden in reconventie, zullen hierna gezamenlijk [eiseres 1 c.s.] en afzonderlijk [eiseres 1], [eiser 2], [eiseres 3] en [eiseres 4] genoemd worden. Gedaagden in conventie, eisers in reconventie, zullen hierna gezamenlijk [gedaagde 1 c.s.], en afzonderlijk [gedaagde 1], [gedaagde 2], [gedaagde 3], [gedaagde 4], [gedaagde 5], [gedaagde 6], [gedaagde 7], [gedaagde 8], [gedaagde 9] en [gedaagde 10] genoemd worden. Gedaagden 1 tot en met 6 in conventie, eisers 1 tot en met 6 in reconventie, zullen gezamenlijk ook [gedaagde 1] c.s. genoemd worden. Gedaagden 7 tot en met 10 in conventie, eisers 7 tot en met 10 in reconventie, zullen gezamenlijk ook [gedaagden 7-10] genoemd worden. 1. De procedure 1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit: - het incidenteel vonnis van 11 februari 2009 - de pleidooien van 18 juni 2009 en de ter gelegenheid daarvan overgelegde pleitnotities - de akte wijziging c.q. aanvulling eis in conventie en reconventie van [gedaagde 1] c.s. van 4 juni 2009 - de akte wijziging van eis in conventie en in reconventie van [gedaagden 7-10] van 18 juni 2009, waartegen [eiseres 1 c.s.] desgevraagd geen bezwaar heeft gemaakt, - de akte overlegging producties E-289 tot en met E-300 van [eiseres 1 c.s.] - de akte overlegging producties G-48 tot en met G-69 bij pleidooi van [gedaagde 1] c.s. 1.2. Ten slotte is vonnis bepaald. 2. De feiten 2.1. [eiser 2] is bestuurder van [eiseres 1]. [eiseres 3] is enig aandeelhouder van [eiseres 1]. De handelsnaam van [eiseres 1] is […]. [eiseres 3] is enig bestuurder en mede-aandeelhouder van [eiseres 4]. 2.2. [eiser 2] en [eiseres 3] zijn in de tweede helft van 2004 met hun kinderen naar Dubai vertrokken en zijn toen begonnen met de distributie van de Power Plate, een fitnessapparaat, in het Midden-Oosten. In die tijd was [gedaagde 1], van welke vennootschap [gedaagde 9] destijds aandeelhouder en bestuurder was, rechthebbende van intellectuele eigendomsrechten op de Power Plate. 2.3. [gedaagde 1] had met een groot aantal distributeurs, overal ter wereld, exclusieve distributiecontracten gesloten, teneinde de Power Plate door deze distributeurs te laten afzetten in de hen toegewezen gebieden. 2.4. Tussen [gedaagde 1] als “Licensor” en [eiseres 1] als “Licensee” is op 20 september 2004 een “Licensee Agreement” tot stand gekomen. Hierin is onder meer vermeld: A The Licensor has developed a product known as Power Plate® for Body Vibration® training, being Power Plate Personal and Power Plate Next Generation (hereinafter called “the PPP and PP NG”) (...) D The Licensee wishes to obtain the exclusive rights to sell the Product in Egypt, Bahrain, Yemen, Jordanian, Iran, Oman, Qatar, Kuwait, Lebanon, UEA and Syria, and the Licensor agrees to grant the licence to distribute and sell on and subject to the terms of this agreement WHEREBY IT IS MUTUALLY AGREED AS FOLLOWS: 1a 1a The Licensor hereby grants the Licensee the exclusive rights to distribute, market and sell the Product using the trademarks in the Territory, and the Licensee agrees to act as the sole distributor to the Licensor under the terms of this agreement. The Licensor nor the Licensee shall authorise any third party, person, firm or company, to use the trade marks or sell or market the products within the Territory during the term of this Agreement. 1b The license hereby granted shall continue for a period of 12 months commencing on 1st October 2004 (“the Initial Term”) and shall on expiry of 12 months automatically terminate unless the provisions of clause 1c below apply. 1c If during the Initial Term the Licensee shall have purchased not less th[a]n 75 PP NG’s and 75 PPP Products from the Licensor and paid the price set out in the Schedule for each of these Products, then the Licensee shall have the exclusive right to renew this Agreement for another 12 months period at the end of the Initial Term (“The Second Term”). The Licensee shall notify the Licensor not less than 20 working days before the expiry of the Initial Term of its desire to renew the Agreement in accordance with this provision. 1d If during the “Second Term” the Licensee shall have purchased not less th[a]n 125 PP NG and 125 PPP Products from the Licensor and paid the price set out in the Schedule for each of these Products then the Licensee shall have the exclusive right to renew this Agreement for another 12 months period (“Third term”) at the end of the Second Term. If during the “Third Term” the Licensee purchases not less than 200 PP NG and 200 PPP Products from the Licensor and paid the price set out in the Schedule for each of these Products, then the license will be renewed automatically for another 12 months, unless terminated by either party with the express condition of giving to the other not less than 20 working days notice of its intention to terminate this agreement before the expiry of any Term. 1e If the licen[s]e is not renewed at any time, the right to distribute and sell the Product in volume will automatically revert to the Licensor, after which the Licensee is no longer allowed to sell or market the Product, or make use of the trademarks. 1f The license and rights to distribute the Product created by the terms of this agreement may not be assigned or otherwise transferred to any party by the Licensee, without the prior written consent of the Licensor. 1g If Licensor at any time after the date of this agreement develops any other products directly related to the Product or the Body Vibration System, the Licensee will be offered first option for obtaining exclusive rights for the Territory. (...) 3b The Licensee can alter the product – including minor details – only with the prior written permission of the Licensor on beforehand. (...) 8.a The product may not be resold in any form or condition than the form or condition in which the Product was originally supplied to Licensee by Licensor. b Licensee is not allowed to enter into any agreement with any third party for the distribution in the Territory of products similar to or competitive with the Product. (...) 9. Termination 1. If either party fails to comply with any of the terms of this Agreement, or fails within one month of being requested to do so, to remedy a breach capable of being remedied, the other party may terminate this Agreement by summary notice in writing. 2. Upon termination of this contract under any circumstances all rights concerning the Product granted prior to the termination shall automatically revert to the Licensor. Termination of this Agreement shall not affect: a) payment of any sums due from either party to the other; b) any advances to be repaid to the Licensee by the Licensor; c) any rights of the Licensee or their licensees under other agreements concerning the product which have been properly entered into, but which the Licensee shall not have the right to extend or renew. 3. In the event of a termination the obligations of the Licensor in respect of training requirements shall continue in respect of the service engineers for a maximum period of 3 years from the date of termination. (…) 11. This Agreement shall be interpreted in all respects in accordance with the law of The Netherlands. 12. In the case of legal proceedings about this Agreement in all respects, the competent court is the Cantonal or District Court of Haarlem (The Netherlands). 2.5. Op 1 juni 2005 hebben [gedaagde 1] en [eiseres 1] een tweede “Licensee Agreement” gesloten. In deze overeenkomst is het territoir uitgebreid met Saoedi-Arabië. Deze overeenkomst is nagenoeg gelijkluidend aan de overeenkomst van 20 september 2004, met dien verstande dat de looptijd anders is geregeld. In afwijking van de overeenkomst van 20 september 2004 bepaalt de overeenkomst van 1 juni 2005: D The Licensee wishes to obtain the exclusive rights to sell the Product in Saudi Arabia, (the Territory) and the Licensor agrees to grant the license to distribute and sell on and subject to the terms of this agreement (...) 1b The license hereby granted shall continue for a period of 12 months commencing on 1st June 2005 (“the Initial Term”) and shall on expiry of 12 months automatically terminate unless the provisions of clause 1c below apply. 1c If during the Initial Term the Licensee shall have purchased not less th[a]n 20 PP NG’s Products and 5 PP Personal Products from the Licensor and paid the price set out in the Schedule for each of these Products, then the Licensee shall have the exclusive right to renew this Agreement for another 9 months period at the end of the Initial Term (“the Second Term”). The Licensee shall notify the Licensor not less than 20 working days before the expiry of the Initial Term of its desire to renew the Agreement in accordance with this provision. 1d If during the “Second Term” the Licensee shall have purchased not less th[a]n 65 PP NG and 40 PP Personal Products from the Licensor and paid the price set out in the Schedule for each of these Products then the Licensee shall have the exclusive right to renew this Agreement for another 9 months period (“Third term”) at the end of the Second Term. If during the “Third Term” the Licensee purchases not less than 150 PP NG and 75 PP Personal Products from the Licensor and paid the price set out in the Schedule for each of these Products, then the license will be renewed automatically, unless terminated by either party with the express condition of giving to the other not less than 20 working days notice of its intention to terminate this agreement before the expiry of any Term. 2.6. De overeenkomsten van 20 september 2004 en 1 juni 2005 zullen hierna ook worden aangeduid als ‘de distributieovereenkomst van 20 september 2004’ en ‘de distributieovereenkomst van 1 juni 2005’. Tezamen zullen zij ook ‘de distributieovereenkomsten’ worden genoemd. 2.7. In een e-mailbericht van 29 maart 2005 heeft [eiser 2] aan [A] (assistent operations manager bij [gedaagde 1]) onder meer geschreven: Wil je nog naar de mogelijkheid kijken of dat ze tijdens het vervangen van de rubbers ook de Chinese teksten kunnen wegspuiten. Ik gebruik daar een spuitbusje rode lak voor. Zoals al eens eerder aangegeven zijn ze hier niet weg van Chinatown producten, hoe goed dan ook. Daarnaast moeten we bij een aantal landen een certificaat van oorsprong vermelden wat natuurlijk Nederland is en ze weten hier dat ze daar nog steeds niet in het chinees schrijven. 2.8. In een schriftelijke verklaring van 12 december 2006 schrijft [gedaagde 9] hierover: Ik was ervan op de hoogte dat Holland Middle East zich ergerde aan de Chinese lettertekens en de aanduiding “made in China” op de Power Plate. (…) Ik herinner mij dat Holland Middle East mij vroeg of ik voor verwijdering van de Chinese aanduidingen zou kunnen zorgen. Ik heb dat geweigerd en Holland Middle East laten weten dat dat mijn inziens in strijd was met de toepasselijke wet- en regelgeving. Ik kan mij niet herinneren dat Holland Middle East mij ooit heeft gevraagd of zij zelf de Chinese tekens mocht verwijderen. Een vergelijkbaar verzoek heb ik ook nimmer via een medewerker ontvangen. Holland Middle East heeft mij nimmer laten weten zelf de Chinese lettertekens te verwijderen. 2.9. In een e-mailbericht van [eiser 2] aan [A] van 1 november 2004 staat onder meer: Verder hebben we de contacten met Libanon en Iran gelegd en ik heb met deze personen afspraken gemaakt voor een bezoek en zo mogelijk een samenwerking / dealerschap met hen af te sluiten. Daarnaast zijn we in gesprek met dealers in Qatar, Egypte, Koeweit en India. En in een e-mailbericht van [eiser 2] aan [A] van 9 november 2004: Ik hoop echt dat je het voor elkaar krijgt om enkele NG [Power Plate Next Generation] te zenden. Die beurs in Iran is erg belangrijk […]. De potentiële dealer aldaar wil daarin PowerPlate sterk naar voren schuiven. Hun alternatief is Nemes. In een e-mailbericht van [eiseres 3] aan [A] van 6 december 2004 staat onder meer: Kun je me ook een bestand sturen met een order formulier voor de machines zodat ik deze kan gebruiken naar jullie toe en naar mijn agenten cq. dealers. 2.10. Per e-mailbericht van 12 januari 2005 heeft [eiseres 3] aan [B] van [gedaagde 1] een Distributor Application Form van [eiseres 1] toegezonden met de vraag of zij daarop aanvullingen heeft. Op het formulier staat onder meer vermeld: Could you please fill in the following form in English if you are interested in being a Power Plate dealer. 2.11. In een e-mailbericht van [eiseres 3] aan [C], assistent van [gedaagde 9], van 5 april 2005 staat onder meer het volgende: Zoals met […] [[gedaagde 9]] besproken zend ik je hierbij het contract wat we zouden afsluiten met Saudi. www.alfaisaliah.com Dit contract geldt als voorbeeld voor iedere dealer binnen ons gebied. 2.12. In een e-mailbericht van [eiseres 3] aan [C] van 24 april 2005 staat onder meer het volgende: Inmiddels hebben we al vernomen dat we de goedkeuring van [gedaagde 9] hebben wat betreft het contract wat ik verstuurd heb mbt Saudi Arabie maar we hebben tot op heden nog niet de contract aanvulling ontvangen. Wanneer kan ik deze verwachten? Eigenlijk zouden we per 1 April begonnen zijn maar zolang we niet op schrift hebben staan kunnen we niet het contract niet ondertekenen. 2.13. In een e-mailbericht van [eiser 2] aan [A] van 20 mei 2005 staat onder meer: Zoals reeds eerder telefonisch met je besproken wil ik naar de mogelijkheid kijken om bepaalde leveringen voor de Power-Plate rechtstreeks vanuit Nederland naar onze agenten te transporteren. Zij dragen zelf zorg voor de transportkosten van Dubai naar hun land, bv Jordan of Lebanon. Wij betalen van NL naar Dubai. Door rechtstreeks te transporteren zijn de transportkosten lager dan de gezamenlijke transportkosten en hiermee voor zowel ons als de agenten kosten efficiënter. 2.14. In een e-mailbericht van [D], verbonden aan [gedaagde 1], aan [eiseres 1] van 31 mei 2005 is onder meer het volgende bericht: Hierbij even kort de zaken die wij besproken hebben en die ik zal door communiceren in de organisatie. (...) Distributie (…) Power Plate ME werkt met subdistributeurs waar afspraken mee worden gemaakt. 2.15. Begin 2006 hebben [gedaagde 10] en [gedaagde 9] hun aandelen in [gedaagde 1] overgedragen aan een Amerikaanse investeringsmaatschappij, [X]. 2.16. Op 8 februari 2006 heeft [gedaagde 1] haar niet op de Benelux betrekking hebbende octrooirechten en octrooiaanvragen overgedragen aan [gedaagde 10] voor een bedrag van EUR 1,-. [gedaagde 9] was enig bestuurder en medeaandeelhouder van [gedaagde 10]. 2.17. Op 22 februari 2006 zijn [gedaagde 3], [gedaagde 4] en [gedaagde 2] als nieuwe bestuurders van [gedaagde 1] aangetreden. [gedaagde 9] is indirect, via [gedaagde 8], waarvan hij bestuurder is en welke vennootschap op haar beurt bestuurder is van [gedaagde 7], welke laatstgenoemde vennootschap bestuurder is van [gedaagde 1], bestuurder gebleven. 2.18. Op 19 mei 2006 heeft [gedaagde 10] intellectuele eigendomsrechten overgedragen aan [gedaagde 5] voor een bedrag van EUR 1.294.000,-. 2.19. Op 15 december 2006 heeft [gedaagde 1] haar op de Benelux betrekking hebbende octrooirechten en octrooiaanvragen overgedragen aan [gedaagde 6] voor een bedrag van EUR 25.000,-. Het bestuur van [gedaagde 6] bestaat uit dezelfde personen als het bestuur van [gedaagde 1]. 2.20. Op 2 februari 2007 heeft [eiseres 1] de onder 2.16 genoemde overdracht van 8 februari 2006 en de onder 2.19 genoemde overdracht van 15 december 2006 buitengerechtelijk vernietigd. 2.21. In een e-mailbericht van [eiseres 1] aan [gedaagde 3], cc aan [C], [gedaagde 4] en [gedaagde 2], van 27 maart 2006 staat onder meer het volgende: As you are well aware of we have more th[a]n one country in our territory. We deal with customers directly and also through sub agents. Qatar, Bahrain, Oman, Kuwait and the U.E.A. are only handled by us directly. In the other countries we have contracts with sub-dealers. Some of these contracts are even notarized, legalized and official stamped by the embassy of these countries to make the business possible. 2.22. Op 7 april 2006 heeft [eiseres 1] haar subdistributieovereenkomst voor Libanon met [E] opgezegd op de grond dat [E] de overeengekomen targets niet had gehaald. 2.23. Per e-mailbericht van 11 april 2006 aan [A] heeft [E] zich bij [gedaagde 1] beklaagd over de opzegging van de subdistributieovereenkomst door [eiseres 1]. In een e-mailbericht van 13 april 2006 heeft [gedaagde 3] aan [eiseres 1] gevraagd om een reactie op het bericht van [E]. Op 15 april 2006 heeft [eiser 2] aan [gedaagde 3] geantwoord met een uitgebreide toelichting op het contract met [E] en de reden van beëindiging daarvan. In zijn e-mailbericht van 15 april 2006 heeft [gedaagde 3] gereageerd onder meer als volgt. Thanks for the explanation. Would you mind letting me have a copy of your sublicen[s]e agreement? Per e-mailbericht van 16 april 2006 heeft [eiseres 3] het subdistributiecontract met [E] aan [gedaagde 3] toegezonden. 2.24. In een e-mailbericht van 19 april 2006 heeft [gedaagde 3] aan [E], cc aan [eiseres 1], bericht als volgt: In my earlier reply I intimated that there is little that PPI can do to intervene in what is a contractual relationship between yourselves and PPME, our licensed distributor in that territory. PPME is licensed to distribute our product in several ME territories, including the Lebanon, and is subject to blanket volume requirements for the combined territories in order to maintain the license. To effect distribution they are free to the extent they are able to establish their own infrastructure and presence in any of these territories, to appoint agents or, as they have done, to sub-license these rights, as they have to you. We have neither desire, nor grounds, at this point, for termination of their license. We cannot enter into a direct relationship with yourselves. 2.25. Medio 2006 heeft [gedaagde 1], onder meer bij e-mailberichten van 19 juni en 15 juli 2006 van [gedaagde 3] aan [eiser 2], aan [eiseres 1] medegedeeld dat zij haar bedrijf wilde herstructureren en aangedrongen op wijziging van de distributieovereenkomsten, die zij zou aangaan met [gedaagde 5] en niet langer met [gedaagde 1]. [eiseres 1] heeft de aangeboden nieuwe distributieovereenkomst met [gedaagde 5] niet aanvaard. 2.26. Artikel 8 van de aangeboden, nieuwe distributieovereenkomst luidt: Licensor will undertake to spend up to the amount set forth in the Schedule (the “Advertising Allowance”) for advertising and marketing the Products in the Territories. Such advertising and marketing activities shall be determined by the Licensor in its sole discretion after consultation with Licensee and may include print, radio and television advertisement and such other means of advertising and marketing the Products as the Licensor determines to be appropriate. 2.27. In een e-mailbericht van [gedaagde 3] aan [eiser 2] van 8 augustus 2006 staat onder meer het volgende: I’m enthusiastic about your negotiations with this retailer, but point out that in terms of both the old and new versions of distributor contract you do require our written consent to sub-license any right of resale or distribution. We would therefore, as a matter of course, like to see your proposed form of contract before it is executed. In een e-mailbericht van [gedaagde 3] aan [eiseres 3] van 28 augustus 2008 staat onder meer: In respect of ME: we require (as per old and new form of contract) to approve any sub-distribution arrangement or assignment of your rights to resell PP product. As such we will require sight of your proposed contract – and to consent to it – prior to your entering any agreement. 2.28. In een e-mailbericht van [eiser 2] aan [gedaagde 3] van 30 september 2006 staat onder meer: Even keep in mind that someone can easily start tomorrow a machine called Power-Plate Newest Generation in the Middle East and start selling it based on what we have created. You can’t do anything about this. In Arabic this is written in a different way as Power-Plate Next Generation and allowed by law. This is not a breach against a brand name. 2.29. Per brief van 18 december 2006 aan zijn advocaat heeft [gedaagde 3] hierover onder meer het volgende verklaard: I specifically recall that Mr. [eiser 2] en Ms. [eiseres 3] threatened to manufacture vibration equipment themselves in order to compete again[st] PPI. The explicit threat to manufacture occurred in a telephone conversation of October 10, 2006 where I was advising them that they were not free to negotiate sales to global customers (e.g. hotel chains, multi-nationals) without specific permission from PPI, and that I was specifically declining this permission. In response, they stated that they had the ability to create similar products themselves, and that they would do so and then sell such products to these unapproved global customers if I did not agree to let them sell the PPI products. 2.30. Bij brieven van 19 oktober 2006 heeft de toenmalige advocaat van [gedaagde 1] de overeenkomsten met [eiseres 1] opgezegd. In deze brieven (hierna gezamenlijk: de opzeggingsbrief) staat onder meer: On behalf of our client we herewith terminate said agreement pursuant to article 9 (1) thereof by summary notice with immediate effect, because of various breaches of the agreement by your enterprise which are incapable of being remedied. The breaches include but are not limited to sublicensing in violation of article 1(a), modification of the product in violation of articles 3(b) and 8(a), threatening to build your own vibration machine in violation of article 8(b). Furthermore, you have acted contrary to your duties as a good distributor. As you are aware, article 9(2) of the agreement provides that as a result of this termination all rights herewith automatically revert to our client. 2.31. Per brief van 3 november 2006 heeft de toenmalige advocaat van [gedaagde 1] onder meer toegelicht dat van de opzeggingsgrond you have acted contrary to your duties as a good distributor in voornoemde brief van 19 oktober 2006 het meest in het oog springende voorbeeld is dat [eiseres 1] zich ten opzichte van derden heeft uitgelaten als zou zij licenties hebben voor Afrika, India en de Oriënt. 2.32. In het boekjaar 2005/2006, welk boekjaar loopt van 1 oktober 2005 tot en met 30 september 2006, heeft [eiseres 1] een netto winst van EUR 900.000,00 gerealiseerd. 2.33. Op 13 september 2006 heeft [eiseres 1] een overeenkomst gesloten met PromoSeven Relationship Marketing te Dubai (hierna: PromoSeven) voor het verrichten van marketingactiviteiten. 