Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BJ6845

Datum uitspraak2009-09-02
Datum gepubliceerd2009-09-03
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers08/3115 ZW
Statusgepubliceerd


Indicatie

Geen recht meer op ziekengeld. Discrepantie tussen de aangegeven rugklachten en de presentatie van appellante. Appellante was ondanks haar klachten hele dagen zelfstandig actief in de huishouding en de verzorging van haar dochter. De bezwaarverzekeringsarts concludeerde dat de belastbaarheid van appellante niet essentieel anders was dan voor haar zwangerschap. Geen gegevens die een ander licht werpen op de gezondheidstoestand van appellante ten tijde in geding.


Uitspraak

08/3115 ZW Centrale Raad van Beroep Enkelvoudige kamer U I T S P R A A K op het hoger beroep van: [Appellante] wonende te [woonplaats] (hierna: appellante), tegen de uitspraak van de rechtbank Assen van 18 april 2008, 07/680 (hierna: aangevallen uitspraak), in het geding tussen: appellante en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv). Datum uitspraak: 2 september 2009 I. PROCESVERLOOP Namens appellante heeft mr. E.J.P. Cats, advocaat te Emmen, hoger beroep ingesteld. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 22 juli 2009. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. A. Mulder, advocaat te Emmen. Het Uwv is, met bericht van verhindering, niet verschenen. II. OVERWEGINGEN 1. Appellante heeft zich per 16 mei 2006 aansluitend aan haar bevallingsverlof ziek gemeld. 2. Bij besluit van 22 maart 2007 heeft het Uwv aan appellante meegedeeld dat zij met ingang van 26 maart 2007 geen recht meer had op ziekengelduitkering. 3. Bij besluit van 19 juni 2007 (het bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellante tegen het besluit van 22 maart 2007 ongegrond verklaard. 4. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. 5. De Raad heeft het volgende overwogen. 5.1. De Raad stelt in navolging van de rechtbank vast dat appellante voor het onderhavige ziektegeval werkte in een combinatie van twee functies, te weten als stadswacht voor 36 uur per week en als schoonmaakster voor 6 ½ uur per week, en dat de bezwaarverzekeringsarts in zijn rapport van 19 juni 2007 terecht deze combinatie van functies als maatstaf voor de arbeid in de zin van artikel 19 van de Ziektewet heeft gehanteerd. Tussen partijen is dit ook niet in geschil. 5.2. Uit de stukken blijkt verder dat de verzekeringsarts appellante verscheidene keren heeft gezien en dat op het spreekuur van 19 oktober 2006 reeds is geconstateerd dat er een discrepantie bestond tussen de aangegeven rugklachten en de presentatie van appellante. De verzekeringsarts heeft toen nog aanleiding gezien om de beoordeling van de behandelend neuroloog af te wachten. In een rapport van 7 december 2006 betreffende het spreekuur van die datum is vermeld dat de neuroloog weinig zou hebben kunnen vinden, maar toch was gestart met medicatie. Ondanks scepsis zag de verzekeringsarts aanleiding het beleid van de specialist maar te volgen, met de opmerking dat betrokkene voorzichtig op de hoogte was gebracht van zijn oordeel. 5.3. Op het spreekuur van 21 maart 2007 bleek appellante nog niet bij de neuroloog te zijn geweest en heeft de verzekeringsarts vastgesteld dat appellante normaal liep met een vlot looppatroon en dat bij stand niet echt sprake was van pijn in de onderrug. Bij lichamelijk onderzoek van appellante werd de twijfel over de ernst van de klachten dan ook niet weggenomen, hetgeen reden was om appellante weer arbeidsgeschikt te achten. 5.4. De bezwaarverzekeringsarts heeft blijkens zijn rapport van 19 juni 2007 appellante eveneens aan een lichamelijk onderzoek onderworpen. Aan de hand van de in bezwaar beschikbaar gekomen informatie van de behandelend sector heeft de bezwaarverzekeringsarts vastgesteld dat zowel bij röntgenonderzoek van de nekwervels als bij CT-onderzoek van de hersenen en bij fysiek onderzoek behalve “enige palpatiepijn van de cervicale musculatuur(= aanrakingspijn van de nekspieren)” geen afwijkingen konden worden vastgesteld. Bij zijn onderzoek heeft de bezwaarverzekeringsarts verder vastgesteld dat appellante ondanks haar klachten hele dagen zelfstandig actief was in de huishouding en de verzorging van haar dochter. Behalve een eindstandige pijnlijke rotatie en lateroflexie (naar rechts) van de nek vond de bezwaarverzekeringsarts geen andere afwijkingen. De bezwaarverzekeringsarts concludeerde op grond hiervan dat de belastbaarheid van appellante niet essentieel anders was dan voor haar zwangerschap. 5.5. In aanmerking genomen dat de verzekeringsarts en de bezwaarverzekeringsarts, in overeenstemming met de bevindingen van de behandelend sector, bij hun onderzoek van appellante weinig objectiveerbare afwijkingen hebben gevonden, acht de Raad de conclusie dat appellante weer geschikt moest worden geacht voor haar werk in beide voormelde functies voldoende onderbouwd. Naar aanleiding van de in beroep overgelegde brieven van de behandelend revalidatie-artsen heeft de bezwaarverzekeringsarts in een rapport van 27 februari 2008 nog opgemerkt dat deze specialisten niet tot andere bevindingen zijn gekomen en ook geen afwijkingen hebben kunnen vinden. Ook de in hoger beroep nog overgelegde brief van 28 juli 2008 van revalidatie-arts P.C.T. van Aanholt bevat geen gegevens die een ander licht werpen op de gezondheidstoestand van appellante ten tijde in geding. 5.6. Dat een nadere beschrijving van voormelde werkzaamheden ontbreekt, ziet de Raad, gelet op het verhandelde ter zitting en in aanmerking nemend dat de bezwaarverzekeringsarts het werk met appellante heeft besproken, als een onvolkomenheid die geen reden vormt het bestreden besluit niet in stand te laten. 6. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen onder 5.1 tot en met 5.6 ziet de Raad ziet geen reden voor een ander oordeel dan de rechtbank. De aangevallen uitspraak moet dan ook worden bevestigd. 7. De Raad acht geen termen aanwezig voor een proceskostenveroordeling als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht. III. BESLISSING De Centrale Raad van Beroep, Recht doende: Bevestigt de aangevallen uitspraak. Deze uitspraak is gedaan door Ch. van Voorst in tegenwoordigheid van M.A. van Amerongen als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 2 september 2009. (get.) Ch. van Voorst. (get.) M.A. van Amerongen. EV