Jurisprudentie
BJ6827
Datum uitspraak2009-08-26
Datum gepubliceerd2009-09-03
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers07/6930 WAO
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2009-09-03
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers07/6930 WAO
Statusgepubliceerd
Indicatie
Intrekking WAO-uitkering. Voldoende medische en arbeidskundige grondslag. Met betrekking tot de toepassing van het verzekeringsgeneeskundig protocol ”overspanning” en verzekeringsgeneeskundig protocol ”depressieve stoornis” overweegt de Raad dat, gelet op het bepaalde in artikel 3, eerste lid, onder c en d, van de Regeling verzekeringsgeneeskundige protocollen arbeidsongeschiktheidswetten (Stcrt. 2008, nr. 232) van deze protocollen eerst met ingang van 1 juli 2007 gebruik wordt gemaakt. Deze protocollen waren derhalve ten tijde in geding nog niet van toepassing, zodat een beroep daarop appellante niet kan baten. Het niet nader onderbouwde standpunt van appellante op mogelijke toepasselijkheid van andere protocollen of richtlijnen, kan de Raad niet tot een ander oordeel leiden.
Uitspraak
07/6930 WAO
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellante], wonende te [woonplaats] (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank Utrecht van 1 november 2007, 06/4295 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellante
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 26 augustus 2009
I. PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. M. Vaessen, advocaat te Utrecht, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend en een vraag van de Raad beantwoord, onder overlegging van een rapportage van de bezwaararbeidsdeskundige C.P. van Wijk van 17 juni 2009.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 15 juli 2009. Appellante en haar gemachtigde zijn met voorafgaand bericht niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door M. Florijn.
II. OVERWEGINGEN
1.1. Appellante is in maart 1998 uitgevallen voor haar werk als gezinsverzorgende voor 15 uur per week vanwege hypertensie en diabetes mellitus. Na ommekomst van de wettelijke wachttijd, die destijds 52 weken bedroeg, is aan appellante met ingang van 25 maart 1999 een uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) toegekend, berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%.
1.2. Appellante is in het kader van het aangepaste Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten herbeoordeeld, in welk verband zij op 10 april 2006 onderzocht is door de verzekeringsarts Y.M. Margry. Deze verzekeringsarts heeft geconcludeerd dat appellante in staat is arbeid te verrichten die in overeenstemming is met haar beperkingen, zoals weergegeven op de Functionele Mogelijkheden Lijst (FML). Na raadpleging van het Claim Beoordelings- en Borgingssysteem (CBBS) heeft de arbeidsdeskundige M.F.C. Luijendijk een aantal functies geselecteerd, die in overeenstemming worden geacht met de beperkingen van appellante en waarmee zij een zodanig inkomen kan verdienen dat sprake is van een mate van arbeidsongeschiktheid van minder dan 15%. Vervolgens heeft het Uwv bij besluit van 7 juni 2006 de WAO-uitkering van appellante met ingang van 31 juli 2006 ingetrokken.