2.34. Op 16 oktober 2006 heeft [eiseres 1] een overeenkomst gesloten met HSBC Bank Middel East Ltd. (hierna: HSBC) te Dubai waarbij is overeengekomen dat HSBC haar creditcardhouders in de gelegenheid stelt rentevrij Power Plates bij [eiseres 1] aan te schaffen. 2.35. Per e-mailbericht van 21 oktober 2008 heeft [F] van HSBC hierover onder meer het volgende verklaard: At that time our number of primary cardholders was only about 175,000 and this campaign was intended for Gold cardholders only. 2.36. Per e-mailbericht van 4 mei 2009 heeft [G] van HSBC aan [eiser 2] over voornoemde overeenkomst onder meer het volgende verklaard: I believe we have already explained the difference between the number of primary card holders (175,000) and the total number of cards issued (300,000). I was told that this promotion was aimed at Gold Cardholders but you are correct that this is not specified in the agreement, that is why we have based the response rates on the total number of cards issued. 2.37. Bij vonnis in kort geding van 21 december 2006, gewezen tussen [eiseres 1 c.s.] als eisers en [gedaagde 1] als gedaagde, heeft de voorzieningenrechter van deze rechtbank [gedaagde 1] op straffe van verbeurte van een dwangsom veroordeeld een door [gedaagde 1] bij de Dubai Courts of First Instance (Verenigde Arabische Emiraten) tegen [eiseres 1 c.s.] aanhangig gemaakte vordering (tot betaling van een schadevergoeding van EUR 28.000.000,00) (hierna: de Dubai-procedure) in te trekken of slapende te houden totdat door een Nederlandse rechter bij een in kracht van gewijsde gegaan vonnis zou zijn beslist op de door [gedaagde 1] in de procedure in Dubai gepretendeerde vordering. 2.38. Bij vonnis in kort geding van 2 januari 2007, gewezen tussen [gedaagde 9] als eiser en [eiseres 1] als gedaagde heeft de voorzieningenrechter van deze rechtbank een vordering van [gedaagde 9] tot opheffing van het conservatoir beslag dat [eiseres 1] had doen leggen op de inboedel van zijn woonhuis afgewezen. 2.39. Nadat [gedaagde 9] van voornoemd vonnis in hoger beroep is gegaan heeft het Gerechtshof te Amsterdam dit vonnis bij arrest van 9 augustus 2007 bekrachtigd. 2.40. Bij vonnis in kort geding van 17 januari 2007, welk kort geding een vervolg was op het onder 2.37 bedoelde kort geding, gewezen tussen [eiseres 1 c.s.] als eisers en [gedaagde 1] als gedaagde heeft de voorzieningenrechter van deze rechtbank overwogen dat de opzegging door [gedaagde 1] van de distributieovereenkomsten onrechtmatig is geweest en heeft de voorzieningenrechter [gedaagde 1] veroordeeld tot betaling van een bedrag van in totaal EUR 900.000,00, uitvoerbaar bij voorraad, als voorschot op de door [eiseres 1 c.s.] geleden en te lijden schade. Nadat [gedaagde 1] van dit vonnis in hoger beroep is gegaan heeft het Gerechtshof te Amsterdam dit vonnis bij arrest van 9 augustus 2007 bekrachtigd. 2.41. Bij brief van 23 januari 2007 heeft [gedaagde 3] namens [gedaagde 1] aan [eiseres 1] onder meer het volgende geschreven: By letter of October 19, 2006 we terminated the Licensee Agreement dated September 20, 2004 and the Licensee Agreement dated June 1, 2005 (the “Licensee Agreements”) pursuant to Article 9(1) thereof (…) As far as the Licensee Agreements are deemed to be agreements for an indefinite period of time, and therefore only as far as legally required, we hereby terminate the Licensee Agreements with due observance of a notice period of two months. This means that in that event the Licensee Agreement will terminate on March 23, 2007. In the given circumstances, including the concurrence of the Licensee Agreements, a notice period of two months must be considered a reasonable notice period. Should the Licensee Agreements, however, be deemed to be fixed term agreements, we hereby (again: as far as legally required) terminate the Licensee Agreements in accordance with Article 1(d) thereof. This means that in that event the Licensee Agreements will terminate on October 1, 2007 and December 1, 2007 respectively. We emphasize that this letter is without prejudice to our letter of October 19, 2006 and therefore does not affect the contents of that letter. 2.42. Bij vonnis in kort geding van 9 maart 2007 heeft de voorzieningenrechter van deze rechtbank in conventie [gedaagde 1], [gedaagde 3], [gedaagde 2], [gedaagde 4] en [gedaagde 9] op straffe van verbeurte van een dwangsom verboden - samengevat - handelingen te verrichten die tot intrekking van de paspoorten of beperking van de bewegingsvrijheid van [eiser 2] en [eiseres 3] zouden kunnen leiden, alsmede de Dubai-procedure opnieuw te activeren totdat in een bij deze rechtbank aanhangig te maken bodemprocedure bij een in kracht van gewijsde gegaan vonnis zal zijn geoordeeld over de aansprakelijkheid van [gedaagde 1] jegens [eiseres 1]. In reconventie heeft de voorzieningenrechter de executie van de dwangsommen, vastgesteld bij tussenvonnis van 21 december 2006, geschorst totdat de bodemrechter bij in kracht van gewijsde gegane uitspraak omtrent het al of niet verbeurd zijn van dwangsommen uit hoofde van dat vonnis zal hebben beslist. 2.43. Bij vonnis in kort geding van 6 juli 2007, met herstelbeslissing van 18 juli 2007, gewezen tussen [eiseres 1 c.s.] als eisers en [gedaagde 1], [gedaagde 3], [gedaagde 2], [gedaagde 4], [gedaagde 9], [gedaagde 7] en [gedaagde 8] als gedaagden, heeft de voorzieningenrechter van deze rechtbank in conventie overwogen dat [gedaagde 3], [gedaagde 2], [gedaagde 4] en [gedaagde 9] de tenuitvoerlegging van het vonnis van 17 januari 2007 doelbewust hebben gefrustreerd, terwijl [eiseres 1] werd geconfronteerd met extreem hoge executiekosten. Het hiervoor aan genoemde (indirect) bestuurders van [gedaagde 1] te maken persoonlijk verwijt achtte de voorzieningenrechter zodanig ernstig dat hij het handelen van deze bestuurders als onrechtmatig kwalificeerde en hen persoonlijk aansprakelijk achtte voor de door dit onrechtmatig handelen ontstane schade. De voorzieningenrechter heeft [gedaagde 3], [gedaagde 2], [gedaagde 4], [gedaagde 9], [gedaagde 7] en [gedaagde 8] hoofdelijk veroordeeld tot betaling van het bedrag van het door de voorzieningenrechter bij vonnis van 17 januari 2007 vastgestelde voorschot op de schadevergoeding van EUR 900.000,00 alsmede een bedrag wegens aan executie gerelateerde (vergeefs gemaakte) kosten van rechtsbijstand en andere juridische kosten van EUR 200.000,00. De reconventionele vordering, tot schorsing van de executie van het vonnis van 17 januari 2007 en opheffing van de door [eiseres 1] gelegde executoriale beslagen, heeft de voorzieningenrechter afgewezen. 2.44. [gedaagde 5] heeft het bedrag waartoe [gedaagde 3], [gedaagde 2], [gedaagde 4], [gedaagde 9], [gedaagde 7] en [gedaagde 8] waren veroordeeld bij voornoemd kortgedingvonnis van 6 en 18 juli 2007 in juli 2007, in twee termijnen, betaald. 2.45. Bij vonnis in kort geding van 6 september 2007, gewezen tussen [gedaagde 1], [gedaagde 3], [gedaagde 2], [gedaagde 4], [gedaagde 9], [gedaagde 7] en [gedaagde 8] als eisers en [eiseres 1 c.s.] als gedaagden heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank Amsterdam [eiseres 1 c.s.] verboden de vonnissen van 17 januari 2007 en van 6 juli 2007 verder te executeren. 2.46. In een procedure in het Verenigd Koninkrijk tussen [gedaagde 5] en [eiseres 1] (hierna ook: de UK-procedure) is [eiseres 1] bij uitspraak van de High Court of Justice van 18 februari 2008 veroordeeld tot betaling van USD 98.589,32, te vermeerderen met rente, terzake van openstaande facturen. 2.47. In opdracht van [gedaagde 5] heeft PricewaterhouseCoopers Advisory N.V. (hierna: PwC) een analyse gemaakt van de schade van [eiseres 1] als gevolg van het beëindigen van de distributieovereenkomsten per 19 oktober 2006 in plaats van per 1 oktober 2007 (distributieovereenkomst van 20 september 2004) respectievelijk 1 december 2007 (distributieovereenkomst van 1 juni 2005). De schadeberekening is neergelegd in een rapport van 3 maart 2008 (hierna: PwC 1). PwC komt in dit rapport tot de conclusie dat de schade van [eiseres 1] EUR 520.210,00 bedraagt. Op 7 maart 2008 heeft Deloitte Forensic & Dispute Services (hierna: Deloitte) met betrekking tot PwC 1 in opdracht van [gedaagde 5] een second opinion uitgebracht (hierna: Deloitte 1) en de conclusies van PwC onderschreven. 2.48. In maart 2008 is [eiseres 1] een discovery procedure gestart in de Verenigde Staten (hierna ook: de discovery-procedure). Deze procedure is in april 2008 wederkerig verklaard. 2.49. In opdracht van [eiseres 1 c.s.] hebben prof. dr. J. Joling RA en drs. I.K. de Vries RA van Nauta Dutilh N.V. (hierna Nauta Dutilh) op 16 juni 2008 een rapport (hierna: rapport 1 van Joling) uitgebracht. In dit rapport heeft Nauta Dutilh schadeberekeningen uitgevoerd voor verschillende schadeperiodes en is zij ingegaan op PwC 1. Nauta Dutilh komt tot de conclusie dat de totale schade van [eiseres 1] circa EUR 21,5 tot 22 miljoen bedraagt. 2.50. In opdracht van [gedaagde 5] heeft PwC op 6 oktober 2008 een tweede rapport (hierna PwC 2) uitgebracht. PwC komt in dit rapport onder meer tot de conclusie dat de schade van [eiseres 1] in de onder 2.47 bedoelde schadeperiode EUR 50.000,00 bedraagt. In het hierna te noemen rapport van 7 januari 2009 heeft PwC dit bedrag bijgesteld tot EUR 81.000,00. Op 24 november 2008 heeft Deloitte met betrekking tot PwC 2 in opdracht van [gedaagde 5] een second opinion uitgebracht (hierna: Deloitte 2) en de conclusies van PwC onderschreven. 2.51. Op 3 november 2008 heeft Nauta Dutilh in opdracht van [eiseres 1] een memo (hierna: memo 1 van Joling) uitgebracht. In dit memo is Nauta Dutilh ingegaan op PwC 2. PwC heeft hierop weer, in opdracht van [gedaagde 5], gereageerd, bij brief van 1 december 2008 (hierna: PwC 3). 2.52. Op 1 december 2008 heeft Nauta Dutilh in opdracht van [eiseres 1] een tweede rapport (hierna: rapport 2 van Joling) uitgebracht. Ook in dit rapport gaat Nauta Dutilh in op PwC 2. Nauta Dutilh blijft in dit rapport bij de schadeberekening uit rapport 1 van Joling. Op 23 december 2008 heeft PwC in opdracht van [gedaagde 5] een rapport uitgebracht waarin een reactie op rapport 2 van Joling is geformuleerd (hierna: PwC 4). 2.53. Op 23 december 2008 heeft Nauta Dutilh een memo uitgebracht (hierna memo 2 van Joling), waarin zij een reactie geeft op onderdelen van de incidentele conclusies van antwoord, tevens incidentele conclusie tot het treffen van een voorlopige voorziening van [gedaagde 1]. Op 7 januari 2009 heeft PwC in opdracht van [gedaagde 5] een rapport uitgebracht waarin een reactie op memo 2 van Joling was geformuleerd (hierna: PwC 5). Ook Deloitte heeft op 7 januari 2009 een reactie gegeven (hierna: Deloitte 3) op memo 2 van Joling. 2.54. Op 27 april 2009 heeft PwC in opdracht van [gedaagde 5] een rapport uitgebracht (hierna: PwC 6) waarin onder meer een analyse wordt gegeven van de verschillen tussen de schadeberekeningen in de rapporten van Nauta Dutilh en de rapporten van PwC. 2.55. Op 11 mei 2009 heeft G.H. Koestering van GAB Robins Takkenberg B.V. in opdracht van [eiseres 1 c.s.] een deskundigenopinie uitgebracht over de wijze waarop de schade als gevolg van de beëindiging van de distributieovereenkomsten dient te worden berekend (hierna: rapport Koestering). 2.56. Bij arrest van 14 juli 2009, gewezen door het Gerechtshof te Amsterdam, in het hoger beroep van [eiseres 1 c.s.] tegen het onder 1.1 genoemd incidenteel vonnis van deze rechtbank van 11 februari 2009, is [gedaagde 1] veroordeeld om bij wijze van nader voorschot aan [eiseres 1] een bedrag van EUR 500.000,- te betalen. 3. Het geschil in conventie 3.1. [eiseres 1 c.s.] vordert, na vermeerdering van eis: I. [gedaagde 1], [gedaagde 3], [gedaagde 2], [gedaagde 4], [gedaagde 8], [gedaagde 7], [gedaagde 9] en [gedaagde 5] hoofdelijk te veroordelen tot betaling van de door [eiseres 1 c.s.] geleden en te lijden schade ad EUR 22.283.300,-, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 19 oktober 2006, althans vanaf de dag der dagvaarding, tot aan de dag der algehele voldoening, II. [gedaagde 1], [gedaagde 3], [gedaagde 2], [gedaagde 4], [gedaagde 8], [gedaagde 7], [gedaagde 9] en PPl UK hoofdelijk te veroordelen tot betaling van alle overige schade die [eiseres 1 c.s.] heeft geleden en nog zal lijden, nader op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet, III. subsidiair, voor zover de sub I en II hierboven bedoelde vorderingen niet mochten worden toegewezen tegen [gedaagde 5], [gedaagde 5] te veroordelen tot betaling van een bedrag ad EUR 4.000.000,-, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 19 oktober 2006, althans vanaf de dag der dagvaarding, tot aan de dag der algehele voldoening, IV. voor recht te verklaren dat de rechtshandelingen die ten grondslag liggen aan de overdracht van de intellectuele eigendomsrechten van [gedaagde 1] aan [gedaagde 10] op 8 februari 2006 en aan de overdracht van de intellectuele eigendomsrechten van [gedaagde 1] aan [gedaagde 6], op 15 december 2006 door middel van de buitengerechtelijke verklaring van 2 februari 2007 zijn vernietigd, althans die rechtshandelingen alsnog te vernietigen, V. [gedaagde 10] en [gedaagde 6] te veroordelen tot betaling van de schade die [eiseres 1 c.s.] heeft geleden doordat [gedaagde 10] en [gedaagde 6] hebben meegewerkt aan de paulianeuze overdracht van de intellectuele eigendomsrechten van [gedaagde 1], nader op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet, voor zover die schade niet kan worden voldaan door uitwinning van de intellectuele eigendomsrechten door [eiseres 1 c.s.], VI. voor recht te verklaren dat [gedaagde 1], door op 9 januari 2007 na te laten de onder Suit Number 781/2006 bij de Dubai Courts of First Instance tegen [eiseres 1 c.s.] aanhangig gemaakte procedure in te trekken of slapende te houden, totdat door een Nederlandse rechter bij een in kracht van gewijsde gegaan vonnis is beslist op de door [gedaagde 1] in die procedure gepretendeerde vordering, het gebod van 21december 2006 van de voorzieningenrechter van deze rechtbank heeft overtreden en derhalve een dwangsom van EUR 1.000.000,- heeft verbeurd, VII. voor recht te verklaren dat [gedaagde 1] nadere dwangsommen ten belope van EUR 3.000.000,- heeft verbeurd, door, in strijd met het gebod van 21 december 2006 van de voorzieningenrechter van deze rechtbank, te verzuimen [eiseres 1 c.s.], althans hun raadslieden, een kopie te zenden van de nadere instructie aan de advocaat van [gedaagde 1] in de Verenigde Arabische Emiraten ten behoeve van de rolzitting van 9 januari 2007, te verzuimen [eiseres 1 c.s.], althans hun raadslieden, een kopie te zenden van de instructie aan de advocaat van [gedaagde 1] in de Verenigde Arabische Emiraten ten behoeve van de rolzitting van 1 februari 2007, alsmede te verzuimen de procedure in Dubai slapende te houden op de in artikel 101 van de Code of Civil Procedure van de Verenigde Arabische Emiraten voorgeschreven wijze, VIII. [gedaagde 8] [naar de rechtbank begrijpt: [gedaagde 10]] te veroordelen tot betaling van een bedrag van EUR 27.750.000,-, IX. voor recht te verklaren dat [gedaagde 10] aansprakelijk is voor het bedrag waartoe [gedaagde 8] uit hoofde van in deze procedure door [eiseres 1 c.s.] gevorderde schade [wordt veroordeeld], voor zover deze niet of niet geheel op [gedaagde 8] verhaald kan worden en, voor zover er hoofdelijke aansprakelijkheid van mede-gedaagden bestaat, deze niet of niet geheel door de medeschuldenaren is betaald, subsidiair dit verhaal te beperken tot het bedrag van de dividenduitkering, X. voor recht te verklaren dat [eiseres 1] aan [gedaagde 5] uitsluitend verschuldigd is uit hoofde van onbetaalde facturen USD 95.150,- te vermeerderen met de Nederlandse wettelijke rente vanaf 19 december 2006, de dag waarop [eiseres 1] door [gedaagde 5] in gebreke werd gesteld ter zake van de betaling, XI. gedaagden hoofdelijk te veroordelen tot vergoeding van de kosten ter vaststelling van schade en aansprakelijkheid, betaling van de volledige proceskosten, de kosten van de ten verzoeke van [eiseres 1 c.s.] gelegde beslagen en de beslagkosten terzake de executie. 3.2. [gedaagde 1 c.s.] voert verweer. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan. in reconventie 3.3. [gedaagde 1 c.s.] vordert, na wijziging en vermeerdering van eis: I. [eiseres 1 c.s.] te bevelen de door of namens hen ten laste van een of meerdere gedaagden in conventie gelegde executoriale en conservatoire beslagen op heffen (en opgeheven te houden) door middel van het binnen 48 uur na het in deze te wijzen vonnis versturen van een schriftelijke instructie daartoe aan ieder van de betrokken deurwaarders (met gelijktijdige kopie aan de advocaten van gedaagden in conventie), zulks op verbeurte door eisers in conventie gezamenlijk en door ieder van hen afzonderlijk van een onmiddellijk opeisbare dwangsom van EUR 1.000.000,- en van EUR 10.000,- voor iedere dag, of gedeelte van een dag, dat (een van) eisers in conventie met de nakoming van dat bevel in gebreke blijft/blijven, II. [eiseres 1 c.s.] te verbieden ten laste van een of meerdere gedaagden in conventie executoriale beslagen te (doen) leggen in verband met de vonnissen in kort geding van 21 december 2006, 17 januari 2007, 9 maart 2007 en 6 juli 2007 (hersteld bij vonnis in kort geding van 18 juli 2007), zulks op verbeurte door eisers in conventie gezamenlijk en door ieder van hen afzonderlijk van een onmiddellijk opeisbare dwangsom van EUR 1.000.000,- en van EUR 10.000,- voor iedere dag, of gedeelte van een dag, dat (een van) eisers in conventie met de nakoming van dat verbod in gebreke blijft/blijven, III. [eiseres 1 c.s.] te verbieden ten laste van een of meerdere gedaagden in conventie conservatoire beslagen te (doen) leggen ter verzekering van hun vorderingen in deze procedure, zulks op verbeurte door eisers in conventie gezamenlijk en door ieder van hen afzonderlijk van een onmiddellijk opeisbare dwangsom van EUR 1.000.000,- en van EUR 10.000,- voor iedere dag, of gedeelte van een dag, dat (een van) eisers in conventie met de nakoming van dat verbod in gebreke blijft/blijven, IV. [eiseres 1 c.s.] hoofdelijk te veroordelen tot terugbetaling, tegen behoorlijk bewijs van kwijting, aan gedaagden in conventie van EUR 1.120.165,-, althans (EUR 1.120.165 -/- EUR 123.000) EUR 997.165,-, althans EUR 900.000,-, althans (EUR 900.000 -/- EUR 123.000) EUR 777.000,-, een en ander te vermeerderen met de wettelijke handelsrente over het verschuldigde bedrag vanaf de dag van verzuim, zijnde de dag van de inleidende dagvaarding, althans vanaf 13 juli 2007, tot aan de dag der algehele voldoening, V. het vonnis, voor zover dat strekt tot toewijzing van de vordering van [eiseres 1 c.s.], niet uitvoerbaar bij voorraad te verklaren, althans aan de uitvoerbaarverklaring bij voorraad de voorwaarde te verbinden dat door [eiseres 1 c.s.] hoofdelijk, althans door [eiseres 1] en [eiseres 4] hoofdelijk, zekerheid wordt gesteld tot het bedrag van een eventuele veroordeling, zulks te vermeerderen met rente en kosten, VI. iedere beslissing op de door [eiseres 1 c.s.] gestelde onrechtmatigheid van [gedaagde 5] en [gedaagde 6] aan te houden totdat een onherroepelijke uitspraak is gedaan in de bodemprocedures bij de Rechtbank ‘s-Gravenhage met rolnummer 2007/2804, respectievelijk met rolnummer 2007/2801, VII. [eiseres 1 c.s.] hoofdelijk te veroordelen in de kosten van dit geding, daaronder begrepen de beslagkosten en kosten van de deskundigen, nader te onderbouwen met justificatoire bescheiden. 3.4. [eiseres 1 c.s.] voert verweer. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan. 4. De beoordeling in conventie en in reconventie internationale bevoegdheid van de rechtbank Haarlem 4.1. De rechtbank Haarlem is op grond van de forumkeuzebedingen in de distributieovereenkomsten en artikel 23 van Verordening (EG) nr. 44/2001 (hierna: de EEX-Vo) jo. artikel 108 Rv bevoegd van de vorderingen van [eiseres 1] en [gedaagde 1] over en weer kennis te nemen. Met betrekking tot de vorderingen jegens de overige gedaagden in conventie is de rechtbank Haarlem op grond van artikel 2 EEX-Vo (voor zover de gedaagden in Nederland wonen of gevestigd zijn), op grond van artikel 6 lid 1 EEX-Vo (voor zover de gedaagden in het Verenigd Koninkrijk gevestigd zijn) en op grond van artikel 7 Rv (voor zover de gedaagden in de Verenigde Staten van Amerika gevestigd zijn) bevoegd. Met betrekking tot de vorderingen jegens de overige gedaagden in reconventie is de rechtbank Haarlem bevoegd op grond van artikel 2 EEX-Vo (voor zover de verweerders in reconventie in Nederland gevestigd zijn) en op grond van artikel 7 Rv (voor zover verweerders in reconventie in de Verenigde Arabische Emiraten gevestigd zijn). toepasselijk recht 4.2. De distributieovereenkomsten worden beheerst door Nederlands recht, zodat op de rechtsverhouding tussen [eiseres 1] en [gedaagde 1], welke rechtsverhouding immers voortspruit uit de distributieovereenkomsten, Nederlands recht van toepassing is. Voor de overige rechtsverhoudingen in het geding hebben partijen ter gelegenheid van de pleidooien in het incident (ook) voor de hoofdzaak een rechtskeuze gedaan voor Nederlands recht. in conventie vordering van [eiseres 1 c.s.] jegens [gedaagde 1] wegens beëindiging van de distributieovereenkomsten 4.3. [eiseres 1 c.s.] heeft aan haar vordering jegens [gedaagde 1] tot schadevergoeding ten grondslag gelegd dat [gedaagde 1] de distributieovereenkomsten met [eiseres 1] onrechtmatig heeft beëindigd. Volgens [eiseres 1 c.s.] kunnen de door [gedaagde 1] in haar opzeggingsbrief van 19 oktober 2006 aangevoerde gronden de beëindiging van de distributieovereenkomsten niet dragen. [eiseres 1 c.s.] heeft voorts aangevoerd dat [gedaagde 1] al lang bekend was met de feiten die volgens haar de beëindiging van de distributieovereenkomsten rechtvaardigden en [gedaagde 1] nooit aan [eiseres 1] heeft laten weten dat [eiseres 1] volgens haar in strijd met de distributieovereenkomsten handelde. Volgens [eiseres 1 c.s.] is [eiseres 1] derhalve nooit in verzuim geraakt ten aanzien van de haar verweten gedragingen (artikel 6:82 BW) en heeft [gedaagde 1] bovendien het recht verloren om zich op die gedragingen te beroepen door niet binnen bekwame tijd nadat zij die gedragingen had ontdekt of had behoren te ontdekken, bij [eiseres 1] terzake te protesteren (artikel 6:89 BW). Tenslotte heeft [gedaagde 1] volgens [eiseres 1 c.s.] in strijd gehandeld met de tussen partijen geldende maatstaven van redelijkheid en billijkheid, althans misbruik van recht gemaakt, door terzake van sommige verwijten pas één jaar en vier maanden nadat zij met die gedragingen bekend was geworden de voor bepaalde tijd aangegane overeenkomsten rauwelijks op te zeggen (artikel 6:2 en 6:248 jo. 3:13 BW). 4.4. [gedaagde 1] heeft daartegen ingebracht dat geen sprake is van een ondeugdelijke beëindiging van de distributieovereenkomsten. [gedaagde 1] heeft aan de beëindiging van de distributieovereenkomsten het volgende ten grondslag gelegd: a. [eiseres 1] heeft gehandeld in strijd met haar verplichtingen als goed distributeur door zich in strijd met de gebiedsbeperkingen in de distributieovereenkomsten tegenover derden uit te laten als distributeur voor het hele Midden-Oosten, Afrika (met uitzondering van Zuid-Afrika) en India, b. [eiseres 1] heeft in strijd met de artikelen 3b en 8a van de distributieovereenkomsten Chinese tekens op de Power Plate overgespoten, c. [eiseres 1] heeft in strijd met artikel 1f van de distributieovereenkomsten subdistributie-overeenkomsten gesloten met distributeurs in verschillende landen in het Midden-Oosten, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van [gedaagde 1], d. [eiseres 1] heeft gedreigd een concurrerende trilplaat te bouwen in strijd met artikel 8b van de distributieovereenkomsten. [gedaagde 1] heeft voorts betoogd dat met name het overspuiten van de Chinese tekens en het vestigen van exclusieve distributierechten ten behoeve van derden contractsschendingen opleverden die niet meer hersteld konden worden, als bedoeld in artikel 9.1 van de distributieovereenkomsten. Volgens [gedaagde 1] was zij daarom gerechtigd de distributieovereenkomsten zonder ingebrekestelling en onmiddellijk te beëindigen. Ten aanzien van het beroep van [eiseres 1 c.s.] op de protestplicht ex artikel 6:89 BW en de redelijkheid en billijkheid (artikel 6:2 en 6:248 jo. 3:13 BW) heeft [gedaagde 1] zich op het standpunt gesteld dat zij, voor zover zij op directieniveau kennis droeg van de relevante feiten en omstandigheden, steeds adequaat heeft gereageerd zodra zij bekend raakte met de contractsschendingen. Dat zij de distributieovereenkomsten pas op 19 oktober 2006 heeft beëindigd, vindt volgens [gedaagde 1] zijn oorzaak in het feit dat zij pas een week vóór de beëindiging door haar ‘Dubai counsel’ is gewezen op de juridische implicaties van de contractsschendingen. schending door [eiseres 1] van de distributieovereenkomsten 4.5. De rechtbank stelt voorop dat ten aanzien van een aantal van de opzeggingsgronden die [gedaagde 1] aan de beëindiging van de distributieovereenkomsten ten grondslag heeft gelegd, [eiseres 1] heeft gehandeld in strijd met de distributieovereenkomsten. 4.6. [eiseres 1 c.s.] heeft erkend dat [eiseres 1] in de subdistributieovereenkomsten met haar distributeurs heeft doen voorkomen alsof zij de exclusieve distributierechten bezat voor het gehele Midden-Oosten, Afrika (met uitzondering van Zuid-Afrika) en India. Op haar website voegde [eiseres 1] daar bovendien nog expliciet Irak, Pakistan, Libië, Soedan, Ethiopië en Kenia aan toe. Vast staat dat [eiseres 1] op grond van de distributieovereenkomsten met [gedaagde 1] uitsluitend de exclusieve distributierechten bezat voor Egypte, Bahrein, Jemen, Jordanië, Iran, Oman, Qatar, Koeweit, Libanon, Verenigde Arabische Emiraten, Syrië en Saoedi-Arabië. [eiseres 1] heeft derhalve ten onrechte, want in strijd met de rechten die haar in de distributieovereenkomsten met [gedaagde 1] waren toegekend, tegenover derden het beeld geschapen dat zij over veel meer distributierechten beschikte dan op grond van haar overeenkomsten met [gedaagde 1] daadwerkelijk het geval was. Dat ten aanzien van India en Pakistan de onderhandelingen met [gedaagde 1] voor een distributieovereenkomst bijna rond waren, zoals door [eiseres 1 c.s.] betoogd, doet aan het voorgaande niet af. Dat [eiseres 1] ten aanzien van de landen buiten de distributieovereenkomsten met [gedaagde 1] zo nu en dan wel leads van [gedaagde 1] ontving, doet er evenmin aan af dat [eiseres 1] geen exclusieve distributierechten voor die landen bezat en zich dan ook niet als zodanig heeft mogen presenteren. 4.7. [eiseres 1 c.s.] heeft niet betwist dat [eiseres 1] in elk geval bij circa 10 Power Plates Chinese tekens aan de (binnenkant en/of onderkant van de) trilplaat met rode lak heeft weggespoten. Die aanpassingen door [eiseres 1] aan de Power Plate, hoe gering of onschuldig ook in haar ogen, zijn in strijd met artikel 3b van de distributieovereenkomsten. [eiseres 1] heeft daarvoor immers geen voorafgaande schriftelijke toestemming van [gedaagde 1] gevraagd, laat staan gekregen. Voorts geldt, blijkens het bepaalde in artikel 3b van de distributieovereenkomsten, het vereiste van voorafgaande schriftelijke toestemming ook voor de aanpassing van details van geringe betekenis (including minor details). 4.8. [eiseres 1 c.s.] heeft evenmin betwist dat [eiseres 1] subdistributieovereenkomsten heeft gesloten met subdistributeurs in Libanon, Jordanië, Iran, Saoedi-Arabië, Egypte en Koeweit. Het sluiten van deze overeenkomsten is in strijd met artikel 1f van de distributieovereenkomsten, nu ook hiervoor geldt dat [eiseres 1] geen voorafgaande schriftelijke toestemming voor het sluiten van voornoemde subdistributieovereenkomsten aan [gedaagde 1] heeft gevraagd, laat staan heeft gekregen. [eiseres 1 c.s.] heeft in dit verband betoogd dat [eiseres 1] door het gedrag van [gedaagde 1] erop mocht vertrouwen dat [gedaagde 1] afstand had gedaan van het vereiste van voorafgaande schriftelijke toestemming. Dat betoog gaat niet op. Uit de door [eiseres 1 c.s.] gestelde omstandigheid dat [gedaagde 1] wetenschap had van de overeenkomst van [eiseres 1] met de subdistributeur [E] in Libanon en dat [gedaagde 1] desondanks heeft nagelaten [eiseres 1] te sommeren deze overeenkomst te beëindigen, kan niet worden geconcludeerd dat [gedaagde 1] ondubbelzinnig en onvoorwaardelijk aan [eiseres 1] heeft verklaard afstand te doen van haar rechten uit artikel 1f van de distributieovereenkomsten. 4.9. [gedaagde 1] heeft aan de beëindiging van de distributieovereenkomsten tot slot ten grondslag gelegd dat [eiseres 1] heeft gedreigd een concurrerende trilplaat te bouwen in strijd met artikel 8b van de distributieovereenkomsten. De stelling van [gedaagde 1] dat [eiseres 1] heeft gedreigd een concurrerende trilplaat te (laten) bouwen, vindt naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende steun in het daartoe door [gedaagde 1] aangedragen en onder 2.28 aangehaalde e-mailbericht van [eiser 2] aan [gedaagde 3] van 30 september 2006. Uit dit bericht kan niet meer worden geconcludeerd dan dat [eiser 2] [gedaagde 3] waarschuwt dat naar plaatselijk recht de Power Plate weinig intellectuele eigendomsbescherming geniet. Daaruit blijkt niet dat [eiseres 1] voornemens is zelf de Power Plate na te maken en te verkopen. [gedaagde 1] heeft ter onderbouwing van haar stelling voorts verwezen naar de onder 2.29 aangehaalde schriftelijke verklaring van [gedaagde 3] van 18 december 2006, waarin [gedaagde 3] heeft verklaard dat [eiser 2] en [eiseres 3] in een telefoongesprek met hem van 10 oktober 2006 hebben gedreigd een eigen trilplaat te zullen ontwikkelen en verkopen indien [gedaagde 1] geen toestemming aan [eiseres 1] zou verlenen voor het verkopen van Power Plates aan wereldwijde klanten. Die enkele – betwiste – omstandigheid acht de rechtbank onvoldoende om schending door [eiseres 1] van artikel 8b van de distributieovereenkomsten aan te nemen. Van een overeenkomst met betrekking tot een concurrerende trilplaat was immers nog geen sprake. Voorts dienen de gestelde uitlatingen van [eiser 2] en [eiseres 3] in voornoemd telefoongesprek te worden begrepen in het kader van een verschil van inzicht tussen partijen over door [eiseres 1] te sluiten overeenkomsten met derden, in een periode kort voorafgaand aan de beëindiging van de distributieovereenkomsten waarin de verhoudingen tussen partijen reeds verslechterden. Niet is gebleken van enige aanwijzing dat [eiseres 1] serieus doende is geweest haar dreigement een concurrerende trilplaat in het Midden-Oosten op de markt te brengen ook daadwerkelijk uit te voeren. Het door [gedaagde 1] aangeboden getuigenbewijs van het door haar gestelde dreigement in voornoemd telefoongesprek kan derhalve niet leiden tot de conclusie dat [eiseres 1] heeft gehandeld in strijd met artikel 8b van de distributieovereenkomsten en zal de rechtbank dan ook passeren. Het voorgaande leidt voorts tot de conclusie dat de stelling van [gedaagde 1] dat [eiseres 1] heeft gedreigd een concurrerende trilplaat op de markt te brengen, geen grond biedt voor de beëindiging van de distributieovereenkomsten door [gedaagde 1]. 4.10. Uitgaande van de hiervoor onder 4.6 tot en met 4.8 aangenomen schendingen van de distributieovereenkomsten door [eiseres 1] – kort gezegd het zich tegenover derden presenteren als distributeur voor landen waarvoor [eiseres 1] op grond van de distributieovereenkomsten de distributierechten niet bezat, het zonder toestemming overspuiten van Chinese tekens, en het zonder toestemming aangaan van subdistributieovereenkomsten – zal de rechtbank thans aan de hand van de relevante omstandigheden beoordelen of die schendingen de opzegging door [gedaagde 1] van de distributieovereenkomsten op 19 oktober 2006 rechtvaardigden. het zich tegenover derden uitlaten als distributeur voor landen waarvoor [eiseres 1] op grond van de distributieovereenkomsten de distributierechten niet bezat 4.11. Tussen partijen is – terecht – niet in geschil dat ingeval van tekortkomingen die vatbaar zijn voor herstel, op grond van de distributieovereenkomsten een ingebrekestelling nodig is alvorens de overeenkomsten kunnen worden opgezegd. [gedaagde 1] heeft niet gemotiveerd betwist dat haar verwijt dat [eiseres 1] zich uitliet als distributeur voor landen waarvoor zij de rechten niet bezat, zich eenvoudig leende voor herstel. Alvorens de distributieovereenkomsten op 19 oktober 2006 te beëindigen, had [gedaagde 1] [eiseres 1] immers kunnen sommeren de landen die niet tot haar gebied behoorden van haar website, de algemene website van PPI en uit haar contracten te (doen) verwijderen. Nu [gedaagde 1] dit heeft nagelaten, verkeerde [eiseres 1] op 19 oktober 2006 ten aanzien van dit punt niet in verzuim. [gedaagde 1] heeft derhalve ten onrechte deze opzeggingsgrond aan de beëindiging van de distributieovereenkomsten ten grondslag gelegd. het overspuiten van Chinese tekens 4.12. De rechtbank is van oordeel dat uit het onder 2.7 aangehaalde e-mailbericht van [eiser 2] aan [A], assistent operations manager bij [gedaagde 1], van 29 maart 2005 volgt dat [gedaagde 1] in elk geval vanaf dat moment bekend was met het overspuiten van de Chinese tekens op de (binnenkant en/of onderkant van de) Power Plate. [eiser 2] verklaart in het bericht dat hij daarvoor een spuitbusje rode lak gebruikt. [gedaagde 1] heeft echter tot het moment van beëindiging van de distributieovereenkomsten op 19 oktober 2006 nimmer bij [eiseres 1] bezwaar gemaakt tegen het feit dat zij de Chinese tekens op de Power Plate overspoot. Zij heeft [eiseres 1] evenmin op enig moment gesommeerd die handelwijze te staken. 4.13. Het verweer van [gedaagde 1] dat [A] niet bevoegd was [gedaagde 1] rechtsgeldig te vertegenwoordigen slaagt niet. De wetenschap van [A] omtrent het overspuiten door [eiseres 1] dient te worden toegerekend aan [gedaagde 1]. [A] was als verantwoordelijke voor de internationale logistiek van [gedaagde 1] een belangrijk en frequent aanspreekpunt voor [eiseres 1] in haar communicatie met [gedaagde 1]. [eiseres 1] mocht het er dus voor houden dat bekendheid van [A] met het overspuiten van Chinese tekens betekende dat ook [gedaagde 1] daarmee bekend was. De stelling van [gedaagde 1] dat [A], gelet op de inhoud van zijn functie, niet kon beoordelen of het overspuiten van de tekens op grond van de distributieovereenkomsten was toegestaan, doet daaraan niet af. 4.14. De stelling van [gedaagde 1] dat [A] en [gedaagde 9], zoals blijkt uit de verklaring van [gedaagde 9] van 12 december 2006 zoals aangehaald onder 2.8, afwijzend hebben gereageerd op verzoeken van [eiseres 1] om geen Chinese tekens meer op de Power Plate te laten drukken of deze onzichtbaar te maken, doet evenmin af aan de conclusie dat [gedaagde 1] op de hoogte was, althans moet worden geacht, van het overspuiten van de tekens door [eiseres 1] en [gedaagde 1] aldus aan [eiseres 1] kenbaar had kunnen en moeten maken dat zij die handelwijze diende te staken. [A] noch [gedaagde 9], als bestuurder van [gedaagde 1], hebben in hun reacties aan [eiseres 1] hun bezwaar geuit tegen het gebruik van de rode lak door [eiseres 1]. Het bewijsaanbod van [gedaagde 1] om [A] en [gedaagde 9] als getuige te doen horen ten bewijze dat zij namens [gedaagde 1] afwijzend hebben gereageerd op de verzoeken van [eiseres 1], zal de rechtbank daarom passeren als niet terzake doende. 4.15. De rechtbank acht daarnaast van belang dat [eiseres 1 c.s.] heeft gesteld dat [eiseres 1] na juni 2005 geen spuitbus meer gebruikte om Chinese tekens over te spuiten omdat nadien de tekens niet meer voorkwamen op de door [gedaagde 1] geleverde Power Plates, zodat zij slechts bij circa 10 Power Plates de Chinese tekens heeft overgespoten. Met de enkele stelling dat de Power Plates ook na juni 2005 nog steeds werden gefabriceerd in China, heeft [gedaagde 1] onvoldoende de stelling van [eiseres 1 c.s.] weersproken dat op die uitvoering geen Chinese tekens meer voorkwamen en dat [eiseres 1] derhalve nadien de spuitbus niet meer gebruikte. het sluiten van subdistributieovereenkomsten 4.16. [eiseres 1 c.s.] heeft aan de hand van documenten en e-mailcorrespondentie betoogd dat [gedaagde 1] steeds op de hoogte is geweest van het feit dat [eiseres 1] subdistributiecontracten met derden afsloot in de landen die vielen binnen het gebied van de distributieovereenkomsten met [gedaagde 1]. 4.17. Zo stelt [eiseres 1 c.s.] dat [eiseres 1] in haar businessplan van 2004, waarvan door [gedaagde 1] niet is betwist dat zij daarvan kennis heeft genomen, voorafgaand aan de distributieovereenkomsten duidelijk heeft gemaakt dat zij zich per land of deel daarvan zal richten op subdealers die in staat zijn om op een gemotiveerde en enthousiaste manier de contacten met eindgebruikers te zullen gaan leggen. 4.18. Voorts blijkt volgens [eiseres 1 c.s.] uit de e-mailcorrespondentie tussen [eiseres 1] en [gedaagde 1] in de periode november 2004 tot april 2006, zoals aangehaald onder 2.9 tot en met 2.21, van tal van aanwijzingen dat [eiseres 1] bezig was met het sluiten van contracten met subdistributeurs voor verschillende landen binnen haar distributiegebied of dat zij inmiddels subdistributeurs had aangesteld. 4.19. [gedaagde 1] heeft ten aanzien van het businessplan van [eiseres 1] en voornoemde e-mailcorrespondentie terecht aangevoerd dat daaruit niet zonder meer kan worden afgeleid dat [eiseres 1] daadwerkelijk subdistributeurs had aangesteld. In een aantal gevallen was immers van een concrete overeenkomst nog geen sprake (het businessplan en de e-mailberichten van 1 november 2004, 9 november 2004, 12 januari 2005, 5 april 2005 en 24 april 2005) zodat [gedaagde 1] volgens haar er vanuit mocht gaan dat, voor zover [eiseres 1] gebruik zou maken van subdistributeurs, zulks vooraf ter goedkeuring aan haar zou worden voorgelegd. Voorts gebruikte [eiseres 1] in haar communicatie de termen dealer, sub-dealer, agent, sub-agent, agenten c.q. dealers door elkaar, zodat het voor [gedaagde 1] niet duidelijk behoefde te zijn dat het ging om subdistributiecontracten waarin exclusieve rechten aan derden waren toegekend. Daarom was niet uit te sluiten dat [eiseres 1] slechts werkte met dealers die handelden onder haar verantwoordelijkheid zonder dat zij aan hen exclusieve rechten had toegekend, hetgeen niet in strijd was met de distributieovereenkomsten. 4.20. Het voorgaande doet er naar het oordeel van de rechtbank evenwel niet aan af dat voornoemde correspondentie voldoende signalen heeft bevat voor [gedaagde 1] dat [eiseres 1] voornemens én doende was (geweest) overeenkomsten te sluiten met derden ter uitvoering van haar eigen distributieovereenkomst met [gedaagde 1]. [gedaagde 1] heeft desondanks nagelaten, zo is door haar niet betwist, om op enig moment bij [eiseres 1] te informeren wat voor soort contracten zij precies voornemens was te sluiten en met wie, of welke contracten zij inmiddels had gesloten. Evenmin heeft [gedaagde 1] [eiseres 1] op enig moment, behoudens in de hierna onder 4.26 te bespreken e-mailberichten van 8 en 28 augustus 2006, gewaarschuwd dat zij, gelet op het bepaalde in artikel 1f van de distributieovereenkomsten, uitsluitend subdistributieovereenkomsten mocht afsluiten met haar voorafgaande schriftelijke toestemming. 4.21. [eiseres 1] heeft per e-mailbericht van 5 april 2005, aangehaald onder 2.11, het subdistributiecontract dat zij voornemens was met de Al Faisaliah Group in Saoedi-Arabië te sluiten aan [gedaagde 1] toegezonden, zoals kennelijk eerder besproken met [gedaagde 9]. [eiseres 1] heeft daarbij aangegeven dat voornoemd contract geldt als voorbeeld voor iedere dealer binnen het gebied van [eiseres 1]. Uit het e-mailbericht van 24 april 2005, aangehaald onder 2.12, van [eiseres 1] aan [gedaagde 1] blijkt dat [gedaagde 9] goedkeuring heeft gegeven aan voornoemd contract. Het contract met de Al Faisaliah Group is echter nooit gesloten, aldus [eiseres 1 c.s.] 4.22. [gedaagde 1] heeft daartegen ingebracht dat de toestemming die [eiseres 1] aan [gedaagde 9] verzocht geen betrekking had op een subdistributieovereenkomst met een partij in Saoedi-Arabië, maar op [eiseres 1]’s eigen nog met [gedaagde 1] te sluiten distributieovereenkomst betreffende Saoedi-Arabië. Die stelling vindt echter geen steun in voornoemd e-mailbericht van 24 april 2005, te minder nu uit voornoemd e-mailbericht van 5 april 2005 moet worden geconcludeerd dat [eiseres 1] haar (concept-)contract met de Al Faisaliah Group in Saoedi-Arabië aan [gedaagde 1] heeft toegezonden. [eiseres 1] verwijst daarbij immers naar de website van Al Faisaliah. Zij geeft daarbij bovendien aan dat het contract geldt als voorbeeld voor iedere dealer in haar gebied. Daarmee was voor [gedaagde 1] in elk geval duidelijk dat [eiseres 1] kennelijk vergelijkbare contracten met andere subdistributeurs in haar gebied sloot. Dat [eiseres 1] pas op 1 juni 2005 de distributierechten voor Saoedi-Arabië verkreeg, zoals door [gedaagde 1] in dit verband naar voren gebracht, sluit niet uit dat [eiseres 1] daaraan voorafgaand reeds contact heeft gelegd met Al Faisaliah voor een subdistributeurschap en een subdistributiecontract in concept aan [gedaagde 1] heeft voorgelegd, kennelijk ter voorbereiding op de uitvoering van haar eigen met [gedaagde 1] te sluiten distributiecontract. 4.23. Per e-mailbericht van 27 maart 2006, aangehaald onder 2.21, – de aandelen van [gedaagde 1] waren inmiddels overgenomen door [X] en [gedaagde 3], [gedaagde 2] en [gedaagde 4] waren als nieuwe bestuurders, naast [gedaagde 9] als indirect bestuurder, aangetreden – heeft [eiseres 1] aan alle bestuurders van [gedaagde 1] bericht dat zij contracten had met sub-dealers in landen binnen haar gebied, welke contracten bovendien waren geregistreerd en gelegaliseerd door de ambassades van de betreffende landen, en dat zij zelf alleen direct handelde in de landen Qatar, Bahrein, Oman, Kuweit en de Verenigde Arabische Emiraten. Ook daarop is geen enkele reactie of waarschuwing van de zijde van [gedaagde 1] gevolgd. 4.24. Eerst op 15 april 2006, zoals blijkt uit het e-mailbericht aangehaald onder 2.23, heeft [gedaagde 1] aan [eiseres 1] gevraagd om een kopie van het subdistributiecontract voor Libanon dat [eiseres 1] met [E] had gesloten, naar aanleiding van de klacht van [E] aan het adres van [gedaagde 1] over de beëindiging daarvan. [gedaagde 1] heeft voornoemd contract vervolgens op 16 april 2006 van [eiseres 1] ontvangen. Daarmee staat vast dat [gedaagde 1] in elk geval vanaf dat moment op de hoogte was van het bestaan en de inhoud van het subdistributiecontract voor Libanon. Ook nadien heeft [gedaagde 1] echter nagelaten bij [eiseres 1] te informeren naar het bestaan van andere subdistributiecontracten en heeft zij [eiseres 1] niet gewaarschuwd dat het sluiten van subdistributiecontracten zonder haar voorafgaande schriftelijke toestemming op grond van artikel 1f van de distributieovereenkomsten niet is toegestaan, terwijl zij toen wist dat in elk geval het contract met [E] reeds sinds 8 maart 2005 bestond. 4.25. In plaats van [eiseres 1] te waarschuwen heeft [gedaagde 1], per e-mailbericht van [gedaagde 3] van 19 april 2006, aan [E], cc aan [eiseres 1], aangehaald onder 2.24, kenbaar gemaakt dat zij ermee instemde dat [eiseres 1] in haar gebied subdistributiecontracten sloot, zoals zij had gedaan met [E] in Libanon. [gedaagde 1] heeft expliciet kenbaar gemaakt (op dat moment) daarin geen grond te zien voor beëindiging van haar overeenkomst met [eiseres 1]. Het verweer van [gedaagde 1] dat uit dit e-mailbericht niet kan worden afgeleid dat [gedaagde 3] ervan op de hoogte was dat het hier ging om een subdistributeur die voor eigen rekening en risico de Power Plate aan de man bracht, kan zonder nadere toelichting, die ontbreekt, niet worden gevolgd. [gedaagde 3] maakt in zijn bericht immers een duidelijk onderscheid tussen het aanstellen van agenten en het verlenen van sublicenties, en zegt dat in het geval van [E] juist van dat laatste sprake is geweest. Bovendien had [gedaagde 3] inmiddels een kopie van het contract met [E] toegezonden gekregen. Voor zover de zinsnede ‘to the extent that they are able’ zou duiden op een voorbehoud ten aanzien van de juridische voorwaarden onder de distributieovereenkomsten, waaronder het vereiste van voorafgaande schriftelijke toestemming, zoals door [gedaagde 1] betoogd, had het te meer op de weg van [gedaagde 1] gelegen om daarover bij [eiseres 1] navraag te doen of haar te waarschuwen, hetgeen zij heeft nagelaten. 