1.3. In de bezwaarprocedure heeft de bezwaarverzekeringsarts C.J. van der Valk, op basis van dossierstudie met aanvullende informatie van de huisarts en de internist en op grond van eigen onderzoek, in haar rapportage van 31 oktober 2006 aangegeven dat de beoordeling door de primaire verzekeringsarts wordt onderschreven en dat appellante geschikt is voor passend werk conform de FML. Vervolgens heeft de bezwaararbeidsdeskundige Van Wijk in zijn rapportage van 2 november 2006 aangegeven dat ook de aan de schatting ten grondslag gelegde functies worden gehandhaafd. Onder verwijzing naar deze rapportages heeft het Uwv het bezwaar van appellante tegen het besluit van 7 juni 2006 bij besluit van 2 november 2006 (hierna: bestreden besluit) ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellante tegen het bestreden besluit gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en bepaald dat de rechtsgevolgen daarvan in stand blijven, met bepaling over vergoeding van griffierecht en proceskosten. De grief van appellante dat toepassing van het aangepaste Schattingsbesluit in haar geval strijd oplevert met artikel 1 van de Grondwet en artikel 26 van het Internationaal Verdrag inzake Burgerrechten en politieke rechten is door de rechtbank verworpen. Ten aanzien van de medische grondslag van het bestreden besluit heeft de rechtbank overwogen dat er geen aanleiding is om het Uwv niet te volgen in diens standpunt dat bij de vaststelling van de mate van arbeidsongeschiktheid van appellante per 31 juli 2006 in voldoende mate met haar beperkingen rekening is gehouden. Met betrekking tot de arbeidskundige grondslag heeft de rechtbank overwogen dat ten onrechte niet alle signaleringen door de (bezwaar)arbeidsdeskundige (nader) zijn gemotiveerd, maar dat aspect 7.1 (probleem oplossen) geen onderdeel meer uitmaakt van de arbeidskundige beoordeling en dat ten aanzien van de aspecten 4.12 (torderen) en 7.3.0 (getordeerd actief zijn) geen beperkingen zijn aangenomen in de FML van 10 april 2006, zodat de geselecteerde functies wat betreft de daarin voorkomende belasting voor appellante geschikt kunnen worden geacht. Mitsdien heeft het Uwv zich naar het oordeel van de rechtbank terecht op het standpunt gesteld dat appellante per 31 juli 2006 niet arbeidsongeschikt in de zin van de WAO was.
3. In hoger beroep heeft appellante, onder verwijzing naar hetgeen zij reeds in bezwaar en beroep heeft aangevoerd, gesteld dat het bestreden besluit onvoldoende is gemotiveerd en op onzorgvuldige wijze tot stand is gekomen omdat uit de rapportage van de bezwaarverzekeringsarts niet blijkt dat het verzekeringsgeneeskundig protocol ”overspanning” en het verzekeringsgeneeskundig protocol ”depressieve stoornis” zijn toegepast en dat evenmin is gebleken dat van eventueel andere van toepassing zijnde protocollen of richtlijnen gebruik is gemaakt.
4. De Raad, oordelend over hetgeen appellante tegen de aangevallen uitspraak heeft aangevoerd, overweegt het volgende.
4.1. Wat betreft de verwijzing van appellante naar de gronden die zij reeds in bezwaar en beroep heeft aangevoerd, onderschrijft de Raad het oordeel en de daaraan ten grondslag gelegde overwegingen van de rechtbank. Naar aanleiding van hetgeen appellante in hoger beroep heeft aangevoerd met betrekking tot de toepassing van het verzekeringsgeneeskundig protocol ”overspanning” en verzekeringsgeneeskundig protocol ”depressieve stoornis” overweegt de Raad dat, gelet op het bepaalde in artikel 3, eerste lid, onder c en d, van de Regeling verzekeringsgeneeskundige protocollen arbeidsongeschiktheidswetten (Stcrt. 2008, nr. 232) van deze protocollen eerst met ingang van 1 juli 2007 gebruik wordt gemaakt. Deze protocollen waren derhalve ten tijde in geding nog niet van toepassing, zodat een beroep daarop appellante niet kan baten. Het niet nader onderbouwde standpunt van appellante op mogelijke toepasselijkheid van andere protocollen of richtlijnen, kan de Raad niet tot een ander oordeel leiden.
4.2. De Raad komt dan ook tot de slotsom dat het hoger beroep niet slaagt zodat de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten, voor bevestiging in aanmerking komt.
5. De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht inzake de vergoeding van proceskosten.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak voor zover aangevochten.
Deze uitspraak is gedaan door Ch. van Voorst als voorzitter en C.P.J. Goorden en A.A.H. Schifferstein als leden, in tegenwoordigheid van M.A. van Amerongen als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 26 augustus 2009.
(get.) Ch. van Voorst.
(get.) M.A. van Amerongen.
TM