4.26. Pas voor het eerst per e-mailbericht van 8 augustus 2006, en later nogmaals op 28 augustus 2006, zoals aangehaald onder 2.27, heeft [gedaagde 1] [eiseres 1] in algemene bewoordingen gewaarschuwd dat het haar niet is toegestaan subdistributieovereenkomsten aan te gaan zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van [gedaagde 1]. Dat was echter geruime tijd na de periode dat [gedaagde 1] signalen ontving dat [eiseres 1] voornemens of doende was (meer) subdistributiecontracten af te sluiten en nadat [gedaagde 1] op 16 april 2006 op de hoogte was geraakt van het subdistributiecontract voor Libanon. De in het voorgaande besproken e-mailcorrespondentie tussen [eiseres 1] en [gedaagde 1] dateert immers van november 2004 tot april 2006 en het laatste door [eiseres 1] gesloten subdistributiecontract (voor Koeweit) dateert van 25 mei 2006. Indien het [gedaagde 1] inderdaad ernst was met deze overtredingen van de distributieovereenkomsten, valt niet in te zien waarom [gedaagde 1] niet eerder, in elk geval direct nadat zij bekend was geworden met het contract voor Libanon, aan [eiseres 1] vragen heeft gesteld of voormelde waarschuwingen heeft afgegeven. 4.27. De rechtbank stelt vast dat in de periode voorafgaand aan de verkoop aan [X] van de aandelen die [gedaagde 9] via [gedaagde 10] in [gedaagde 1] had, [gedaagde 9] als enig (indirect) bestuurder van [gedaagde 1] aan [eiseres 1] nimmer vragen heeft gesteld over de contracten die zij met derden in haar gebied sloot en nimmer heeft gewaarschuwd dat hij voor elke subdistrubtieovereenkomst voorafgaande schriftelijke toestemming verlangde, zoals in de distributieovereenkomsten overeengekomen. Wel is [gedaagde 9] akkoord gegaan met het voorgenomen subdistributiecontract voor Saoedi-Arabië dat [eiseres 1] aan hem heeft voorgelegd, en dat volgens [eiseres 1] zou dienen als voorbeeld voor andere subdistributiecontracten. De rechtbank acht in dit verband voorts van betekenis dat voor [gedaagde 1] in de periode vanaf februari 2006, na de aandelenoverdracht aan [X] en het aantreden van drie nieuwe bestuursleden, klaarblijkelijk een overgangsfase begon. [gedaagde 1] bracht in het kader van een fiscale herstructurering haar vermogensbestanddelen over naar [gedaagde 5] en trachtte haar distributeurs over te halen een nieuwe distributieovereenkomst aan te gaan met [gedaagde 5]. Zoals [gedaagde 3] bij pleidooi heeft verklaard, heeft hij in die periode op verschillende momenten bemerkt dat [eiseres 1], naast het contract voor Libanon, meer subdistributiecontracten had gesloten. In het geval van Iran is dat pas na beëindiging van de distributieovereenkomsten geweest zoals [gedaagde 1] in haar conclusie van dupliek heeft gesteld. [gedaagde 1] heeft op de momenten voorafgaand aan de beëindiging daaraan geen aandacht besteed en geen direct gevolg gegeven omdat [gedaagde 1] volgens [gedaagde 3] druk doende was met de herstructurering van het PPI-concern en andere taken die toen dringend de aandacht vroegen na de aandelenovername in februari 2006. Voor [gedaagde 3] kwam naar eigen zeggen de schok pas na het advies van haar advocaat te Dubai van 11 oktober 2006 over de juridische implicaties van het subdistributiecontract voor Libanon van [eiseres 1] met [E], hetgeen vervolgens heeft geleid tot de beëindiging van de distributieovereenkomsten op 19 oktober 2006. Voor het eerst in de Amerikaanse discovery-procedure in 2008, derhalve geruime tijd na beëindiging van de distributieovereenkomsten, kreeg [gedaagde 1] de subdistributiecontracten voor Jordanië, Iran, Saoedi-Arabië, Egypte en Koeweit, zoals overgelegd bij conclusie van dupliek, daadwerkelijk onder ogen, aldus [gedaagde 1]. De rechtbank concludeert uit het voorgaande dat, hoewel de nieuwe bestuursleden van [gedaagde 1] kennelijk voornemens waren [eiseres 1] strikter te houden aan de voorwaarden van de distributieovereenkomsten dan in de periode dat [gedaagde 9] enig (indirect) bestuurder was, ook zij niet aanstonds bij [eiseres 1] kritisch hebben geïnformeerd over de overtredingen van de distributieovereenkomsten die hen bekend waren of van het bestaan waarvan zij op zijn minst genomen vermoedens hadden of hadden kunnen hebben, zodat bij [eiseres 1] het beeld heeft kunnen blijven bestaan dat [gedaagde 1] evenmin hechtte aan strikte naleving van de voorwaarden van de distributieovereenkomsten zoals zij gewend was uit de periode dat [gedaagde 9] enig bestuurder was. 4.28. Het verweer dat [gedaagde 1] eerst na het advies van haar advocaat in Dubai van 11 oktober 2006 op de hoogte was van de juridische consequenties van de contractsschendingen door [eiseres 1], en dat zij derhalve vervolgens adequaat heeft gehandeld door op 19 oktober 2006 de distributieovereenkomsten te beëindigen, doet aan hetgeen de rechtbank in het voorgaande heeft overwogen niet af. Aangezien [gedaagde 1] reeds sinds 16 april 2006 op de hoogte was van het bestaan van het subdistributiecontract voor Libanon en ook overigens ruim vóór oktober 2006 voor [gedaagde 1] tal van aanwijzingen bestonden dat [eiseres 1] subdistributeurs in verschillende landen in haar gebied had aangesteld, valt niet in te zien waarom [gedaagde 1] niet eerder juridisch advies heeft gevraagd over de consequenties van het een en ander. conclusie ten aanzien van de beëindiging van de distributieovereenkomsten 4.29. [gedaagde 1] heeft aan de opzegging van de distributieovereenkomsten met [eiseres 1] vier beëindigingsgronden ten grondslag gelegd (r.o. 4.4). Ten aanzien van de door [gedaagde 1] aangevoerde grond dat [eiseres 1] heeft gedreigd een concurrerende trilplaat op de markt te brengen, heeft de rechtbank geconcludeerd dat dit verwijt onvoldoende feitelijke grondslag heeft om een schending van de distributieovereenkomsten aan te nemen, zodat deze grond de beëindiging van de distributieovereenkomsten niet kan dragen (r.o. 4.9). Ten aanzien van de beëindingsgrond dat [eiseres 1] zich tegenover derden heeft uitgelaten als distributeur voor landen waarvoor zij op grond van de distributieovereenkomsten de distributierechten niet bezat, heeft de rechtbank geconcludeerd dat [eiseres 1] niet in verzuim verkeerde zodat daarin evenmin een geldige grondslag was gelegen voor [gedaagde 1] om de distributieovereenkomsten op 19 oktober 2006 te beëindigen (r.o. 4.11). 4.30. In aanmerking genomen alle omstandigheden waaronder [gedaagde 1] is gekomen tot beëindiging van de distributieovereenkomsten op de gronden dat [eiseres 1] Chinese tekens op de Power Plate heeft overgespoten en dat [eiseres 1] subdistributiecontracten heeft gesloten met derden zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van [gedaagde 1], zoals beoordeeld onder 4.12 tot en met 4.28, komt de rechtbank tot de conclusie dat [gedaagde 1] ten opzichte van [eiseres 1] heeft gehandeld in strijd met de eisen van de redelijkheid en billijkheid door op 19 oktober 2006 op voornoemde gronden rauwelijks de distributieovereenkomsten te beëindigen, nu [gedaagde 1] geruime tijd voorafgaand aan de beëindiging van de distributieovereenkomsten van de contractsschendingen door [eiseres 1] op de hoogte is geweest en zij [eiseres 1] desondanks niet heeft gewaarschuwd, waarbij komt dat het overspuiten van de Chinese tekens na juni 2005 niet meer voorkwam, en zij evenmin bij [eiseres 1] navraag heeft gedaan naar de vele aanwijzingen die er waren dat [eiseres 1] zich mogelijk niet aan de voorwaarden van de distributieovereenkomst hield, zodat zij bij [eiseres 1] tot aan 19 oktober 2006 de indruk heeft gewekt dat zij geen (onmiddellijke) consequenties zou verbinden aan de door [eiseres 1] zonder expliciete voorafgaande schriftelijke toestemming van [gedaagde 1] gesloten subdistributieovereenkomsten. 4.31. Het voorgaande voert tot de conclusie dat [gedaagde 1] de distributieovereenkomsten ten onrechte heeft beëindigd. [gedaagde 1] is derhalve in beginsel aansprakelijk voor de daaruit voortvloeiende schade van [eiseres 1]. De vordering van [eiseres 1 c.s.] tot vergoeding van schade zal de rechtbank in het navolgende beoordelen onder 4.36 e.v. De rechtbank zal nu eerst ingaan op de door [eiseres 1 c.s.] gestelde aansprakelijkheid van de bestuurders van [gedaagde 1] voor voornoemde schade. bestuurdersaansprakelijkheid wegens beëindiging van de distributieovereenkomsten 4.32. [gedaagde 2], [gedaagde 3], [gedaagde 4], [gedaagde 7], [gedaagde 8] en [gedaagde 9] zijn de directe en indirecte bestuurders van [gedaagde 1]. [eiseres 1 c.s.] heeft zich op het standpunt gesteld dat voornoemde bestuurders naast [gedaagde 1] persoonlijk en hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de door [eiseres 1] als gevolg van de onrechtmatige beëindiging van de distributieovereenkomsten geleden schade. Volgens [eiseres 1 c.s.] moet het bestuur van [gedaagde 1] bij het nemen van haar beslissing de distributieovereenkomsten rauwelijks, zonder enige eerdere ingebrekestelling en zonder enige vergoeding, op te zeggen, zich hebben gerealiseerd dat [gedaagde 1] hierdoor schadeplichtig zou worden tegenover [eiseres 1]. De bestuurders wisten volgens [eiseres 1 c.s.] voorts dat hun beslissing tot beëindiging bij [eiseres 1] daadwerkelijk tot grote schade zou leiden, zowel financieel als emotioneel. De bestuurders van [gedaagde 1] wisten volgens [eiseres 1 c.s.] bovendien dat [gedaagde 1] geen verhaal meer zou bieden voor de schade omdat inmiddels het proces van liquidatie van [gedaagde 1] was ingezet. Voorts hebben de bestuurders meegewerkt aan het frustreren van de verhaalsmogelijkheden van [gedaagde 1], aldus [eiseres 1 c.s.] 4.33. Uitgangspunt voor de beoordeling of de bestuurders van [gedaagde 1] aansprakelijk kunnen worden gehouden voor de gevolgen van de beëindiging van de distributieovereenkomsten is het systeem van rechtspersonenrecht dat meebrengt dat de bestuurder van een vennootschap slechts onder bijzondere omstandigheden aansprakelijk is uit onrechtmatige daad jegens een derde, indien de vennootschap, waarvan hij bestuurder is, haar verplichtingen jegens die derde niet nakomt. Naar vaste jurisprudentie moet voor een dergelijke aansprakelijkheid aan die bestuurder een persoonlijk en voldoende ernstig verwijt kunnen worden gemaakt. De bestuurders van [gedaagde 1] zijn derhalve niet collectief of hoofdelijk aansprakelijk vanwege het enkele feit dat zij ten tijde van de beëindiging van de distributieovereenkomsten op 19 oktober 2006 en daarna deel uitmaakten van het bestuur van [gedaagde 1]. Ter beoordeling staat de vraag of tegen één of meer van hen persoonlijk een ernstig verwijt kan worden gemaakt van het beëindigen van de distributieovereenkomsten, gelet op het daaraan voor [gedaagde 1] verbonden (evidente) risico dat [eiseres 1] haar hiervoor op goede gronden aansprakelijk zou kunnen stellen en de schadevergoedingsverplichting die hieruit voor [gedaagde 1] zou kunnen voortvloeien. Daarbij staat voorts ter beoordeling in hoeverre ieder van de bestuurders kan worden verweten verhaalsmogelijkheden op [gedaagde 1] na 19 oktober 2006 te hebben gefrustreerd, dan wel te hebben geweten dat die mogelijkheden reeds op 19 oktober 2006 te gering waren om de rechtens tegen [gedaagde 1] toewijsbare schade te kunnen verhalen. 4.34. De rechtbank stelt vast dat [eiseres 1 c.s.] de bestuurders van [gedaagde 1] klaarblijkelijk als collectief aansprakelijk houdt voor de schade als gevolg van de beëindiging van de distributieovereenkomsten, aangezien [eiseres 1 c.s.] niet per bestuurder heeft geconcretiseerd welke verwijten, die zo ernstig zijn dat deze tot zijn of haar persoonlijke aansprakelijkheid dienen te leiden voor de door [eiseres 1 c.s.] gestelde schade, hem of haar persoonlijk kunnen worden gemaakt. [eiseres 1 c.s.] heeft derhalve onvoldoende gesteld om tot aansprakelijkheid van iedere individuele bestuurder te kunnen concluderen. Reeds daarom dienen de vorderingen van [eiseres 1 c.s.] voor zover gericht tegen [gedaagde 2], [gedaagde 3], [gedaagde 4], [gedaagde 7], [gedaagde 8] en [gedaagde 9] te worden afgewezen. 4.35. De rechtbank overweegt daarnaast, gelet op de overwegingen in het voorgaande over de vraag of de beëindiging van de distributieovereenkomsten kan worden gedragen door de door [gedaagde 1] daarvoor aangevoerde gronden, dat het voor de bestuurders van [gedaagde 1] niet evident was of behoorde te zijn dat die gronden voor beëindiging alle ondeugdelijk waren. Vast staat immers dat [eiseres 1] meer dan eens de bepalingen van de distributieovereenkomsten heeft overtreden door het overspuiten van de Chinese tekens op de Power Plate en door het aanstellen van subdistributeurs, in beide gevallen zonder daartoe voorafgaande schriftelijke toestemming aan [gedaagde 1] te hebben gevraagd, laat staan te hebben gekregen, en dat (de bestuurders van) [gedaagde 1] daarin op het eerste gezicht, volgens de letter van de distributieovereenkomsten, grond kon(den) vinden tot onmiddellijke beëindiging. [gedaagde 1] heeft voorts aanleiding gezien om juridisch advies in te winnen alvorens tot beëindiging over te gaan. Eerst thans, na partijen daaromtrent uitvoerig te hebben gehoord en na afweging van alle haar gebleken omstandigheden, komt de rechtbank tot het oordeel dat het in strijd met de redelijkheid en billijkheid was die overeenkomsten op 19 oktober 2006 rauwelijks op te zeggen in plaats van [eiseres 1] te waarschuwen dat zij zich voortaan aan de letterlijke tekst van de distributieovereenkomsten diende te conformeren. Hierdoor kan aan de bestuurders van [gedaagde 1] niet een zo ernstig verwijt worden gemaakt, dat dit dient te leiden tot de persoonlijke aansprakelijkheid van ieder van hen. schade tengevolge van de onrechtmatige beëindiging van de distributieovereenkomsten 4.36. De rechtbank zal thans overgaan tot vaststelling van de (hoogte van de) schade die [eiseres 1 c.s.] heeft geleden tengevolge van de onrechtmatige beëindiging van de distributieovereenkomsten. [eiseres 1 c.s.] heeft daarbij onderscheid gemaakt tussen schade als gevolg van winstderving uit reguliere verkopen van Power Plates in haar distributiegebied en schade als gevolg van winstderving uit projecten door met behulp van contracten met derden de Power Plate in haar distributiegebied te verkopen. Daarnaast heeft zij schade gevorderd wegens winstderving uit de verkoop van accessoires en additionele producten, marketingkosten en schade tengevolge van de sluiting van het Power Plate Center (hierna: PPC) dat [eiseres 1] in Dubai exploiteerde. Ten aanzien van de winstderving is [eiseres 1 c.s.] uitgegaan van de winst die [eiseres 1] zou hebben behaald indien de distributieovereenkomsten op 19 oktober 2009 niet onrechtmatig door [gedaagde 1] zouden zijn beëindigd. Nu de door [eiseres 1 c.s.] gevorderde schade hoofdzakelijk bestaat uit gederfde winst en deze schade zich naar haar aard niet nauwkeurig laat vaststellen, zal de rechtbank deze schade, met inachtneming van wat partijen en hun deskundigen daartoe hebben aangevoerd, waar nodig met toepassing van artikel 6:97 BW dienen te schatten. winstderving reguliere verkopen 4.37. Ter beoordeling van de door [eiseres 1 c.s.] gestelde schade als gevolg van winstderving uit de reguliere verkopen is van belang hoeveel Power Plates [eiseres 1] zou hebben verkocht indien de distributieovereenkomsten niet op 19 oktober 2006 zouden zijn beëindigd. Daartoe is in de eerste plaats van betekenis over welke periode partijen de distributieovereenkomsten na 19 oktober 2006 zouden hebben voortgezet. schadeperiode 4.38. In de artikelen 1b tot en met 1d van de distributieovereenkomsten hebben partijen gedetailleerde afspraken gemaakt over de duur en de wijze van beëindiging van de overeenkomsten. De overeenkomsten werden aangegaan voor een periode van 12 maanden met ingang van 1 oktober 2004, respectievelijk 1 juni 2005 in de latere overeenkomst voor Soedi-Arabië (initial term). Indien [eiseres 1] in de initial term de targets haalde had zij het exclusieve recht de overeenkomsten te verlengen met 12 maanden, respectievelijk 9 maanden (second term). Indien [eiseres 1] ook in de second term haar targets haalde, had zij opnieuw het exclusieve recht de overeenkomsten te verlengen met 12 maanden, respectievelijk 9 maanden (third term), derhalve tot 1 oktober 2007 respectievelijk 1 december 2007. Indien [eiseres 1] in de third term haar targets zou halen, zouden de overeenkomsten automatisch worden verlengd met 12 maanden, respectievelijk voor een onbepaalde tijd in de overeenkomst voor Saoedi-Arabië. Partijen hebben elkaar daarbij echter het recht toegekend de overeenkomsten na de third term te beëindigen met een opzegtermijn van 20 dagen. 4.39. Vast staat dat ten tijde van de beëindiging op 19 oktober 2006 partijen zich bevonden in de third term respectievelijk de second term van de overeenkomsten. De overeenkomsten zouden, naar onvoldoende door [gedaagde 1] is betwist, in elk geval hebben voortgeduurd tot 1 oktober 2007 respectievelijk 1 december 2007, zonder dat partijen – zolang zij zich aan de voorwaarden hielden – deze op grond van de overeenkomsten hadden kunnen beëindigen. Ten aanzien van de overeenkomst voor Saoedi-Arabië, die zich in de second term bevond, heeft [gedaagde 1] niet voldoende gemotiveerd betwist dat [eiseres 1] in die termijn de targets zou halen. De rechtbank zal bij de beoordeling van de schade wegens winstderving uit de reguliere verkopen er dan ook van uitgaan dat de overeenkomsten zouden hebben voortgeduurd tot 1 oktober 2007 respectievelijk 1 december 2007. 4.40. Er is geen grond de schadeperiode te verlengen tot 1 oktober 2008, respectievelijk 1 december 2008 zoals door [eiseres 1 c.s.] betoogd. Gezien de beëindiging door [gedaagde 1] op 19 oktober 2006 is aannemelijk dat [gedaagde 1] de overeenkomsten in elk geval na 1 oktober 2007, respectievelijk 1 december 2007 (rechtmatig) zou hebben opgezegd. Partijen waren immers vrij, zij het met inachtneming van de overeengekomen opzegtermijn, de overeenkomsten in het vierde jaar te beëindigen, ook indien [eiseres 1] haar targets in de third term wel zou hebben gehaald. De uitleg van [eiseres 1] dat partijen, anders dan uit de tekst van artikel 1d van de overeenkomsten blijkt, hebben bedoeld het recht tot opzegging door [gedaagde 1] ook voor het vierde jaar te verbinden aan het niet halen van de targets door [eiseres 1], kan, gelet op de betwisting door [gedaagde 1], zonder nadere onderbouwing, niet worden gevolgd. De rechtbank volgt [eiseres 1 c.s.] evenmin in haar betoog dat reeds op voorhand moet worden geconcludeerd dat opzegging na 1 oktober 2007, respectievelijk 1 december 2007 in strijd zou zijn met de redelijkheid en billijkheid omdat het belang voor [eiseres 1] bij voortzetting van de overeenkomsten groot was. Uit de wijze waarop partijen de duur van de overeenkomsten voor telkens korte periodes hebben vastgelegd, volgt reeds dat [eiseres 1] rekening heeft moeten houden met het reële (zakelijke) risico dat de overeenkomsten op enig moment niet zouden worden voortgezet. verwachte aantallen verkochte Power Plates 4.41. Bij de schatting van het aantal Power Plates dat [eiseres 1] in de periode 2006/2007 zou hebben verkocht, sluit de rechtbank aan bij de volgende gegevens: - het aantal van 1000 Power Plates voortkomend uit de purchase target in de nieuwe distributieovereenkomst die [gedaagde 5] in 2006 aan [eiseres 1] heeft aangeboden, waarop [eiseres 1] en haar deskundige Joling zich bij hun schadeberekeningen hebben gebaseerd, - het aantal van 895 Power Plates van de door [eiseres 1] gegeven forecast voor de periode 2006/2007 waarom [gedaagde 1] in augustus 2006 had gevraagd, en - de bandbreedte van 875 tot 1040 stuks van de in 2006/2007 te verwachten omzet die Koestering heeft gegeven in zijn rapport, gebaseerd op enerzijds een vergelijking tussen het volgens de distributieovereenkomsten verwachte groeipercentage voor 2005/2006 ten opzichte van het in die periode werkelijk gerealiseerde groeipercentage (het aantal van 875) en anderzijds de veronderstelling uitgaande van de verkoophistorie van [eiseres 1] dat de in 2005/2006 getoonde omzetgroei zich in 2006/2007 op dezelfde wijze zou hebben voortgezet (het aantal van 1040). 4.42. De benadering van [gedaagde 1] en haar deskundigen, waarbij de door haar voor 2006/2007 verwachte omzet van 464 Power Plates wordt gebaseerd op de door de vervangende distributeurs in 2006/2007 gerealiseerde omzet, zal de rechtbank niet volgen. Er kan niet zonder meer van worden uitgegaan dat de door de vervangende distributeurs gerealiseerde omzet, dezelfde is als die [eiseres 1] zou hebben gerealiseerd. [gedaagde 1] heeft daartoe onvoldoende gesteld. Met name heeft [gedaagde 1] niet inzichtelijk gemaakt in hoeverre de situatie van de vervangende distributeurs kan worden gelijkgesteld met die van [eiseres 1], bijvoorbeeld ten aanzien van de marketingaanpak van de nieuwe distributeurs en de omvang van de afzetregio van de nieuwe situatie ten opzichte van de situatie van [eiseres 1]. 4.43. Ten aanzien van de schatting van de te verwachten omzet in 2006/2007 op basis van de omzetgroei in 2005/2006, zoals Koestering bij de vaststelling van bovengenoemde bandbreedte heeft gedaan, heeft [gedaagde 1] betoogd dat de werkelijke omzet in 2005/2006 minder is dan waarvan Koestering in zijn berekening is uitgegaan. Volgens [gedaagde 1] dient een aantal van 89 Power Plates, dat is aangemerkt als omzet in 2005/2006, te worden toegerekend aan de periode 2006/2007 omdat deze toestellen pas na oktober 2006 werden geleverd. Dat betekent volgens [gedaagde 1] dat de omzet in 2005/2006 geen 416 maar 327 Power Plates bedroeg en op de gederfde omzet in 2006/2007 89 Power Plates in mindering moeten worden gebracht omdat [eiseres 1] deze reeds betaald heeft gekregen. De rechtbank volgt [gedaagde 1] niet in dit betoog, nu door haar niet is betwist dat voornoemde 89 Power Plates vóór 1 oktober 2006 door [eiseres 1] zijn verkocht en aan haar zijn betaald, zodat deze dienen te worden toegerekend aan de door [eiseres 1] gerealiseerde omzet in de periode 2005/2006. De enkele omstandigheid dat de Power Plates nadien zijn geleverd doet daaraan niet af. 4.44. Van het aantal van 1000 Power Plates uit de purchase target van [gedaagde 1] kan worden gezegd dat aannemelijk is dat [gedaagde 1] met deze target hoog heeft ingezet teneinde [eiseres 1] tot extra inspanningen aan te zetten om meer Power Plates te verkopen, maar anderzijds ook niet zo hoog dat voor haar evident was dat [eiseres 1] de target niet zou kunnen halen. Voorts is echter van belang dat [eiseres 1] de nieuw aangeboden distributieovereenkomst niet heeft aanvaard, zodat voor de periode 2006/2007 de target van 625 Power Plates uit de bestaande distributieovereenkomsten onverkort van toepassing was. 4.45. Van het aantal van 895 Power Plates uit de forecast van [eiseres 1] kan worden gezegd dat aannemelijk is dat [eiseres 1] deze voorspelling juist met enige terughoudend heeft gegeven, teneinde haar onderhandelingspositie over de targets in de nieuwe distributieovereenkomst gunstig te beïnvloeden. Anderszijds sprak [eiseres 1] tegenover [gedaagde 1] de verwachting uit in 2006/2007 in elk geval meer dan de op grond van de bestaande distributieovereenkomsten geldende target van 625 Power Plates te zullen verkopen. 4.46. Uitgaande van het aantal van 1000 Power Plates uit de purchase target van [gedaagde 1] en het aantal van 895 Power Plates uit de forecast van [eiseres 1] zal de rechtbank voor de schadeberekening genoemde aantallen middelen en het te verwachten aantal Power Plates dat [eiseres 1] in 2006/2007 zou hebben verkocht, derhalve vaststellen op 950 Power Plates. Dit aantal sluit bovendien aan bij vrijwel het midden van de bandbreedte van 875 tot 1040 stuks die Koestering in zijn rapport heeft gegeven. verhouding in de verkoop van Power Plate Personal en Power Plate Next Generation 4.47. [gedaagde 1] heeft met een beroep op haar rapport PwC 6 gesteld dat moet worden uitgegaan van een verhouding in de verkoop van de aantallen Power Plates naar de modellen Power Plate Personal (hierna: PPP) en Power Plate Next Generation (hierna: PPNG) van 60% / 40%. PwC heeft deze verhouding gebaseerd op de werkelijke verkopen zoals deze door de vervangende distributeurs in de periode 2006/2007 zijn gerealiseerd. Zoals reeds overwogen onder 4.42, kan er echter niet zonder meer van worden uitgegaan dat de door de vervangende distributeurs gerealiseerde omzet dezelfde is als die [eiseres 1] zou hebben gerealiseerd. De rechtbank zal uitgaan van een verhouding PPP / PPNG van 40% / 60%, zoals berekend in rapport 2 van Joling. Joling heeft deze verhouding gebaseerd op de werkelijke verkopen die door [eiseres 1] zijn gerealiseerd in de periode 2005/2006. In 2007 is een nieuw type Power Plate, de MY5, op de markt verschenen. Aangezien [eiseres 1] de MY5 voor de reguliere verkopen niet in haar verwachtingen heeft meegenomen, zal de rechtbank de MY5 voor de reguliere verkopen buiten beschouwing laten. winstmarge 4.48. Joling heeft in zijn rapporten de winstmarge op de reguliere verkoop van de Power Plates (en aanverwante producten en diensten) berekend op [x]% bij een verkoopaantal van 1000 stuks. Deze berekening is door [gedaagde 1] niet gemotiveerd betwist. Daarbij is voorts van belang dat het verschil van aannames tussen partijen over de totale kosten, met name de dealer profit en lokale kortingen, slechts een bedrag van EUR 35.000,- betreft, zoals blijkt uit het rapport PwC 6 (par. 5.07). Dit verschil acht de rechtbank te gering om, voor zover [gedaagde 1] op dit punt het gelijk aan haar kant zou hebben, tot aanpassing van de door Joling aangenomen winstmarge te komen. Voorts heeft Joling bij gelegenheid van het pleidooi toegelicht dat het winstpercentage hooguit enkele procenten daalt indien zou worden uitgegaan van beduidend lagere verkoopaantallen van 500 à 600, omdat de kosten dan ook naar verhouding lager zouden uitvallen doordat [eiseres 1] langzamer zou zijn gegroeid, met minder vaste kosten tot gevolg. Hoewel PwC ter zitting niet duidelijk heeft kunnen maken met hoeveel procent volgens haar de winstmarge in dit voorbeeld lager zou uitkomen, heeft E. Bos van PwC ter zitting voornoemd uitgangspunt van Joling namens [gedaagde 1] onderschreven. Nu de rechtbank bij haar schadebegroting zal uitgaan van een verkoopaantal van 950 Power Plates, acht zij het gelet op het voorgaande verantwoord ook voor die omzet uit te gaan van de door Joling gehanteerde winstmarge van [x]%. marketingbijdrage 4.49. [eiseres 1 c.s.] heeft betoogd dat zij in het kader van de reguliere verkopen op grond van de distributieovereenkomsten van [gedaagde 1] USD [a] per verkochte PPNG ontving als marketingbijdrage. Daartoe zijn partijen op initiatief van [gedaagde 1] met ingang van 1 januari 2005 een aparte regeling overeengekomen die partijen in 2006 opnieuw hebben vastgesteld voor 2006. Uit de door [gedaagde 5] aan [eiseres 1] nieuw aangeboden distributieovereenkomst blijkt volgens [eiseres 1 c.s.] dat de marketingbijdrage ook na 2006 zou zijn voortgezet. Het bedrag van de marketingbijdrage moet volgens [eiseres 1 c.s.] derhalve in de schadebegroting worden meegenomen door deze bij de winstmarge per PPNG op te tellen. 4.50. [gedaagde 1] heeft daartegen ingebracht dat uit artikel 8 van de aan [eiseres 1] nieuw aangeboden distributieovereenkomst, zoals aangehaald onder 2.26, weliswaar blijkt dat [gedaagde 1] (dan wel [gedaagde 5]) marketinguitgaven zal doen, maar niet dat de betaling daarvan plaatsvindt aan [eiseres 1]. Dit verweer slaagt niet, nu het bepaalde in voornoemd artikel 8 uit de nieuw aangeboden distributieovereenkomst allerminst uitsluit dat [gedaagde 1] ook voor 2007 de marketingbijdrage aan [eiseres 1] zou voldoen, gelijk zij in 2005/2006 heeft gedaan. De rechtbank zal daar bij de begroting van de schade voor de reguliere verkopen derhalve van uitgaan. begroting schade wegens gederfde winst reguliere verkopen 4.51. Met inachtneming van het vorenoverwogene begroot de rechtbank de schade wegens gederfde winst van de reguliere verkopen als volgt. Uitgaande van 950 reguliere verkopen in de periode 2006/2007 in de verhouding 40% / 60% tussen de PPP en de PPNG, zouden 380 PPP’s en 570 PPNG’s zijn verkocht. Tussen partijen is niet in geschil dat de verkoopprijs voor de PPP USD [b] bedraagt en voor de PPNG USD [c]. Uitgaande van een winstmarge van [x]% per Power Plate bedraagt de winstmarge op de PPP derhalve een bedrag van USD [d] en op de PPNG een bedrag van USD [e]. Uit het voorgaande volgt daarom dat de gederfde winst voor de PPP bedraagt: 380 * [d] = [f]. De gederfde winst voor de PPNG bedraagt: 570 * [e] = [g]. Daar bovenop komt de marketingbijdrage van 570 * [a] = USD [h]. De totale gederfde winst uit de reguliere verkopen bedraagt derhalve [f] + [g] + [h] = USD [i]. winstderving uit projecten 4.52. [eiseres 1 c.s.] heeft voorts gesteld schade te hebben geleden als gevolg van winstderving uit projecten door met behulp van contracten met derden de Power Plate in haar distributiegebied te verkopen. schadeperiode 4.53. Naar het oordeel van de rechtbank heeft [eiseres 1 c.s.] uit artikel 9 lid 2 sub c van de distributieovereenkomsten terecht geconcludeerd dat duurovereenkomsten die [eiseres 1] met derden heeft gesloten ten aanzien van de Power Plate in beginsel niet eindigen na beëindiging van de distributieovereenkomsten. Dat brengt mee dat overeenkomsten met derden in het kader van de projecten van [eiseres 1] in beginsel niet zouden zijn geëindigd na 1 oktober 2007, respectievelijk 1 december 2007. [eiseres 1 c.s.] heeft haar schadevordering in het kader van de projecten echter – naar analogie van artikel 9 lid 3 van de distributieovereenkomsten – beperkt tot een schadeperiode van maximaal 3 jaar na de door haar veronderstelde looptijd van de distributieovereenkomsten tot 1 oktober 2008, respectievelijk 1 december 2008. 4.54. [gedaagde 1] heeft erop gewezen dat het bepaalde van artikel 9 lid 2 sub c slechts geldt voor overeenkomsten wich have been properly entered into. Volgens [gedaagde 1] kon [eiseres 1] in het kader van haar projecten op grond van artikel 1f van de distributieovereenkomsten alleen duurovereenkomsten met derden aangaan met voorafgaande schriftelijke toestemming van [gedaagde 1], welke toestemming ontbreekt. Het verweer van [gedaagde 1] slaagt niet, nu artikel 1f betrekking heeft op het overdragen van distributierechten aan derden. Daarvan is in het kader van de projecten van [eiseres 1] geen sprake. Niet is gebleken dat [eiseres 1] in het kader van de projecten haar distributie- en verkooprechten overdraagt aan haar contractspartners, veeleer is sprake van een samenwerking op het gebied van marketing die er toe moet leiden dat een koopovereenkomst tot stand komt tussen potentiële klanten en [eiseres 1]. winstmarge 4.55. Omdat [eiseres 1] in het kader van de projecten een korting gaf aan de partij met wie zij een overeenkomst aanging, geldt voor de projecten een andere winstmarge dan voor de reguliere verkopen. Met uitzondering van het – hierna te bespreken – project Landmark heeft Joling de winstmarge voor de projecten per PPP berekend op USD [j] per MY5 op USD [k] en per PPNG op USD [l]. Deze berekeningen zijn door [gedaagde 1] onvoldoende betwist. Nu, zoals bij de reguliere verkopen, ook in dit verband geldt dat het verschil van inzicht tussen partijen over de hoogte van de kosten en kortingen verwaarloosbaar gering is, zal de rechtbank bij de begroting van de gederfde winst uit projecten van voornoemde winstmarges uitgaan. De rechtbank zal de projecten in het navolgende afzonderlijk bespreken. HSBC 4.56. [eiseres 1 c.s.] heeft toegelicht dat dit project erop neerkomt dat HSBC haar 1.300.000 creditcardhouders in de Golfregio de mogelijkheid zou bieden om één of meer producten (uit een selectie van vijf) rentevrij aan te schaffen. Eén van deze vijf geselecteerde producten was de PPP. [eiseres 1 c.s.] heeft het getekende contract van 16 oktober 2006 met HSBC, genoemd onder 2.34, overgelegd. Volgens [eiseres 1 c.s.] zouden naar aanleiding van deze actie 130 tot 650 PPP’s kunnen worden verkocht, met een winst van EUR [m] tot EUR [n]. 4.57. Omdat sprake is van een getekend contract tussen [eiseres 1] en HSBC, waarvan de authenticiteit door [gedaagde 1] niet gemotiveerd is betwist, is de rechtbank van oordeel dat de winst die uit de overeenkomst met HSBC voor [eiseres 1] zou zijn voortgevloeid voldoende is gesubstantieerd en daarom in beginsel als schade voor vergoeding in aanmerking komt. 4.58. De rechtbank volgt [eiseres 1 c.s.] niet in haar stelling dat de actie van HSBC zou gelden voor kaarthouders van HSBC in de gehele Golfregio. Uit voornoemd contract met HSBC blijkt immers dat de actie alleen de kaarthouders in de Verenigde Arabische Emiraten betreft. De niet nader onderbouwde stelling van [eiseres 1 c.s.] dat zij mondeling met HSBC is overeengekomen dat bij gebleken succes de actie in het voorjaar van 2007 zou worden uitgebreid voor de gehele Golfregio is onvoldoende om aan te nemen dat de overeenkomst met HSBC daadwerkelijk zo ver zou zijn uitgebreid. De omstandigheid dat de vervangende distributeurs inmiddels wel een overeenkomst met HSBC hebben voor de gehele Golfregio is evenmin voldoende om aan te nemen dat HSBC op dezelfde wijze de overeenkomst met [eiseres 1] zou hebben uitgebreid. 4.59. [gedaagde 1] heeft onder verwijzing naar het e-mailbericht van HSBC van 21 oktober 2008, aangehaald onder 2.35, zich op het standpunt gesteld dat de actie uitsluitend betrekking zou hebben op 175.000 Goldcardhouders in de Verenigde Arabische Emiraten. In een later e-mailbericht van 4 mei 2009, overgelegd door [eiseres 1 c.s.] en aangehaald onder 2.36, heeft HSBC dat aantal gecorrigeerd en verklaard dat het ging om alle 300.000 creditcardhouders in de Verenigde Arabische Emiraten. Nu uit de overeenkomst tussen [eiseres 1] en HSBC niet blijkt dat de actie zou worden beperkt tot Goldcardhouders, zal de rechtbank voor de begroting van de gederfde winst van het HSBC-project derhalve uitgaan van een aantal van 300.000 kaarthouders in de Verenigde Arabische Emiraten. 4.60. Joling en Koestering hebben in hun rapporten voor [eiseres 1 c.s.] het scoringspercentage op de actie in de Verenigde Arabische Emiraten geschat op 0,1%. [gedaagde 1] heeft betoogd dat uit zou moeten worden gegaan van een scoringspercentage tussen 0,02% en 0,06%. Gelet op beide uitgangspunten zal de rechtbank naar redelijkheid uitgaan van een gemiddeld scoringspercentage van 0,05%. 4.61. Voor de schadeperiode sluit de rechtbank aan bij de rapporten Joling en Koestering waarin ervan wordt uitgegaan dat [eiseres 1] gedurende twee jaren Power Plates via het HSBC-project zou hebben verkocht. [eiseres 1 c.s.] heeft voorts nog betoogd dat ook de MY5 in de begroting van de gederfde winst dient te worden meegenomen omdat deze in 2007 op de markt zou zijn gekomen. Nu uit de overeenkomst met HSBC blijkt dat deze uitsluitend betrekking heeft op de PPP, zal de MY5 voor dit project buiten beschouwing dienen te blijven. Dat de overeenkomst zou zijn uitgebreid met de MY5 kan als te onzeker niet worden aangenomen. 4.62. Gelet op het voorgaande berekent de rechtbank de gederfde winst uit het HSBC-project door het scoringspercentage te vermenigvuldigen met het aantal creditcardhouders en het aantal jaren dat via het HSBC-project Power Plates zouden zijn verkocht en vervolgens met de winstmarge per PPP. De gederfde winst begroot de rechtbank derhalve op: 0,05% * 300.000 * 2 * [j] = USD [o]. Affinity Program 4.63. [eiseres 1 c.s.] heeft toegelicht dat het Affinity-project de bouw behelst van een website in samenwerking met het marketingbureau PromoSeven. Via die website en acties business-to-business en business-to-consumer zouden Power Plates verkocht kunnen worden. Onderdeel van de promotie door PromoSeven zou zijn het toesturen van een mooie tas met luxe promotiemateriaal aan potentiële klanten. 4.64. Omdat sprake is van een getekend contract tussen [eiseres 1] en PromoSeven, waarvan de authenticiteit door [gedaagde 1] niet gemotiveerd is betwist, is de rechtbank van oordeel dat de winst die uit de overeenkomst met PromoSeven voor [eiseres 1] zou zijn voortgevloeid in beginsel als schade voor vergoeding in aanmerking komt. 4.65. Joling heeft in zijn rapport voor [eiseres 1 c.s.] het scoringspercentage geschat op 4%. [eiseres 1 c.s.] heeft daarnaast aan het marketingbureau Leo Burnett gevraagd het scoringspercentage voor het project in te schatten. Per e-mailbericht van 3 mei 2009 is namens Leo Burnett aangegeven dat het scoringspercentage op 5%-8% wordt ingeschat. Koestering heeft in zijn rapport het kanspercentage voor het slagen van het project geschat op 75% vanwege het ontbreken van onderbouwingen voor de scoringspercentages en de mogelijke overlap met de reguliere verkopen. Indien het percentage van 75% wordt toegepast op de schatting van de scoringspercentages die namens Leo Burnett aan [eiseres 1 c.s.] zijn gegeven, komt Koestering uit op een volgens hem reëel scoringspercentage van 3,75% tot 6%. Koestering ziet derhalve geen aanleiding het scoringspercentage van 4% uit het rapport van Joling aan te passen. De rechtbank sluit zich daarbij aan en zal uitgaan van een scoringspercentage van 4%. 4.66. [gedaagde 1] heeft eveneens aan het marketingbureau Leo Burnett een vraag voorgelegd over het scoringspercentage dat kan worden verwacht en daaruit is een scoringspercentage tussen 0,07% en 0,08% gebleken. Zoals [eiseres 1 c.s.] daar onbetwist tegenin heeft gebracht heeft [gedaagde 1] haar vraag aan Leo Burnett echter niet toegespitst op het specifieke Affinity-programma zoals dat door PromoSeven zou worden uitgevoerd, maar in algemene bewoordingen informatie gevraagd over direct-mail benaderingen, waarvan in het Affinity-project geen sprake is, zodat de rechtbank reeds daarom aan de door [gedaagde 1] bepleite scoringspercentages voorbij zal gaan. 4.67. Ter bepaling van de schadeperiode heeft als uitgangspunt te gelden dat op grond van de overeenkomst tussen [eiseres 1] en PromoSeven sprake was van een looptijd van één jaar met een automatische verlenging met (steeds) één jaar, tenzij een van de partijen, rekening houdend met een opzegtermijn van 60 werkdagen, de overeenkomst zou hebben opgezegd. Joling gaat in zijn rapport uit van een realistische looptijd van twee jaar. De rechtbank zal dat uitgangspunt volgen. 4.68. Uit het voorgaande volgt dat de rechtbank Joling zal volgen in zijn berekening van de aantallen Power Plates die binnen het Affinity-programma zouden zijn verkocht. Voor het jaar 2006/2007 zijn dat [p] PPP’s, [q] MY5’s en [r] PPNG’s en voor het jaar 2007/2008 [s] PPP’s, [t] MY5’s en [u] PPNG’s. De gederfde winst begroot de rechtbank derhalve met inachtneming van de in 4.55 genoemde winstmarges op: ([p] * [j] + [q] * [k] + [r] * [l]) + ([s] * [j] + [t] * [k] + [u] * [l]) = [v]. Sam International 4.69. [eiseres 1 c.s.] heeft toegelicht dat zij ten tijde van de beëindiging van de distributieovereenkomsten bijna de onderhandelingen met SAM International Trading LLC (hierna: Sam) had afgerond om de Iraanse markt voor Power Plates verder te ontsluiten via de businesswebsite www.aftab.ir. Onder verwijzing naar een brief van Sam van 30 oktober 2006 betoogt [eiseres 1 c.s.] dat zij via Sam circa 300 PPP’s per jaar zou kunnen afzetten. 4.70. De rechtbank stelt vast dat ten aanzien van dit project geen sprake is van een getekend contract. Daarnaast zijn naar het oordeel van de rechtbank de afzet- en verkoopmogelijkheden van [eiseres 1] te weinig concreet gemaakt om te kunnen concluderen dat sprake is van een rechtsverhouding tussen [eiseres 1] en Sam waarvan verwacht mocht worden dat die zou leiden tot verkopen buiten de reguliere verkopen. Derhalve kan aan dit project in het kader van de schadeberekening geen zelfstandige betekenis worden toegekend. Punj Lloyd 4.71. [eiseres 1 c.s.] heeft toegelicht dat zij verwachtte dat Punj Lloyd, een vestiging in de Verenigde Arabische Emiraten van het grootste bouwbedrijf in India, in 2007 een aantal van 75 Power Plates zou afnemen als relatiegeschenk. Zij heeft daartoe verwezen naar een e-mailbericht van S. Kumar van Punj Lloyd van 10 december 2006. 4.72. Ook ten aanzien van dit project is geen sprake van een getekend contract. Daarnaast acht de rechtbank de gestelde afspraken met Punj Lloyd te weinig concreet om er vanuit te kunnen gaan dat Punj Lloyd het gestelde aantal Power Plates daadwerkelijk van [eiseres 1] zou hebben afgenomen. De enkele omstandigheid dat Punj Lloyd vóór de beëindiging van de distributieovereenkomsten reeds enige bestellingen had gedaan, is van onvoldoende gewicht om aan te kunnen nemen dat de relatie met Punj Lloyd zou leiden tot verkopen buiten de reguliere verkopen. Voorts biedt het e-mailbericht van Punj Lloyd van 10 december 2006 te beperkte zekerheid over het aantal af te nemen Power Plates, nu in het bericht ten aanzien van het genoemde aantal van 75 wordt opgemerkt dat this is a very approximate figure and subject to variation. De rechtbank zal derhalve aan dit project in het kader van de schadeberekening evenmin zelfstandige betekenis toekennen. Landmark 4.73. [eiseres 1 c.s.] heeft toegelicht dat zij op het punt stond om een overeenkomst te tekenen met de Landmark Group, één van de grootste Indiase retailers, die had toegezegd in (in eerste instantie 25 van) haar winkels in de Verenigde Arabische Emiraten en in India een Power Plate neer te zetten. [eiseres 1] verwachtte dat zij op die manier ten minste 2 Power Plates per winkel per week zou kunnen gaan verkopen. Zij heeft daartoe verwezen naar een e-mailbericht van S. Deepak van Landmark van 11 maart 2007. 4.74. De rechtbank stelt voorop dat voor dit project geen sprake is van een getekend contract met Landmark. Uit de door [eiseres 1 c.s.] overgelegde stukken blijkt dat sprake was van niet meer dan onderhandelingen over een beoogde toekomstige samenwerking. De verwachting van [eiseres 1 c.s.] over de aantallen te verkopen Power Plates zijn gebaseerd op door Landmark gegeven prognoses van na de beëindiging van de distributieovereenkomsten. Voor Landmark was op dat moment reeds duidelijk dat de met [eiseres 1] besproken samenwerking geen doorgang zou vinden, zodat aan haar prognoses niet meer dan een betrekkelijke waarde dient te worden toegedicht. Ook de door [eiseres 1 c.s.] gestelde omstandigheid, onder verwijzing naar voornoemd e-mailbericht van Landmark van 11 maart 2007, dat Landmark thans een concurrerend fitnessapparaat in haar winkels heeft staan, biedt onvoldoende aanknopingspunten omtrent de concrete rechtsverhouding tussen [eiseres 1] en Landmark ten tijde van de beëindiging van de distributieovereenkomsten. De rechtbank acht de verhouding tussen partijen te diffuus om daaraan in het kader van de schadeberekening betekenis toe te kennen. conclusie ten aanzien van de totale schade uit de projecten 4.75. Gelet op het voorgaande gaat de rechtbank uit van door [eiseres 1] geleden schade wegens gederfde winst uit de projecten met HSBC en van het Affinity-programma. De rechtbank begroot de totale schade uit de projecten derhalve op een totaalbedrag van [o] + [v] = [w]. schade bestaande uit gederfde winst uit verkoop van accessoires en additionele producten 4.76. [eiseres 1 c.s.] heeft gesteld dat naast de Power Plates accessoires werden verkocht zoals de zogenaamde back-pillow, push up handle, aerobic stepper en de exercise banner. Joling heeft in zijn rapport uit de verwachte omzetspecificaties van [eiseres 1] voor 2006/2007 berekend dat bij elke verkochte PPNG en bij één op de twee verkochte PPP’s een set van accessoires wordt verkocht met een gemiddelde verkoopprijs van USD 150,-. Voor de schadeberekening ten aanzien van de additionele producten heeft Joling alleen rekening gehouden met de reguliere verkopen. [gedaagde 1] heeft de omzetverwachtingen van [eiseres 1] ten aanzien van de additionele producten en de daaruit voortvloeiende berekening door Joling niet betwist. Uitgaande van 380 PPP’s en 570 PPNG’s die in 2006/2007 zouden zijn verkocht en een winstmarge van [x]% (vgl. 4.51), bedraagt de schadebegroting voor de additionele producten daarom het volgende: (380/2 * 150) + (570 * 150) = 114.000 * [x]% = USD [y]. schade bestaande uit marketingkosten 4.77. [eiseres 1 c.s.] heeft voorts als schade gevorderd een bedrag ad USD 300.000,- aan marketingkosten die zij stelt in 2006 te hebben gemaakt. Ten aanzien van die kosten heeft [gedaagde 1] onder verwijzing naar PwC 1 terecht aangevoerd dat het effect van deze kosten reeds is verdisconteerd in de berekening van de gederfde omzet. Deze marketinguitgaven moeten worden geacht te zijn gedaan ter bevordering van de verkopen waarvan de rechtbank bij de schadeberekening heeft aangenomen dat die in 2006/2007 zouden zijn gerealiseerd. Gesteld noch gebleken is dat [eiseres 1] daarnaast aanvullende schade heeft geleden uit hoofde van in 2006 gemaakte marketingkosten. Deze kosten komen derhalve niet afzonderlijk voor vergoeding in aanmerking. schade tengevolge van de sluiting van het Power Plate Center 4.78. [eiseres 1 c.s.] heeft toegelicht dat [eiseres 1] tot aan haar gedwongen vertrek uit de Verenigde Arabische Emiraten het PPC exploiteerde in Dubai, gericht op het kennismaken met en het trainen op een Power Plate. Als gevolg van het beëindigen van de distributieovereenkomsten heeft [eiseres 1] het PPC moeten sluiten. [eiseres 1 c.s.] heeft daarom een bedrag van USD 50.000,- gevorderd wegens een verbouwing van het PPC begin 2006 en een bedrag van USD 100.000,- aan nieuwe inventaris. Naar het oordeel van de rechtbank komen die kosten niet voor afzonderlijke vergoeding in aanmerking. Uitgaande van een doorlopende exploitatie van het PPC in 2006/2007 moet er immers vanuit worden gegaan dat [eiseres 1] die kosten ook zou hebben gemaakt indien [gedaagde 1] de distributieovereenkomsten niet voortijdig had beëindigd. 4.79. De schade tengevolge van de sluiting van het PPC bestaat uit gederfde winst die [eiseres 1] met de exploitatie van het PPC in 2006/2007 had kunnen behalen. Anders dan [gedaagde 1] heeft betoogd is de rechtbank van oordeel dat in de gegeven omstandigheden niet van [eiseres 1] kon worden verwacht dat zij de exploitatie van het PPC na beëindiging van de distributieovereenkomsten in Dubai op stand-alone basis zou voortzetten, nog daargelaten dat het de vraag is of zij voor de voortzetting van het PPC in Dubai de benodigde vergunningen zou hebben gekregen van de lokale autoriteiten. Aannemelijk is dat [eiseres 1] het PPC heeft opgezet uitsluitend ten dienste van de distributie van de Power Plate in het Midden-Oosten. [eiseres 1 c.s.] heeft gesteld dat [eiseres 1] in 2006/2007 een tweede PPC zou hebben geopend. Aangezien [eiseres 1 c.s.] die stelling niet nader heeft onderbouwd, gaat de rechtbank daaraan voorbij. Bij de schadebegroting zal, anders dan Joling in zijn rapport ten behoeve van [eiseres 1 c.s.], derhalve worden uitgegaan van de gederfde winst in 2006/2007 van het PPC zoals dat ten tijde van het beëindigen van de distributieovereenkomsten bestond. 4.80. Joling heeft vastgesteld dat [eiseres 1] in de periode van maart 2006 (opening PPC) tot oktober 2006 met het PPC een omzet heeft gerealiseerd van AED [z]. [gedaagde 1] heeft deze vaststelling niet betwist. Uitgaande van een winstmarge van [x]% betekent dat een netto-winst over 7 maanden van AED [aa]. De gederfde winst wegens exploitatie van het PPC gedurende 12 maanden in 2006/2007 zal de rechtbank derhalve begroten op 12/7 * [y] = AED [bb]. Omgerekend naar Amerikaanse dollar met de vaste wisselkoers tussen de dollar en de dirham van 3,6731 is voornoemde schadebedrag gelijk aan USD [cc]. conclusie: totale schade tengevolge van de onrechtmatige beëindiging van de distributieovereenkomsten 4.81. Uit het voorgaande volgt dat de rechtbank de totale schade die [eiseres 1] heeft geleden tengevolge van de onrechtmatige beëindiging van de distributieovereenkomsten door [gedaagde 1] zal begroten als volgt: gederfde winst uit reguliere verkopen USD [i] gederfde winst uit projecten [w] gederfde winst uit additionele producten [y] gederfde winst uit het PPC [cc] Totaal gederfde winst USD 5.234.206,90 Voor de omrekening van het bedrag van de gederfde winst naar euro’s gaat de rechtbank uit van de gemiddelde wisselkoers tussen de Amerikaanse dollar en de euro op 1 oktober 2006 (koers 1,2682) en op 1 oktober 2007 (koers 1,4235) van 1,34585. De totale schade van [eiseres 1] van USD 5.234.206,90 stelt de rechtbank daarmee gelijk op EUR 3.889.145,80. 4.82. Zoals in het voorgaande overwogen onder 4.32 tot en met 4.35 kunnen [gedaagde 2], [gedaagde 3], [gedaagde 4], [gedaagde 7], [gedaagde 8] en [gedaagde 9] als (indirect) bestuurders van [gedaagde 1] niet aansprakelijk worden gehouden voor de schade tengevolge van de onrechtmatige beëindiging van de distributieovereenkomsten. Dat betekent dat de rechtbank [gedaagde 1], en niet haar (indirect) bestuurders, zal veroordelen tot vergoeding van de schade zoals hiervoor begroot onder 4.81. [eiseres 1 c.s.] heeft de vordering tot vergoeding van voornoemde schade voorts gericht tegen [gedaagde 5]. Die vordering jegens [gedaagde 5] zal de rechtbank in het navolgende bespreken onder 4.96 e.v. 4.83. De rechtbank zal nu eerst ingaan op de vorderingen van [eiseres 1 c.s.] jegens [gedaagde 10] en [gedaagde 6], welke vorderingen niet voortvloeien uit de hiervoor besproken onrechtmatige beëindiging van de distributieovereenkomsten, maar die [eiseres 1 c.s.] heeft gegrond op onrechtmatig handelen jegens [eiseres 1] door medewerking te verlenen aan paulianeuze overdrachten. Voorts heeft [eiseres 1 c.s.] vorderingen jegens [gedaagde 10] ingesteld wegens het niet tonen van het aandeelhoudersregister bij de beslaglegging op haar aandelen op 6 februari 2007 en wegens een dividenduitkering die volgens haar in strijd is met voornoemd beslag. vordering van [eiseres 1 c.s.] jegens [gedaagde 10] wegens paulianeuze overdracht van octrooirechten 4.84. [eiseres 1 c.s.] heeft zich op het standpunt gesteld dat [gedaagde 10] heeft meegewerkt aan de paulianeuze overdracht van de intellectuele eigendomsrechten van [gedaagde 1] en daarom aansprakelijk is voor vergoeding van de daardoor door [eiseres 1] geleden schade. [gedaagde 1] heeft op 8 februari 2006 haar niet op de Benelux betrekking hebbende octrooirechten en octrooiaanvragen voor EUR 1,- overgedragen aan [gedaagde 10]. [gedaagde 9] was toen, naast bestuurder van [gedaagde 1], enig bestuurder en medeaandeelhouder van [gedaagde 10]. [gedaagde 10] heeft vervolgens op 19 mei 2006 die octrooirechten en octrooiaanvragen voor een bedrag van EUR 1.294.000,- overgedragen aan [gedaagde 5]. [eiseres 1] heeft voornoemde overdracht van 8 februari 2006 op 2 februari 2007 buitengerechtelijk vernietigd. Naar de stelling van [eiseres 1 c.s.] ging het bij deze overdracht om een onverplichte rechtshandeling waardoor zij als schuldeiser van [gedaagde 1] is benadeeld als bedoeld in artikel 3:45 BW. Nu de overdracht bovendien heeft plaatsgevonden binnen één jaar voordat [eiseres 1] de vernietigingsgrond heeft ingeroepen en sprake is van een aanmerkelijk waardeverschil tussen beide prestaties wordt op grond van artikel 3:46 BW vermoed dat zowel [gedaagde 1] als [gedaagde 10] wist of behoorde te weten dat een zodanige benadeling het gevolg van de overdracht zou zijn, aldus [eiseres 1 c.s.] 4.85. [gedaagde 10] heeft daartegen ingebracht dat geen sprake is van paulianeus handelen aangezien de overdracht van 8 februari 2006 een verplichte rechtshandeling betrof. De overdracht door [gedaagde 1] aan [gedaagde 10] vloeide voort uit de koopovereenkomst van februari 2006 waarbij [gedaagde 10] haar aandelen in [gedaagde 1] heeft verkocht aan [X]. 4.86. Voorts hebben [gedaagde 1] en [gedaagde 10] tegen de stellingen van [eiseres 1] het verweer gevoerd dat geen sprake is van benadeling omdat de waarde van de overgedragen octrooirechten en octrooiaanvragen volgens hen nihil is. Zij hebben betoogd dat de overgedragen octrooien slechts een onderdeel vormden van een veel groter geheel van (overige) intellectuele eigendomsrechten, waaronder tevens merkrechten en modelrechten. Die merkrechten en modelrechten heeft [gedaagde 10] destijds verkregen van andere vennootschappen dan [gedaagde 1]. Het zijn volgens [gedaagde 1] en [gedaagde 10] die overige intellectuele eigendomsrechten waaraan de door [eiseres 1 c.s.] gestelde waarde van EUR 1.294.000,- is ontleend. 4.87. [eiseres 1 c.s.] heeft betwist dat de overdracht een verplichte rechtshandeling betrof omdat [gedaagde 1] niet heeft gesteld dat zij geld of een andere tegenprestatie heeft ontvangen voor haar verkoop. Voorts heeft [gedaagde 1] niet duidelijk gemaakt waaruit de verplichting van [gedaagde 1] om de octrooien over te dragen zou zijn voortgevloeid aangezien zij geen partij was bij de overnameovereenkomst met [X]. Daarnaast blijkt volgens [eiseres 1 c.s.] niet dat de waarde van de overdracht van 19 mei 2006 van [gedaagde 10] aan [gedaagde 5] aan andere intellectuele eigendomsrechten moet worden toegekend dan de op 8 februari 2006 door [gedaagde 1] aan [gedaagde 10] overgedragen octrooirechten, nu [gedaagde 10] heeft overgedragen wat zij van [gedaagde 1] heeft ontvangen. 4.88. De rechtbank stelt voorop dat, hoewel niet door [gedaagde 1] en [gedaagde 10] aangetoond, het niet onaannemelijk voorkomt dat de door [gedaagde 1] overgedragen octrooirechten onderdeel vormden van de overeenkomst waarbij [gedaagde 10] haar aandelen in [gedaagde 1] aan [X] verkocht en dat de octrooirechten in dat kader voor niet meer dan EUR 1,- door [gedaagde 1] aan [gedaagde 10] werden geleverd ter doorlevering aan [gedaagde 5]. Dat neemt echter niet weg dat [gedaagde 1] door deze handelwijze is verarmd met het bedrag gelijk aan de waarde die in februari 2006 aan de octrooirechten diende te worden toegekend. Uit de overgelegde stukken noch anderszins is gebleken dat met de overdracht op 19 mei 2006 van [gedaagde 10] aan [gedaagde 5] zoveel meer of andere intellectuele eigendomsrechten gemoeid waren dat daardoor kan worden verklaard dat enerzijds de op 8 februari 2006 door [gedaagde 1] aan [gedaagde 10] overgedragen octrooirechten geen enkele waarde hadden en anderzijds de op 19 mei 2006 door [gedaagde 10] aan [gedaagde 5] overgedragen rechten vanwege de toegevoegde waarde op een bedrag van EUR 1.294.000,- werden gewaardeerd. Zonder nadere toelichting, die niet is gegeven, kan dit verweer van [gedaagde 1] en [gedaagde 10] dan ook niet worden gevolgd. 4.89. Tevens is sprake van het vermoeden van wetenschap als bedoeld in artikel 3:46 BW, nu [eiseres 1] de vernietigingsgrond binnen één jaar na de overdracht heeft ingeroepen en [gedaagde 1] en [gedaagde 10] dit vermoeden niet hebben ontzenuwd. Daarmee staat niet alleen vast dat [eiseres 1] door de overdracht van 8 februari 2006 voor het bedrag van EUR 1.294.000,- is benadeeld, maar ook dat die overdracht paulianeus en dus vernietigbaar was. In de gegeven omstandigheden kan in verband hiermee tevens worden vastgesteld dat [gedaagde 10] door haar betrokkenheid bij de paulianeuze overdracht onrechtmatig jegens [eiseres 1] heeft gehandeld, zodat zij terzake jegens [eiseres 1] schadeplichtig is. 4.90. Gelet op het voorgaande zal de rechtbank de vordering (sub IV) te verklaren voor recht dat de overdracht van 8 februari 2006 door middel van de buitengerechtelijke verklaring van [eiseres 1] van 2 februari 2007 is vernietigd, toewijzen. De rechtbank zal de (sub V) jegens [gedaagde 10] gevorderde vergoeding van de schade, nader op te maken bij staat, als gevolg van de paulianeuze overdracht van 8 februari 2006, voor zover die schade niet kan worden voldaan door uitwinning van de overgedragen octrooirechten, eveneens toewijzen. Nu [gedaagde 1] heeft verklaard dat zij toewijzing van de claim van [eiseres 1], of zelfs maar een fractie daarvan, niet zal overleven is op zijn minst genomen twijfelachtig of [gedaagde 1] volledig verhaal zal bieden voor de in dit geding ten laste van haar aan [eiseres 1] toe te wijzen schadevergoeding. Evenmin kan er vanuit worden gegaan dat de octrooirechten na het geven van vorenbedoelde verklaring voor recht zonder meer naar [gedaagde 1] zullen terugkeren en dat [eiseres 1] daarop tot een bedrag van tenminste EUR 1.294.000,- verhaal kan nemen. [eiseres 1] heeft derhalve voldoende belang om in dat geval haar schade tot het bedrag van de benadeling op [gedaagde 10] te kunnen verhalen. vordering van [eiseres 1 c.s.] jegens [gedaagde 10] wegens het niet tonen van het aandeelhoudersregister 4.91. [eiseres 1 c.s.] heeft voorts gevorderd [gedaagde 10] te veroordelen tot betaling van een bedrag van EUR 27.750.000,-. Daartoe heeft zij betoogd dat zij op 5 en 6 februari 2007 conservatoir beslag heeft doen leggen op de aandelen van [gedaagde 9], [gedaagde 8] en [gedaagde 7] in [gedaagde 10]. [gedaagde 10] heeft ondanks herhaalde aanmaning niet het aandeelhoudersregister aan de deurwaarder willen tonen teneinde te kunnen verifiëren of de beslagen zijn ingeschreven, aldus [eiseres 1 c.s.] Ingevolge het bepaalde in de artikelen 474c lid 4 en 7 jo. 715 en 444b lid 1 Rv dient derhalve volgens [eiseres 1 c.s.] [gedaagde 10] te worden veroordeeld tot voldoening van het bedrag van de vordering waarvoor de beslagen zijn gelegd. 4.92. [gedaagde 10] heeft daartegen ingebracht, en door [eiseres 1 c.s.] is vervolgens niet weersproken, dat de deurwaarder, conform het bepaalde in artikel 474c lid 5 Rv, in het proces-verbaal van beslaglegging heeft opgenomen dat op het moment van beslaglegging het aandeelhoudersregister niet aanwezig was. Daarmee heeft de deurwaarder aan de aan de beslaglegging verbonden formaliteiten voldaan. Gesteld noch gebleken is dat [gedaagde 10] daarbij niet aan zijn in artikel 474c lid 5 voorgeschreven verplichting tot medewerking heeft voldaan. De omstandigheid dat de deurwaarder bij gelegenheid van de beslaglegging het beslag niet in het aandeelhoudersregister heeft kunnen inschrijven leidt niet zonder meer tot de conclusie dat [gedaagde 10] geen medewerking heeft verleend, nu immers de oorzaak daarvan is gelegen in de afwezigheid van een aandeelhoudersregister. De rechtbank zal reeds daarom de vordering (sub VIII) [gedaagde 10] te veroordelen tot voldoening van het bedrag waarvoor het beslag is gelegd, afwijzen. vordering [eiseres 1 c.s.] jegens [gedaagde 10] wegens dividenduitkering in strijd met beslag 4.93. [eiseres 1 c.s.] heeft gevorderd te verklaren voor recht dat [gedaagde 10] aansprakelijk is voor betaling van het bedrag waartoe [gedaagde 8] in deze procedure wordt veroordeeld, omdat volgens haar [gedaagde 10] dividend heeft uitgekeerd aan [gedaagde 8] in strijd met het op 6 februari 2007 gelegde beslag op de aandelen die [gedaagde 8] in [gedaagde 10] houdt. Zoals geconcludeerd onder 4.82 zal [gedaagde 8] niet op grond van bestuurdersaansprakelijkheid (mede) worden veroordeeld tot vergoeding van de schade die [eiseres 1] lijdt wegens de onrechtmatige beëindiging van de distributieovereenkomsten door [gedaagde 1]. Enige andere vordering heeft [eiseres 1 c.s.] in deze procedure jegens [gedaagde 8] niet ingesteld. [eiseres 1 c.s.] heeft reeds daarom geen belang bij de door hen in dit verband (sub IX) gevorderde verklaring voor recht, zodat de rechtbank die vordering zal afwijzen. vordering van [eiseres 1 c.s.] jegens [gedaagde 6] wegens paulianeuze overdracht van octrooirechten 4.94. [eiseres 1 c.s.] heeft betoogd dat [gedaagde 6] onrechtmatig jegens haar heeft gehandeld door mee te werken aan de paulianeuze overdracht door [gedaagde 1] aan haar van de op de Benelux betrekking hebbende octrooirechten en octrooiaanvragen van [gedaagde 1]. [gedaagde 1] heeft deze octrooien op 15 december 2006 voor een bedrag van EUR 25.000,- aan [gedaagde 6] overgedragen. Volgens [eiseres 1 c.s.] ligt voornoemd bedrag ver onder de reële waarde, nu [gedaagde 5] een bedrag van EUR 1.294.000,- heeft betaald voor de niet op de Benelux betrekking hebben octrooien van [gedaagde 1]. [gedaagde 6] wist of had moeten weten dat de crediteuren van [gedaagde 1], [eiseres 1] in het bijzonder, door de overdracht zouden worden benadeeld, mede gelet op het feit dat het bestuur van [gedaagde 6] hetzelfde is als het bestuur van [gedaagde 1] en nagenoeg hetzelfde als het bestuur van [gedaagde 5]. 4.95. [gedaagde 6] heeft als verweer gevoerd dat de waarde van de op Benelux betrekking hebbende octrooien van [gedaagde 1] van EUR 25.000,- alleszins reëel is, zodat [gedaagde 1] door de transactie van 15 december 2006 niet kan zijn benadeeld. Gelet op dit verweer had het op de weg van [eiseres 1 c.s.] gelegen nader te onderbouwen dat de waarde van EUR 25.000,- niet reëel is te achten, hetgeen zij heeft nagelaten. De enkele omstandigheid dat [gedaagde 5] voor de niet op de Benelux betrekking hebbende octrooien op 19 mei 2006 een bedrag van EUR 1.294.000,- heeft betaald aan [gedaagde 10] rechtvaardigt niet het vermoeden dat [gedaagde 6] voor de op de Benelux betrekking hebbende octrooien aan [gedaagde 1] een bedrag heeft betaald dat in geen reële verhouding staat tot de werkelijke waarde die die octrooirechten op 15 december 2006 hadden. De rechtbank zal daarom de vordering van [eiseres 1 c.s.] (sub IV) jegens [gedaagde 6] te verklaren voor recht dat de overdracht van 15 december 2006 buitengerechtelijk is vernietigd en de vordering (sub V) jegens [gedaagde 6] tot vergoeding van schade als gevolg van die overdracht, afwijzen. vordering van [eiseres 1 c.s.] jegens [gedaagde 5] tot vergoeding van de schade wegens de onrechtmatige beëindiging van de distributieovereenkomsten 4.96. [eiseres 1 c.s.] heeft aan haar vordering jegens [gedaagde 5] tot vergoeding van de schade wegens de onrechtmatige beëindiging van de distributieovereenkomsten ten grondslag gelegd dat [gedaagde 5] precies op de hoogte was van de relatie van [eiseres 1] met [gedaagde 1]. Het bestuur van [gedaagde 5] bestaat uit [gedaagde 2], [gedaagde 3], [gedaagde 4] en [gedaagde 9], die tevens bestuurders zijn van [gedaagde 1]. Voorts heeft [gedaagde 5] vanaf begin 2006 de leveranties van de Power Plates onder de distributiueovereenkomsten overgenomen en betaalde [eiseres 1] voor die leveranties aan [gedaagde 5]. [gedaagde 5] was daarnaast de beoogde nieuwe contractspartij in de nieuwe distributieovereenkomst die haar in mei 2006 is aangeboden. Meer specifiek heeft [eiseres 1 c.s.] aan haar vordering ten grondslag gelegd dat [gedaagde 5] heeft geprofiteerd van de onrechtmatige beëindiging van de distributieovereenkomsten door [gedaagde 1] doordat zij kort daarna een nieuwe distributieovereenkomst voor het Midden-Oosten heeft afgesloten met Al Kamda, een onderneming in de Verenigde Arabische Emiraten. Voorts heeft [eiseres 1 c.s.] aan haar vordering ten grondslag gelegd dat [gedaagde 5] ongerechtvaardigd is verrijkt ten nadele van [eiseres 1], omdat Al Kamda gebruik kan maken van alle goodwill die [eiseres 1] in het Midden-Oosten heeft opgebouwd. Tenslotte heeft [eiseres 1 c.s.] aan haar vordering jegens [gedaagde 5] ten grondslag gelegd dat [gedaagde 5] onrechtmatige medewerking heeft verleend aan de paulianeuze overdracht van de niet op de Benelux betrekking hebbende octrooirechten door [gedaagde 1] aan [gedaagde 10] en vervolgens door [gedaagde 10] aan [gedaagde 5]. De rechtbank zal in het navolgende de verschillende grondslagen van de vordering van [eiseres 1] jegens [gedaagde 5] afzonderlijk bespreken. profiteren door [gedaagde 5] van onrechtmatige beëindiging van de distributieovereenkomsten en/of misbruik van identiteitsverschil 4.97. [eiseres 1 c.s.] heeft betoogd dat [gedaagde 5] profiteert van de door [gedaagde 1] gepleegde wanprestatie, en derhalve onrechtmatig heeft gehandeld jegens [eiseres 1], door kort na de onrechtmatige opzegging van de distributieovereenkomsten een nieuwe distributieovereenkomst met Al Kamda te sluiten. 4.98. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen omtrent de vraag of de beëindiging van de distributieovereenkomsten kan worden gedragen door de door [gedaagde 1] daarvoor aangevoerde gronden, is de rechtbank van oordeel dat het voor [gedaagde 5] niet evident was of behoorde te zijn dat die gronden voor beëindiging alle zo ondeugdelijk waren dat zij zich had moeten onthouden van het aangaan van een nieuwe distributieovereenkomst met een derde. Vast staat immers dat [eiseres 1] meer dan eens de bepalingen van de distributieovereenkomsten heeft overtreden door het overspuiten van de Chinese tekens op de Power Plate en door het aanstellen van subdistributeurs, beide zonder daartoe voorafgaande schriftelijke toestemming aan [gedaagde 1] te hebben gevraagd, laat staan te hebben gekregen, en dat [gedaagde 1] daarin volgens de letter van de overeenkomsten grond kon vinden tot onmiddellijke beëindiging. [gedaagde 1] heeft voorts aanleiding gezien om juridisch advies in te winnen alvorens tot beëindiging over te gaan. Eerst thans, na partijen daaromtrent uitvoerig te hebben gehoord en alle omstandigheden te hebben gewogen, komt de rechtbank tot het oordeel dat het in strijd met de redelijkheid en billijkheid was die overeenkomsten op 19 oktober 2006 rauwelijks op te zeggen in plaats van [eiseres 1] te waarschuwen dat zij zich voortaan aan de letterlijke tekst van de distributieovereenkomsten diende te conformeren. Voorts kon niet van [gedaagde 5] worden verlangd dat zij af zou zien van het sluiten van een nieuwe distributieovereenkomst met een derde, nu ten tijde van de beëindiging van de distributieovereenkomsten met [eiseres 1] niets erop wees dat de relatie met [eiseres 1] op korte termijn zou (dienen te) worden hersteld. [gedaagde 5] had derhalve een gerechtvaardigd belang bij het aanstellen van een nieuwe distributeur voor het Midden-Oosten om de verkoop van de Power Plates aldaar voort te zetten, omdat zij anders omzet mis zou lopen. 4.99. Het betoog van [eiseres 1 c.s.] dat [gedaagde 5] aansprakelijk is voor de onrechtmatige beëindiging van de distributieovereenkomsten op grond van vereenzelviging met [gedaagde 1], althans dat [gedaagde 5] misbruik heeft gemaakt van het identiteitsverschil tussen beide vennootschappen, slaagt evenmin. [eiseres 1 c.s.] heeft aangevoerd dat [gedaagde 1] en [gedaagde 5] dezelfde bestuurders hebben, dat [gedaagde 1] en [gedaagde 5] zich beiden presenteren onder de naam Power Plate International, dat de bestuurders van [gedaagde 1] en [gedaagde 5] gebruik maakten van e-mailadressen waaruit niet blijkt of zij handelden als bestuurder van [gedaagde 1] of van [gedaagde 5] en dat zonder dat daarvoor afspraken met de distributeurs werden gemaakt, de activiteiten van [gedaagde 1] in economische zin in de loop van 2006 werden overgenomen door [gedaagde 5]. Uit voornoemde omstandigheden kan naar het oordeel van de rechtbank echter niet zonder meer worden geconcludeerd dat [gedaagde 5] heeft samengespannen met [gedaagde 1] met het oogmerk de distributieovereenkomsten met [eiseres 1] te beëindigen en [gedaagde 5] daardoor te bevoordelen ten koste van [eiseres 1]. [gedaagde 5] heeft in dit verband toegelicht dat, voor zover activiteiten van [gedaagde 1] door [gedaagde 5] zijn overgenomen, dat onderdeel was van de herstructurering van het PPI-concern na de overname van de aandelen door [X], welk voornemen reeds in het najaar van 2005 bestond. [gedaagde 5] en [gedaagde 1] hadden volgens [gedaagde 5] derhalve een zakelijk motief voor het overhevelen van activiteiten van [gedaagde 1] naar [gedaagde 5] dat geen verband hield met de beëindiging in oktober 2006 van de distributieovereenkomsten met [eiseres 1]. Gelet op dit betoog van [gedaagde 5] had het op de weg van [eiseres 1 c.s.] gelegen nader te onderbouwen dat [gedaagde 5] en [gedaagde 1] daarbij het oogmerk hebben gehad haar te benadelen. Nu zij daarin niet is geslaagd, bestaat geen grond voor de conclusie dat [gedaagde 5] (mede)aansprakelijk is voor de door [eiseres 1] geleden schade als gevolg van beëindiging van de distributieovereenkomsten op grond van vereenzelviging of misbruik van identiteitsverschil. ongerechtvaardigde verrijking van [gedaagde 5] 4.100. [eiseres 1 c.s.] heeft zich op het standpunt gesteld dat [gedaagde 5] ten koste van haar ongerechtvaardigd is verrijkt, doordat [gedaagde 5] kort na beëindiging van de distributieovereenkomsten een nieuwe distributieovereenkomst met Al Kamda heeft gesloten. Al Kamda maakt hierdoor gebruik van alle goodwill en (naams)bekendheid die [eiseres 1] de afgelopen jaren heeft opgebouwd en profiteert van alle kosten die [eiseres 1] heeft gemaakt ten behoeve van de promotie van de Power Plate in het Midden-Oosten. De marges die [gedaagde 5] behaalt op iedere Power Plate die haar distributeurs in het Midden-Oosten afzetten met gebruikmaking van de door [eiseres 1] gerealiseerde naamsbekendheid, vormen volgens [eiseres 1 c.s.] deels ongerechtvaardigde verrijking ten koste van [eiseres 1] zolang [eiseres 1] de met de marketing gemoeide kosten niet van [gedaagde 1] of haar bestuurders vergoed krijgt. [eiseres 1 c.s.] heeft op grond daarvan gevorderd primair [gedaagde 5] hoofdelijk te veroordelen, naast [gedaagde 1], tot betaling van alle door [eiseres 1] geleden schade als gevolg van de beëindiging van de distributieovereenkomsten en subsidiair [gedaagde 5] te veroordelen tot restitutie van alle door [eiseres 1] gedane marketinguitgaven sinds eind 2004, betaling van een vergoeding voor het gebruik van de door [eiseres 1] opgebouwde goodwill en (naams)bekendheid van Power Plate in het Midden-Oosten en betaling van een vergoeding voor het gebruik van het PPC in Dubai. Het subsidiair gevorderde bedrag heeft [eiseres 1] begroot op EUR 4.000.000,-. 4.101. Voor zover [gedaagde 5] ongerechtvaardigd is verrijkt ten koste van [eiseres 1], dient [gedaagde 5] ingevolge artikel 6:212 lid 1 BW de schade van [eiseres 1] te vergoeden tot het bedrag van haar verrijking. Uit de stellingen van [eiseres 1 c.s.] volgt dat zij meent dat [gedaagde 5] ten koste van [eiseres 1] is verrijkt met het bedrag van de marketinguitgaven die [eiseres 1] sinds eind 2004 heeft gedaan, de goodwill van [eiseres 1] en de kosten voor het gebruik van het PPC. Dat bedrag heeft [eiseres 1 c.s.] zelf begroot op (niet meer dan) EUR 4.000.000,-. Zonder nadere onderbouwing, die [eiseres 1 c.s.] niet heeft gegeven, valt dan ook niet in te zien dat [gedaagde 5] is verrijkt met een bedrag dat gelijk is aan de volledige schade die [eiseres 1] heeft geleden als gevolg van de beëindiging van de distributieovereenkomsten. Reeds hierom bestaat geen grond om [gedaagde 5] naast [gedaagde 1] hoofdelijk te veroordelen tot vergoeding van de volledige schade als gevolg van de onrechtmatige beëindiging door [gedaagde 1] van de distributieovereenkomsten op grond van de door [eiseres 1 c.s.] gestelde ongerechtvaardigde verrijking. 4.102. Ten aanzien van de subsidiaire vordering van [eiseres 1 c.s.] [gedaagde 5] te veroordelen voornoemd bedrag van EUR 4.000.000,- wegens ongerechtvaardigde verrijking aan haar te vergoeden, stelt de rechtbank voorop dat de marketinguitgaven die [eiseres 1] heeft gedaan in de jaren 2004/2005 en 2005/2006 geacht kunnen worden mede resultaat te hebben gehad voor de omzet en de winst die [eiseres 1] in die periode heeft gerealiseerd. Voor zover de marketinguitgaven die [eiseres 1] heeft gedaan tevens positief resultaat hebben gehad voor de omzet en winst in de periode na oktober 2006 en [gedaagde 5] daarmee zou zijn verrijkt, heeft [eiseres 1 c.s.] niet duidelijk gemaakt om welke marketinguitgaven het in dat geval gaat en met welk bedrag [gedaagde 5] daardoor ten koste van haar is verrijkt. Evenmin heeft [eiseres 1 c.s.] geconcretiseerd op welk bedrag het gebruik van de goodwill van [eiseres 1] dient te worden gewaardeerd en op welk bedrag het gebruik van het PPC door [gedaagde 5]. De vordering [gedaagde 5] te veroordelen een bedrag van EUR 4.000.000,- aan [eiseres 1] te vergoeden, zal de rechtbank derhalve als onvoldoende onderbouwd en onvoldoende gespecificeerd afwijzen. medewerking van [gedaagde 5] aan de paulianeuze overdracht van octrooirechten 4.103. Volgens [eiseres 1 c.s.] heeft [gedaagde 5] onrechtmatig jegens haar gehandeld doordat zij heeft meegewerkt aan de paulianeuze overdracht van de niet op de Benelux betrekking hebbende octrooirechten van [gedaagde 1] aan [gedaagde 10] voor een bedrag van EUR 1,- en vervolgens aan de overdracht van [gedaagde 10] aan haar voor een bedrag van EUR 1.294.000,- (vgl. 4.84 e.v.). [eiseres 1 c.s.] heeft gesteld dat [gedaagde 5] op de hoogte moet zijn geweest van het feit dat voornoemde octrooirechten op 8 februari 2006 voor het bedrag van EUR 1,- door [gedaagde 1] aan [gedaagde 10] zijn overgedragen. [gedaagde 3] is vanaf 26 januari 2006 bestuurder van [gedaagde 5] en [gedaagde 2] en [gedaagde 4] vanaf 22 februari 2006. [gedaagde 3], [gedaagde 2] en [gedaagde 4] zijn vanaf 22 februari 2006 eveneens bestuurders van [gedaagde 1]. De overdracht van 8 februari 2006 zal daarnaast ook aan het licht zijn gekomen in het due diligence-onderzoek in het kader van de overname van [gedaagde 1] door [X]. Voorts blijkt volgens [eiseres 1 c.s.] uit de referentie onder aan iedere bladzijde van beide aktes dat zowel de overdrachtsakte van 8 februari 2006 (overdracht van [gedaagde 1] aan [gedaagde 10]) als de overdrachtsakte van 19 mei 2006 (overdracht van [gedaagde 10] aan [gedaagde 5]) door de advocaten van [gedaagde 5] is opgesteld. 4.104. Vast staat, zoals overwogen onder 4.88 en 4.89, dat de overdracht van voornoemde octrooirechten op 8 februari 2006 van [gedaagde 1] aan [gedaagde 10] paulianeus was en dat [eiseres 1] door die overdracht is benadeeld voor een bedrag van EUR 1.294.000,-. Voorts heeft [eiseres 1 c.s.] gesteld dat [gedaagde 5] op de hoogte was van voornoemde overdracht en van de benadeling van [eiseres 1]. Deze wetenschap en de omstandigheid dat dezelfde octrooirechten vervolgens op 19 mei 2006 door [gedaagde 10] zijn geleverd aan [gedaagde 5] voor een bedrag van EUR 1.294.000,- betekenen echter niet zonder meer dat [gedaagde 5] ook heeft meegewerkt aan de paulianeuze overdracht van 8 februari 2006 en in die zin onrechtmatig heeft gehandeld jegens [eiseres 1]. Gesteld noch gebleken is dat [gedaagde 5] bij die overdracht ook feitelijk betrokken is geweest. Voorts valt niet in te zien dat de overdracht van 19 mei 2006 van [gedaagde 10] aan [gedaagde 5] voor [eiseres 1], naast de benadeling door de overdracht van 8 februari 2006 van EUR 1.294.000,-, enige bijkomende benadeling voor [eiseres 1] heeft opgeleverd. Er is derhalve geen grond, naast [gedaagde 10], ook [gedaagde 5] te veroordelen tot vergoeding van schade die [eiseres 1] tengevolge van de benadeling van 8 februari 2006 reeds had geleden. door [eiseres 1] onbetaalde facturen aan [gedaagde 5] 4.105. [gedaagde 1] heeft in het kort geding van 19 december 2006 tussen [eiseres 1 c.s.] en [gedaagde 1] gesteld dat [eiseres 1] nog USD 285.700,- verschuldigd zou zijn aan [gedaagde 5] wegens onbetaalde facturen voor levering van Power Plates en andere Power Plate-artikelen. [eiseres 1 c.s.] heeft de hoogte van dit bedrag gemotiveerd betwist en vordert daarom thans te verklaren voor recht dat [eiseres 1] aan [gedaagde 5] uit hoofde van onbetaalde facturen uitsluitend een bedrag van USD 95.150,- is verschuldigd, te vermeerderen met de Nederlandse wettelijke rente vanaf 19 december 2006. Nu [gedaagde 5], noch [gedaagde 1], in deze procedure gemotiveerd verweer heeft gevoerd tegen deze vordering van [eiseres 1 c.s.], zal deze worden toegewezen. conclusie ten aanzien van de vorderingen jegens [gedaagde 5] 4.106. Uit het voorgaande volgt dat de rechtbank de vorderingen (sub I, II en III) van [eiseres 1 c.s.] om [gedaagde 5] (mede) te veroordelen tot schadevergoeding wegens de onrechtmatige beëindiging van de distributieovereenkomsten, tot vergoeding van overige schade en subsidiair tot betaling van een bedrag van EUR 4.000.000,-, zal afwijzen. De (sub X) gevorderde verklaring voor recht, zoals onder 4.105 besproken, zal de rechtbank toewijzen. door [gedaagde 1] beweerdelijk verbeurde dwangsommen in verband met het kortgedingvonnis van 21 december 2006 4.107. Bij vonnis in kort geding van 21 december 2006, aangehaald onder 2.37, gewezen tussen [eiseres 1 c.s.] als eisers en [gedaagde 1] als gedaagde, heeft de voorzieningenrechter van deze rechtbank [gedaagde 1] veroordeeld de Dubai-procedure in te trekken of zonder enig financieel of processueel bezwaar voor [eiseres 1 c.s.] slapende te houden, onder het verschaffen aan [eiseres 1 c.s.] van afschrift van de terzake schriftelijk aan de behandelend advocaat te Dubai te verstrekken opdrachten, totdat door een Nederlandse rechter bij een in kracht van gewijsde gegaan vonnis zou zijn beslist op de door [gedaagde 1] in de procedure in Dubai gepretendeerde vordering, zulks op straffe van een dwangsom van EUR 1.000.000,- voor iedere keer dat [gedaagde 1] in strijd met dit gebod zou handelen met een maximum van EUR 28.000.000,-. 4.108. [eiseres 1 c.s.] heeft betoogd dat [gedaagde 1] niet heeft voldaan aan het gebod van voornoemd vonnis van 21 december 2006 en derhalve een dwangsom van EUR 1.000.000,- heeft verbeurd. Volgens [eiseres 1 c.s.] heeft [gedaagde 1] ter zitting van 9 januari 2007 van de Dubai Courts of First Instance nagelaten de Dubai-procedure in te trekken of slapende te houden. In plaats daarvan heeft de advocaat van [gedaagde 1] om aanhouding verzocht tot 1 februari 2007 voor het nader bijeenbrengen van bewijs. 4.109. [gedaagde 1] heeft daartegen ingebracht dat zij door haar verzoek om aanhouding de Dubai-procedure slapende heeft gehouden tot 1 februari 2007 zonder financieel of processueel bezwaar voor [eiseres 1] en dat zij de procedure vervolgens op 1 februari 2007 heeft ingetrokken. [gedaagde 1] heeft toegelicht dat het op de zitting van 9 januari 2007 niet mogelijk was de procedure op eenzijdig verzoek in te laten trekken en dat de rechter in Dubai in beginsel alleen op eenparig verzoek van partijen bewilligt in een aanhouding van de procedure. Om toch aan het gebod van het kortgedingvonnis van 21 december 2006 te kunnen voldoen heeft de advocaat van [gedaagde 1] te Dubai ter zitting van 9 januari 2007 eenzijdig de mogelijkheid gecreëerd de zaak op de zitting van 1 februari 2007, de eerstvolgende zitting na 9 januari 2007, wel in te kunnen trekken door ter zitting van 9 januari 2007 om aanhouding te verzoeken voor het nader bijeenbrengen van bewijs. 4.110. Gelet op het betoog van [gedaagde 1] mist de stelling van [eiseres 1 c.s.] dat [gedaagde 1] de Dubai-procedure niet slapende heeft gehouden en niet heeft ingetrokken feitelijke grondslag. [gedaagde 1] heeft naar het oordeel van de rechtbank gedaan wat redelijkerwijs mogelijk was om de Dubai-procedure, die, zo heeft [eiseres 1 c.s.] niet betwist, op 9 januari 2007 niet eenzijdig door haar kon worden ingetrokken, slapende te houden totdat zij deze vervolgens op 1 februari 2007 wel heeft kunnen intrekken. Dat het verzoek om aanhouding zoals door [gedaagde 1] gedaan enig processueel bezwaar voor [eiseres 1] heeft meegebracht is gesteld noch gebleken. De stelling van [eiseres 1 c.s.] dat [gedaagde 1] hen had kunnen verzoeken op 9 januari 2007 mee te werken aan een gezamenlijk verzoek de procedure in te trekken, doet aan het voorgaande niet af, reeds omdat het gebod van de voorzieningenrechter van 21 december 2006 niet uitsluit dat [gedaagde 1] eerst (eenzijdig) verzoekt de Dubai-procedure aan te houden om deze vervolgens op een volgende zitting in te trekken. Het betoog van [eiseres 1 c.s.] dat de aanhouding van de procedure tot 1 februari 2007 voor hen financiële bezwaren meebracht omdat hun advocaat te Dubai daardoor moest blijven observeren of de procedure daadwerkelijk werd ingetrokken, slaagt evenmin. Het gebod van de voorzieningenrechter hield in dat [gedaagde 1] de procedure, naast intrekken, ook slapende kon houden, hetgeen meebrengt dat [eiseres 1] in dat geval altijd kosten zou hebben moeten maken om door haar advocaat ter plaatse de procedure te laten bewaken om te bezien of [gedaagde 1] de procedure zou intrekken of de procedure niet opnieuw zou activeren. [eiseres 1 c.s.] heeft overigens niet betwist dat [gedaagde 1] na 9 januari 2007 in de Dubai-procedure geen proceshandelingen meer heeft verricht, met uitzondering van de intrekking op 1 februari 2007. 4.111. Gelet op het voorgaande zal de rechtbank de vordering van [eiseres 1 c.s.] (sub VI) te verklaren voor recht dat [gedaagde 1] een dwangsom heeft verbeurd van EUR 1.000.000,- wegens overtreding van het gebod van het kortgedingvonnis van 21 december 2006, afwijzen. 4.112. [eiseres 1 c.s.] heeft voorts gesteld dat [gedaagde 1] nadere dwangsommen heeft verbeurd wegens overtreding van het gebod van voornoemd vonnis van 21 december 2006 ten belope van een bedrag van EUR 3.000.000,-. Daartoe heeft [eiseres 1 c.s.] aangevoerd dat [gedaagde 1] heeft verzuimd aan hen een kopie te zenden van de nadere instructies aan de advocaat van [gedaagde 1] in Dubai ten behoeve van de zittingen van 9 januari 2007 en 1 februari 2007 en dat [gedaagde 1] heeft verzuimd de Dubai-procedure slapende te houden op de in artikel 101 van de Code of Civil Procedure van de Verenigde Arabische Emiraten voorgeschreven wijze. 4.113. [gedaagde 1] heeft daartegen ingebracht dat zij per brief van 28 december 2006 de algemene instructie heeft gegeven aan haar advocaat te Dubai de Dubai-procedure in te trekken of slapende te houden. De rechtbank stelt vast dat [gedaagde 1] daarbij het gebod van de voorzieningenrechter in het vonnis van 21 december 2006, met de daarbij behorende voorwaarden, letterlijk heeft geciteerd. [eiseres 1 c.s.] heeft niet betwist dat [gedaagde 1] aldus op 28 december 2006 de opdracht aan haar advocaat te Dubai heeft verstrekt en daarvan een kopie aan haar heeft toegezonden. De vordering van [eiseres 1 c.s.] veronderstelt dat er nadere instructies bestaan ten behoeve van de zittingen te Dubai van 9 januari 2007 en 1 februari 2007, hetgeen door [gedaagde 1] is betwist. De instructie van 28 december 2006, die ruim is geformuleerd, impliceert niet dat [gedaagde 1] nadere instructies aan haar advocaat had dienen te verstrekken ten behoeve van voornoemde zittingen. Het had derhalve op de weg van [eiseres 1 c.s.] gelegen nader te onderbouwen dat [gedaagde 1] naast de instructie van 28 december 2006 nadere instructies aan haar advocaat te Dubai heeft verstrekt. Nu zij dat heeft nagelaten, kan [eiseres 1 c.s.] niet worden gevolgd in hun betoog dat [gedaagde 1] het gebod van de voorzieningenrechter van 21 december 2006 heeft overtreden door geen kopie aan [eiseres 1 c.s.] te zenden van nadere instructies aan haar advocaat in Dubai. 4.114. Zoals overwogen onder 4.109 en 4.110 heeft [gedaagde 1] toegelicht dat de rechter in Dubai in beginsel slechts op eenparig verzoek van partijen in een aanhouding bewilligt om de zaak slapende te houden, zodat haar advocaat zich genoodzaakt zag om aanhouding te verzoeken voor het nader bijeenbrengen van bewijs. [gedaagde 1] heeft aldus gedaan wat redelijkerwijs mogelijk was om de procedure aangehouden te krijgen. Dat zij daarbij niet de procedure van artikel 101 van de Code of Civil Procedure heeft gevolgd, kan [gedaagde 1] derhalve niet worden tegengeworpen en doet er ook overigens niet aan af dat [gedaagde 1] desondanks de procedure zonder processueel of financieel bezwaar voor [eiseres 1] heeft weten aan te houden tot 1 februari 2007, waarna zij de procedure heeft ingetrokken. Ook in die omstandigheid is derhalve geen grond gelegen voor het oordeel dat [gedaagde 1] nadere dwangsommen heeft verbeurd. 4.115. Gelet op het voorgaande zal de rechtbank de vordering van [eiseres 1 c.s.] (sub VII) te verklaren voor recht dat [gedaagde 1] wegens overtreding van het gebod van het kortgedingvonnis van 21 december 2006 nadere dwangsommen heeft verbeurd ad EUR 3000.000,- eveneens afwijzen. afgeleide schade 4.116. Naast [eiseres 1] hebben ook [eiser 2], [eiseres 3] en [eiseres 4] schadevergoeding gevorderd wegens het onrechtmatig beëindigen van de distributieovereenkomsten door [gedaagde 1] en het paulianeus handelen door [gedaagde 10]. In het voorgaande is voornoemd handelen van [gedaagde 1] en [gedaagde 10] uitsluitend onrechtmatig geoordeeld jegens [eiseres 1]. Het is naar het oordeel van de rechtbank primair [eiseres 1] die door het onrechtmatig handelen van [gedaagde 1] en [gedaagde 10] in haar vermogen is getroffen, en niet [eiser 2], [eiseres 3] en [eiseres 4]. De door [eiser 2], [eiseres 3] en [eiseres 4] geleden vermogensschade is afgeleid van de door [eiseres 1] geleden schade en wordt geacht met toewijzing in dit vonnis van de schadevergoeding aan [eiseres 1] mede te zijn vergoed. Niet is gebleken van bijkomende omstandigheden waaruit blijkt dat [gedaagde 1] en [gedaagde 10] een jegens [eiser 2], [eiseres 3] en [eiseres 4] geldende specifieke zorgvuldigheidsnorm hebben geschonden op grond waarvan zij ook nog eens jegens hen afzonderlijk aansprakelijk zouden zijn. Zoals de rechtbank bovendien heeft overwogen in het kader van de door [eiseres 1 c.s.] gestelde bestuurdersaansprakelijkheid (4.35) kan niet worden gezegd dat het vanaf het begin voor [gedaagde 1] evident heeft moeten zijn dat de beëindiging van de distributieovereenkomsten onrechtmatig was, nu de rechtbank eerst thans, na partijen daaromtrent uitvoerig te hebben gehoord en alle omstandigheden te hebben afgewogen, tot het oordeel komt dat het in strijd met de redelijkheid en billijkheid was die overeenkomsten op 19 oktober 2006 op te zeggen. Derhalve kan evenmin worden geoordeeld dat [gedaagde 1] of [gedaagde 10], dan wel hun bestuurders, het oogmerk hebben gehad schade toe te brengen aan [eiser 2], [eiseres 3] en [eiseres 4]. De rechtbank zal daarom de vorderingen voor zover ingesteld door [eiser 2], [eiseres 3] en [eiseres 4] afwijzen. buitengerechtelijke kosten ter vaststelling van schade en aansprakelijkheid 4.117. [eiseres 1 c.s.] heeft op de voet van artikel 6:96 lid 2 sub b en c BW tevens vergoeding van schade gevorderd bestaande uit de redelijke kosten ter vaststelling van schade en aansprakelijkheid en redelijke kosten ter voldoening buiten rechte. deskundigenrapporten 4.118. [eiseres 1 c.s.] heeft in dit verband de kosten opgevoerd voor de deskundigenrapporten van Joling. Volgens haar opgave bij pleidooi bedragen die kosten thans een bedrag van EUR 112.682,75. [gedaagde 1] en [gedaagde 10] hebben daartegen ingebracht dat de gevorderde kosten niet redelijk zijn te achten omdat het volgens hen voor rekening en risico van [eiseres 1] zelf komt dat zij Joling heeft moeten inschakelen om haar schadevorderingen te onderbouwen en om inhoudelijk te kunnen ingaan op de door [gedaagde 1] en [gedaagde 10] overgelegde rapportages van PwC. 4.119. Het betoog van [gedaagde 1] en [gedaagde 10] slaagt niet. Nu [gedaagde 1] en [gedaagde 10] ter onderbouwing van hun verweer ter afwending van de schadevordering van [eiseres 1 c.s.] diverse deskundigenrapporten van PwC en Deloitte in het geding hebben gebracht, is het naar het oordeel van de rechtbank alleszins redelijk te achten dat [eiseres 1 c.s.] daarop op gelijke voet heeft gereageerd door aan Joling als hun deskundige de opdracht te verstrekken om op de deskundigenrapportages van [gedaagde 1] en [gedaagde 10] te reageren. Nu [gedaagde 1] en [gedaagde 10] de declaratie van Joling voor het overige niet hebben betwist en die declaratie de rechtbank niet onredelijk voorkomt, zal de rechtbank hen hoofdelijk veroordelen tot vergoeding van voornoemde kosten ad EUR 112.682,75. De rechtbank zal de overige gedaagden niet (mede) tot vergoeding van voornoemde kosten veroordelen, nu de schadevorderingen wegens beëindiging van de distributieovereenkomsten tegen de overige gedaagden zullen worden afgewezen. discovery-procedure 4.120. [eiseres 1 c.s.] heeft voorts de kosten gevorderd ad EUR 203.322,05 van de door [eiseres 1] in de Verenigde Staten aanhangig gemaakte discovery-procedure. Die procedure was volgens [eiseres 1 c.s.] voor een goede onderbouwing van haar vordering noodzakelijk. Naar het oordeel van de rechtbank is het niet redelijk te achten dat [eiseres 1] deze kosten in de gestelde omvang heeft gemaakt, zodat deze kosten op de voet van artikel 6:96 lid 2 BW niet voor vergoeding in aanmerking komen. In de discovery-procedure zijn immers geen gegevens aan het licht gekomen die dienen als bewijs in onderhavige procedure. De rechtbank heeft de aansprakelijkheid en schadeomvang kunnen vaststellen aan de hand van de stellingen van partijen en stukken die [eiseres 1 c.s.] heeft overgelegd en geen gebruik gemaakt van gegevens die door de discovery-procedure aan [eiseres 1 c.s.] bekend zijn geworden. executie kortgedingvonnis van 17 januari 2007 4.121. [eiseres 1 c.s.] heeft betoogd dat zij kosten van executie heeft moeten maken ter uitvoering van het kortgedingvonnis van 17 januari 2007, waarbij aan [eiseres 1] ten laste van [gedaagde 1] een voorschot op de schadevergoeding wegens beëindiging van de distributieovereenkomsten is toegekend ad EUR 900.000,-. [gedaagde 1] heeft geweigerd het vonnis vrijwillig na te komen en de beslagen in Nederland werden op allerlei manieren gefrustreerd. [eiseres 1] heeft daarom de executie in het Verenigd Koninkrijk uitgevoerd op de Engelse bankrekeningen van [gedaagde 1]. De kosten daarvoor hebben EUR 106.869,14 bedragen, aldus [eiseres 1 c.s.] 4.122. [gedaagde 1] heeft daartegen als verweer gevoerd dat [eiseres 1] voor deze kosten reeds is gecompenseerd, nu zij ter uitvoering van het kortgedingvonnis van 6 juli 2007 een bedrag van EUR 200.000,- aan [eiseres 1] heeft betaald ter compensatie van vorenbedoelde executiekosten. Die omstandigheid doet er evenwel niet aan af dat [eiseres 1 c.s.] thans in de bodemprocedure belang heeft bij een veroordeling van [gedaagde 1] in voornoemde kosten, omdat de voorlopige voorziening van 6 juli 2007 met deze uitspraak in de bodemprocedure vervalt. 4.123. Vast staat dat [gedaagde 1] niet vrijwillig het bedrag van EUR 900.000,- aan [eiseres 1 c.s.] heeft betaald ter voldoening aan het kortgedingvonnis van 17 januari 2007. Voorts heeft [gedaagde 1] niet weersproken dat [eiseres 1] ongeveer dertig beslagen heeft gelegd om het toegekende voorschot te incasseren. Die beslagen hebben geen doel getroffen, behoudens twee beslagen onder de Rabobank. In die beide gevallen is kort na de beslaglegging door [eiseres 1] op banksaldi van [gedaagde 1] beslag gelegd door de Belastingdienst, waarna onder het beslag vallende bedragen geheel aan de fiscus werden afgedragen. [gedaagde 1] heeft niet weersproken dat zij, na een voorlopige aanslag op basis van een door haar met opzet te hoog ingevulde aangifte, de Belastingdienst op de beslaglegging door [eiseres 1] heeft geattendeerd. De door [gedaagde 1] aangevoerde verklaring dat zij hoger beroep had ingesteld tegen het vonnis van 17 januari 2007 en zij een restitutierisico vreesde, kan niet als rechtvaardiging van haar handelen, dat neerkomt op het frustreren van een bij voorraad uitvoerbaar verklaard vonnis, worden aanvaard. [gedaagde 1] heeft evenmin ontzenuwd dat zij 12 Power Plates die onder het door [eiseres 1] gelegde executoriaal beslag lagen, aan dat beslag heeft onttrokken. 4.124. Gelet op voornoemde omstandigheden is de conclusie gerechtvaardigd dat sprake is geweest van betalingsonwil aan de zijde van [gedaagde 1] en dat zij pogingen van [eiseres 1] het kortgedingvonnis van 17 januari 2007 te executeren, heeft gefrustreerd. De rechtbank zal [gedaagde 1] veroordelen tot vergoeding van de daardoor door [eiseres 1] geleden schade. [eiseres 1 c.s.] heeft de hoogte van die schade onweersproken begroot op een bedrag van EUR 106.869,14, zodat de rechtbank [gedaagde 1] tot vergoeding van dat bedrag zal veroordelen. 4.125. [eiseres 1 c.s.] heeft voorts gevorderd, naast [gedaagde 1], [gedaagde 3], [gedaagde 2], [gedaagde 4], [gedaagde 9], [gedaagde 7] en [gedaagde 8] hoofdelijk te veroordelen tot vergoeding van voornoemde schade op grond van bestuurdersaansprakelijkheid. Hoewel aannemelijk is geworden dat het bestuur van [gedaagde 1] actief en doelbewust heeft gehandeld om de executie van het vonnis van 17 januari 2007 te frustreren, heeft [eiseres 1 c.s.] onvoldoende gesteld voor het oordeel dat ieder van de bestuurders persoonlijk daarvan het verwijt kan worden gemaakt dat bovendien zo ernstig is dat dit verwijt tot zijn of haar persoonlijke aansprakelijkheid dient te leiden voor de door het bestuur als geheel aan [eiseres 1] toegebrachte schade. De rechtbank zal daarom de vordering van [eiseres 1 c.s.] voor zover gericht tegen [gedaagde 2], [gedaagde 3], [gedaagde 4], [gedaagde 7], [gedaagde 8] en [gedaagde 9] afwijzen. advies DayJones 4.126. [eiseres 1 c.s.] heeft vergoeding van een bedrag van EUR 20.000,- gevorderd als kosten in het kader van het zoeken naar vermogensbestanddelen van [gedaagde 1] en haar bestuurders, waartoe [eiseres 1] naar zij stelt advies heeft ingewonnen in Frankrijk bij DayJones. Deze vordering zal de rechtbank als onvoldoende onderbouwd afwijzen, nu [eiseres 1 c.s.] niet heeft geconcretiseerd waarom het noodzakelijk was advies in Frankrijk in te winnen, waaruit het zoeken naar vermogensbestanddelen heeft bestaan en hoe het bedrag van EUR 20.000,- is gespecificeerd. kosten conservatoir beslag 4.127. [eiseres 1 c.s.] heeft vergoeding gevorderd van de kosten van het leggen van conservatoir beslag ten laste van gedaagden ad EUR 68.167,11. Nu in de hoofdzaak alleen [gedaagde 1] en [gedaagde 10] zullen worden veroordeeld tot schadevergoeding en de vorderingen jegens de andere gedaagden zullen worden afgewezen, en voorts niet is gebleken dat [eiseres 1] conservatoir beslag heeft gelegd ten laste van [gedaagde 10], zal de rechtbank op de voet van artikel 706 Rv [gedaagde 1] veroordelen uitsluitend de kosten te vergoeden van de conservatoire beslagen die [eiseres 1] ten laste van [gedaagde 1] heeft gelegd. De beslagkosten worden aan de hand van de door [eiseres 1] overgelegde stukken begroot op EUR 1.127,23 voor explootkosten en EUR 6.422,- voor salaris advocaat (2 rekesten x EUR 3.211,-), derhalve in totaal EUR 7.549,23. De door [eiseres 1 c.s.] gevorderde beslagkosten van volgens hen gelegde conservatoire beslagen ten laste van [gedaagde 1] op 4 en 25 januari 2008 zal de rechtbank afwijzen, nu [eiseres 1 c.s.] heeft verzuimd de daarop betrekking hebbende beslagstukken in het geding te brengen en overigens niet is gebleken dat de gestelde beslagen zijn gelegd. slotsom 4.128. Gelet op al het voorgaande komt de rechtbank tot het volgende eindoordeel. De vorderingen voor zover ingesteld door [eiser 2], [eiseres 3] en [eiseres 4] zullen worden afgewezen. De vorderingen van [eiseres 1 c.s.] voor zover ingesteld tegen [gedaagde 3], [gedaagde 2], [gedaagde 4], [gedaagde 5], [gedaagde 6], [gedaagde 8], [gedaagde 7], en [gedaagde 9] zullen eveneens worden afgewezen. De rechtbank zal [gedaagde 1] veroordelen tot vergoeding van de door [eiseres 1] geleden schade als gevolg van het op 19 oktober 2006 onrechtmatig beëindigen van de distributieovereenkomsten ad EUR 3.889.145,80. De rechtbank zal verklaren voor recht dat de overdracht op 8 februari 2006 van octrooirechten van [gedaagde 1] aan [gedaagde 10] is vernietigd en zal [gedaagde 10] veroordelen tot vergoeding van de door [eiseres 1] geleden schade als gevolg van deze paulianeuze overdracht, nader op te maken bij staat. De rechtbank zal voorts voor recht verklaren dat [eiseres 1] aan [gedaagde 5] uitsluitend verschuldigd is uit hoofde van onbetaalde facturen USD 95.150,-, te vermeerderen met de Nederlandse wettelijke rente vanaf 19 december 2006. [gedaagde 1] en [gedaagde 10] zullen hoofdelijk worden veroordeeld tot vergoeding van de buitengerechtelijke kosten van [eiseres 1] ad EUR 112.682,75. [gedaagde 1] zal daarnaast nog worden veroordeeld tot vergoeding van de door [eiseres 1] gemaakte kosten voor executie van het kortgedingvonnis van 17 januari 2007 ad EUR 106.869,14. [gedaagde 1] zal daarnaast worden veroordeeld in de kosten van de ten laste van haar gelegde conservatoire beslagen ad EUR 7.549,23. De rechtbank zal over de door [eiseres 1 c.s.] gevorderde vergoeding van de proceskosten oordelen als volgt onder 4.129. De overige vorderingen van [eiseres 1 c.s.] jegens [gedaagde 1] en [gedaagde 10] zal de rechtbank afwijzen. proceskosten 4.129. Gelet op de hiervoor gegeven slotsom ziet de rechtbank aanleiding de proceskosten tussen partijen in conventie te compenseren, in die zin dat elke partij de eigen kosten zal hebben te dragen. [gedaagde 1], [gedaagde 3], [gedaagde 2], [gedaagde 4], [gedaagde 5], [gedaagde 6] hebben zich door dezelfde advocaat laten vertegenwoordigen en van hen is alleen [gedaagde 1] als gedeeltelijk in het ongelijk gesteld te beschouwen. Voorts hebben [gedaagde 10], [gedaagde 8], [gedaagde 7] en [gedaagde 9] zich door dezelfde advocaat laten vertegenwoordigen en van hen is alleen [gedaagde 10] als gedeeltelijk in het ongelijk gesteld te beschouwen. Daarnaast zijn [eiser 2], [eiseres 3] en [eiseres 4], die zich door dezelfde advocaat hebben laten vertegenwoordigen als [eiseres 1], als geheel in het ongelijk te beschouwen. [eiseres 1] tenslotte is als gedeeltelijk in het ongelijk gesteld te beschouwen. uitvoering kortgedingvonnis van 6 juli 2007 en van het arrest van het Hof van 14 juli 2009 4.130. De rechtbank merkt ten overvloede op dat, nu [gedaagde 1] ter uitvoering van het kortgedingvonnis van 6 juli 2007 reeds een bedrag ad EUR 1.120.165,- aan [eiseres 1] heeft voldaan, dit bedrag in mindering strekt op het bedrag waarvan zij in onderstaand dictum tot betaling aan [eiseres 1] zal worden veroordeeld. Hetzelfde geldt voor zover [gedaagde 1] uitvoering heeft gegeven aan het in 2.56 genoemde arrest van het Gerechtshof te Amsterdam van 14 juli 2009. in reconventie opheffing beslagen 4.131. Ter executie van de kortgedingvonnissen van 21 december 2006, 17 januari 2007, 9 maart 2007 en 6 juli 2007 heeft [eiseres 1 c.s.] ten laste van [gedaagde 1 c.s.] diverse executoriale beslagen gelegd. Voorts heeft [eiseres 1 c.s.] ter verzekering van hun vordering in deze procedure diverse conservatoire beslagen ten laste van [gedaagde 1 c.s.] doen leggen. [gedaagde 1 c.s.] hebben gevorderd [eiseres 1 c.s.] te bevelen deze beslagen op te heffen en voorts [eiseres 1 c.s.] te verbieden ten laste van een of meer gedaagden in conventie executoriale beslagen te leggen in verband met voornoemde kortgedingvonnissen en conservatoire beslagen te leggen ter verzekering van hun vorderingen in deze procedure. 4.132. De rechtbank zal de vorderingen (sub I tot en met III) voor zover ingesteld door [gedaagde 3], [gedaagde 2], [gedaagde 4], [gedaagde 5], [gedaagde 6], [gedaagde 8], [gedaagde 7] en [gedaagde 9] toewijzen, nu de vorderingen van [eiseres 1 c.s.] in conventie jegens hen zullen worden afgewezen, zodat geen grond meer bestaat voor de ten laste van hen gelegde beslagen of voor het alsnog ten laste van hen leggen van beslag. De vorderingen voor zover ingesteld door [gedaagde 1] zal de rechtbank eveneens toewijzen voor zover de beslagen door [eiseres 1 c.s.] zijn gelegd of zullen worden gelegd ter verzekering of executie van andere vorderingen dan de vordering van [eiseres 1] tot schadevergoeding wegens de beëindiging van de distributieovereenkomsten. Voor zover de beslagen wel zijn gelegd of zullen worden gelegd ter verzekering of executie van de vordering van [eiseres 1] tot schadevergoeding wegens de beëindiging van de distributieovereenkomsten, zal de rechtbank de vordering van [gedaagde 1] afwijzen, nu [gedaagde 1] in coventie zal worden veroordeeld tot vergoeding van die schade en derhalve geen gronden bestaan voor opheffing van die beslagen of voor een verbod tot het alsnog leggen van die beslagen. De vordering voor zover ingesteld door [gedaagde 10] zal de rechtbank toewijzen voor zover de beslagen door [eiseres 1 c.s.] zijn gelegd of zullen worden gelegd ter verzekering of executie van andere vorderingen dan de vordering van [eiseres 1] tot schadevergoeding wegens de paulianeuze overdracht van octrooirechten van 8 februari 2006. Voor zover de beslagen wel zijn gelegd of zullen worden gelegd ter verzekering of executie van de vordering van [eiseres 1] tot schadevergoeding wegens de paulianeuze overdracht van 8 februari 2006, zal de rechtbank de vordering van [gedaagde 10] afwijzen, nu [gedaagde 10] in conventie zal worden veroordeeld tot vergoeding van die schade en derhalve geen gronden bestaan voor opheffing van die beslagen of voor een verbod tot het alsnog leggen van dergelijke beslagen. 4.133. De gevorderde dwangsommen zullen worden gematigd en gemaximeerd als volgt in het dictum. terugbetaling EUR 1.120.165,- 4.134. [gedaagde 1 c.s.] heeft gevorderd [eiseres 1 c.s.] te veroordelen tot terugbetaling van het bedrag van EUR 1.120.165,- dat [gedaagde 5] ter uitvoering van het kortgedingvonnis van 6 juli 2007 aan [eiseres 1] heeft voldaan. Voornoemde betaling heeft te gelden als voorschot op de door [eiseres 1 c.s.] gevorderde schadevergoeding wegens de beëindiging van de distributieovereenkomsten en tevens als vergoeding voor de door [eiseres 1] gemaakte kosten ter executie van het kortgedingvonnis van 17 januari 2007. Nu het aan [eiseres 1] te vergoeden bedrag waartoe [gedaagde 1] in conventie zal worden veroordeeld het door [gedaagde 5] reeds betaalde bedrag van EUR 1.120.165,- overstijgt, bestaat geen grond om [eiseres 1 c.s.] in reconventie te veroordelen tot (gedeeltelijke) terugbetaling van wat [eiseres 1] van [gedaagde 5] heeft ontvangen. De rechtbank verwijst in dit verband tevens naar hetgeen zij in conventie heeft opgemerkt onder 4.130. De vordering van [gedaagde 1 c.s.] sub IV zal worden afgewezen. overige vorderingen 4.135. Voor de vorderingen van [gedaagde 1 c.s.] om de veroordelingen in conventie niet uitvoerbaar bij voorraad te verklaren, althans aan de uitvoerbaarverklaring bij voorraad de voorwaarde tot zekerheidsstelling te verbinden, en voor de vorderingen om iedere beslissing in conventie op het door [eiseres 1 c.s.] gestelde onrechtmatig handelen van [gedaagde 5] en [gedaagde 6] aan te houden totdat door de rechtbank ’s-Gravenhage onherroepelijk uitspraak is gedaan in de door [gedaagde 1 c.s.] genoemde procedures, bestaat in de gegeven omstandigheden, de betrokken belangen van partijen tegen elkaar afgewogen, geen grond, zodat deze vorderingen zullen worden afgewezen. buitengerechtelijke kosten en beslagkosten 4.136. [gedaagde 1 c.s.] heeft vergoeding gevorderd van de kosten van de door haar ingeschakelde deskundigen en van beslagkosten. Nu [gedaagde 1 c.s.] heeft nagelaten, anders dan door haar aangekondigd, voornoemde kosten te onderbouwen, zal de rechtbank deze vordering reeds daarom afwijzen. proceskosten 4.137. De rechtbank zal de proceskosten van partijen in reconventie compenseren, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt. [eiseres 1 c.s.] is ten aanzien van het petitum sub I tot en met III als gedeeltelijk in het ongelijk gesteld te beschouwen. [gedaagde 1], [gedaagde 3], [gedaagde 2], [gedaagde 4], [gedaagde 5], [gedaagde 6] hebben zich door dezelfde advocaat laten vertegenwoordigen en van hen is alleen [gedaagde 1] als gedeeltelijk in het ongelijk gesteld te beschouwen. Voorts hebben [gedaagde 10], [gedaagde 8], [gedaagde 7] en [gedaagde 9] zich door dezelfde advocaat laten vertegenwoordigen en van hen is alleen [gedaagde 10] als gedeeltelijk in het ongelijk gesteld te beschouwen. Ten aanzien van de overige vorderingen zijn alle eisers in reconventie als in het ongelijk gesteld te beschouwen. 5. De beslissing De rechtbank in conventie 5.1. veroordeelt [gedaagde 1] om aan [eiseres 1] te betalen een bedrag van EUR 3.889.145,80 (driemiljoen achthonderdnegenentachtig duizendéénhonderdvijfenveertig euro en tachtig eurocent), vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119a BW over het nog niet betaalde deel van het toegewezen bedrag vanaf 19 oktober 2006 tot de dag van volledige betaling, 5.2. verklaart voor recht dat de rechtshandelingen die ten grondslag liggen aan de overdracht van de intellectuele eigendomsrechten van [gedaagde 1] aan [gedaagde 10] op 8 februari 2006 door middel van de buitengerechtelijke verklaring van [eiseres 1] van 2 februari 2007 zijn vernietigd, 5.3. veroordeelt [gedaagde 10] tot betaling van de schade die [eiseres 1] heeft geleden doordat [gedaagde 10] heeft meegewerkt aan de paulianeuze overdracht van de intellectuele eigendomsrechten van [gedaagde 1], nader op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet, voor zover die schade niet kan worden voldaan door uitwinning van de intellectuele eigendomsrechten door [eiseres 1], 5.4. verklaart voor recht dat [eiseres 1] aan [gedaagde 5] uitsluitend verschuldigd is uit hoofde van onbetaalde facturen USD 95.150,- (vijfennegentigduizend éénhonderdvijftig Amerikaanse dollar) te vermeerderen met de Nederlandse wettelijke handelsrente als bedoeld in artikel 6:119a BW over het nog niet betaalde deel van het bedrag van USD 95.150,- vanaf 19 december 2006 tot aan de dag van volledige betaling, 5.5. veroordeelt [gedaagde 1] en [gedaagde 10] hoofdelijk tot vergoeding aan [eiseres 1] van de deskundigenkosten, tot op heden begroot op EUR 106.869,14, 5.6. veroordeelt [gedaagde 1] in de beslagkosten, tot op heden begroot op EUR 7.549,23, 5.7. verklaart dit vonnis in conventie tot zover uitvoerbaar bij voorraad, 5.8. compenseert de kosten van deze procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt, 5.9. wijst het meer of anders gevorderde af, in reconventie 5.10. beveelt [eiseres 1 c.s.] de door of namens hen ten laste van [gedaagde 3], [gedaagde 2], [gedaagde 4], [gedaagde 5], [gedaagde 6], [gedaagde 8], [gedaagde 7], en [gedaagde 9] gelegde executoriale en conservatoire beslagen op te heffen, en opgeheven te houden, door middel van het binnen vijf werkdagen na betekening van dit vonnis versturen van een schriftelijke instructie daartoe aan ieder van de betrokken deurwaarders, met gelijktijdige kopie aan de advocaten van [gedaagde 3], [gedaagde 2], [gedaagde 4], [gedaagde 5], [gedaagde 6], [gedaagde 8], [gedaagde 7], en [gedaagde 9], 5.11. bepaalt dat [eiseres 1 c.s.] voor iedere dag of gedeelte daarvan dat zij ten aanzien van [gedaagde 3], [gedaagde 2], [gedaagde 4], [gedaagde 5], [gedaagde 6], [gedaagde 8], [gedaagde 7], en [gedaagde 9], dan wel ten aanzien van één of meer van hen afzonderlijk, in strijd handelt met het onder 5.10 bepaalde, aan elk van hen afzonderlijk, voor zover de overtreding hem of haar afzonderlijk betreft, een dwangsom verbeurt van EUR 100.000,-, tot een maximum van EUR 1.000.000,- aan totaal te verbeuren dwangsommen, 5.12. beveelt [eiseres 1 c.s.] de door of namens hen ten laste van [gedaagde 1] gelegde executoriale en conservatoire beslagen op te heffen, en opgeheven te houden, door middel van het binnen vijf werkdagen na betekening van dit vonnis versturen van een schriftelijke instructie daartoe aan ieder van de betrokken deurwaarders, met gelijktijdige kopie aan de advocaten van [gedaagde 1], voor zover de beslagen door [eiseres 1 c.s.] zijn gelegd ter verzekering of executie van andere vorderingen dan de vordering van [eiseres 1] tot schadevergoeding wegens de beëindiging van de distributieovereenkomsten, 5.13. bepaalt dat [eiseres 1 c.s.] voor iedere dag of gedeelte daarvan dat zij in strijd handelt met het onder 5.12 bepaalde, aan [gedaagde 1] een dwangsom verbeurt van EUR 100.000,-, tot een maximum van EUR 1.000.000,-, 5.14. beveelt [eiseres 1 c.s.] de door of namens hen ten laste van [gedaagde 10] gelegde executoriale en conservatoire beslagen op te heffen, en opgeheven te houden, door middel van het binnen vijf werkdagen na betekening van dit vonnis versturen van een schriftelijke instructie daartoe aan ieder van de betrokken deurwaarders, met gelijktijdige kopie aan de advocaat van [gedaagde 10], voor zover de beslagen door [eiseres 1 c.s.] zijn gelegd ter verzekering of executie van andere vorderingen dan de vordering van [eiseres 1] tot schadevergoeding wegens de paulianeuze overdracht van octrooirechten van 8 februari 2006, 5.15. bepaalt dat [eiseres 1 c.s.] voor iedere dag of gedeelte daarvan dat zij in strijd handelt met het onder 5.14 bepaalde, aan [gedaagde 10] een dwangsom verbeurt van EUR 100.000,-, tot een maximum van EUR 1.000.000,-, 5.16. verbiedt [eiseres 1 c.s.] ten laste van [gedaagde 3], [gedaagde 2], [gedaagde 4], [gedaagde 5], [gedaagde 6], [gedaagde 8], [gedaagde 7], en [gedaagde 9] executoriale beslagen te (doen) leggen in verband met de vonnissen in kort geding van 21 december 2006, 17 januari 2007, 9 maart 2007 en 6 juli 2007 (hersteld bij vonnis in kort geding van 18 juli 2007), 5.17. bepaalt dat [eiseres 1 c.s.] voor iedere dag of gedeelte daarvan dat zij ten aanzien van [gedaagde 3], [gedaagde 2], [gedaagde 4], [gedaagde 5], [gedaagde 6], [gedaagde 8], [gedaagde 7] en [gedaagde 9], dan wel ten aanzien van één of meer van hen afzonderlijk, in strijd handelt met het onder 5.16 bepaalde, aan elk van hen afzonderlijk, voor zover de overtreding hem of haar afzonderlijk betreft, een dwangsom verbeurt van EUR 100.000,-, tot een maximum van EUR 1.000.000,- aan totaal te verbeuren dwangsommen, 5.18. verbiedt [eiseres 1 c.s.] ten laste van [gedaagde 1] executoriale beslagen te (doen) leggen in verband met de vonnissen in kort geding van 21 december 2006, 17 januari 2007, 9 maart 2007 en 6 juli 2007 (hersteld bij vonnis in kort geding van 18 juli 2007), voor zover [eiseres 1 c.s.] die beslagen legt ter executie van andere vorderingen dan de vordering van [eiseres 1] tot schadevergoeding wegens de beëindiging van de distributieovereenkomsten, 5.19. bepaalt dat [eiseres 1 c.s.] voor iedere dag of gedeelte daarvan dat zij in strijd handelt met het onder 5.18 bepaalde, aan [gedaagde 1] een dwangsom verbeurt van EUR 100.000,-, tot een maximum van EUR 1.000.000,-, 5.20. verbiedt [eiseres 1 c.s.] ten laste van [gedaagde 10] executoriale beslagen te (doen) leggen in verband met de vonnissen in kort geding van 21 december 2006, 17 januari 2007, 9 maart 2007 en 6 juli 2007 (hersteld bij vonnis in kort geding van 18 juli 2007), voor zover [eiseres 1 c.s.] die beslagen legt ter executie van andere vorderingen dan de vordering van [eiseres 1] tot schadevergoeding wegens de paulianeuze overdracht van octrooirechten van 8 februari 2006, 5.21. bepaalt dat [eiseres 1 c.s.] voor iedere dag of gedeelte daarvan dat zij in strijd handelt met het onder 5.20 bepaalde, aan [gedaagde 10] een dwangsom verbeurt van EUR 100.000,-, tot een maximum van EUR 1.000.000,-, 5.22. verbiedt [eiseres 1 c.s.] ten laste van [gedaagde 3], [gedaagde 2], [gedaagde 4], [gedaagde 5], [gedaagde 6], [gedaagde 8], [gedaagde 7], en [gedaagde 9] conservatoire beslagen te (doen) leggen ter verzekering van hun vorderingen in deze procedure, 5.23. bepaalt dat [eiseres 1 c.s.] voor iedere dag of gedeelte daarvan dat zij ten aanzien van [gedaagde 3], [gedaagde 2], [gedaagde 4], [gedaagde 5], [gedaagde 6], [gedaagde 8], [gedaagde 7], en [gedaagde 9], dan wel ten aanzien van één of meer van hen afzonderlijk, in strijd handelt met het onder 5.22 bepaalde, aan elk van hen afzonderlijk, voor zover de overtreding hem of haar afzonderlijk betreft, een dwangsom verbeurt van EUR 100.000,-, tot een maximum van EUR 1.000.000,- aan totaal te verbeuren dwangsommen, 5.24. verbiedt [eiseres 1 c.s.] ten laste van [gedaagde 1] conservatoire beslagen te (doen) leggen ter verzekering van hun vorderingen in deze procedure, voor zover [eiseres 1 c.s.] die beslagen legt ter verzekering van andere vorderingen dan de vordering van [eiseres 1] tot schadevergoeding wegens de beëindiging van de distributieovereenkomsten, 5.25. bepaalt dat [eiseres 1 c.s.] voor iedere dag of gedeelte daarvan dat zij in strijd handelt met het onder 5.24 bepaalde, aan [gedaagde 1] een dwangsom verbeurt van EUR 100.000,-, tot een maximum van EUR 1.000.000,-, 5.26. verbiedt [eiseres 1 c.s.] ten laste van [gedaagde 10] conservatoire beslagen te (doen) leggen ter verzekering van hun vorderingen in deze procedure, voor zover [eiseres 1 c.s.] die beslagen legt ter verzekering van andere vorderingen dan de vordering van [eiseres 1] tot schadevergoeding wegens de paulianeuze overdracht van octrooirechten van 8 februari 2006, 5.27. bepaalt dat [eiseres 1 c.s.] voor iedere dag of gedeelte daarvan dat zij in strijd handelt met het onder 5.26 bepaalde, aan [gedaagde 10] een dwangsom verbeurt van EUR 100.000,-, tot een maximum van EUR 1.000.000,-, 5.28. verklaart dit vonnis in reconventie tot zover uitvoerbaar bij voorraad, 5.29. compenseert de kosten van deze procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt, 5.30. wijst het meer of anders gevorderde af. Dit vonnis is gewezen door mr. D.P. Ruitinga, mr. I.A.M. Tel en mr. J.H. van Woudenberg, rechters, en in het openbaar uitgesproken op 2 september 2009 in tegenwoordigheid van mr. J. van der Kluit als griffier.?