Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BJ6787

Datum uitspraak2009-08-28
Datum gepubliceerd2009-09-03
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers08/1119 WAO + 09/2042 WAO
Statusgepubliceerd


Indicatie

Herziening WAO-uitkering. Voldoende medische en arbeidskundige grondslag.


Uitspraak

08/1119 + 09/2042 WAO Centrale Raad van Beroep Enkelvoudige kamer U I T S P R A A K op het hoger beroep van: [Appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant), tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage van 18 januari 2008, 06/5683 (hierna: aangevallen uitspraak), in het geding tussen: appellant en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv). Datum uitspraak: 28 augustus 2009 I. PROCESVERLOOP Namens appellant heeft mr. M. de Boorder, advocaat te ’s-Gravenhage, hoger beroep ingesteld. Het Uwv heeft een gewijzigde beslissing op bezwaar (met bijlagen) ingezonden. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 17 juli 2009, waar appellant is verschenen met mr. W.G.H. van de Wetering, advocaat te ’s-Gravenhage als zijn raadsman. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door A.M. Snijders. II. OVERWEGINGEN 1.1. Appellant ontvangt sinds 1993 in verband met rugklachten een uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO), laatstelijk berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%. 1.2. Bij besluit van 29 september 2005 is de WAO-uitkering per 1 december 2005 ingetrokken omdat de mate van arbeidsongeschiktheid minder dan 15% bedraagt. Bij besluit van 28 juni 2006 (hierna: besluit 1) heeft het Uwv het hiertegen door appellant gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. 1.3. De rechtbank heeft, samengevat weergegeven, geoordeeld dat besluit 1 op een deugdelijke medische grondslag is gebaseerd, maar zij heeft zich niet kunnen verenigen met de arbeidskundige grondslag. De rechtbank heeft, met bepalingen omtrent betaling van proceskosten en vergoeding van griffierecht, het beroep van appellant gegrond verklaard en besluit 1 vernietigd. 2. In hoger beroep is namens appellant aangevoerd dat onvoldoende rekening is gehouden met zijn rug- en longklachten. Ter ondersteuning is gewezen op zijn medicatie en afsprakenlijst. 3.1. Het Uwv heeft ter uitvoering van de aangevallen uitspraak bij besluit van 14 augustus 2008 (hierna: besluit 2) het bezwaar van appellant alsnog gegrond verklaard en bepaald dat de WAO-uitkering per 1 december 2005 wordt herzien naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 35 tot 45%. 3.2. Gelet op artikel 6:24 en met overeenkomstige toepassing van de artikel 6:18 en 6:19, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), is de Raad van oordeel dat het beroep van appellant tegen besluit 1 geacht moet worden mede te zijn gericht tegen besluit 2. 3.3. Met betrekking tot het beroep, voor zover dit is gericht tegen besluit 2, overweegt de Raad als volgt. 3.4. De Raad is van oordeel dat het verzekeringsgeneeskundig onderzoek vanwege het Uwv zorgvuldig is geweest en ziet met de rechtbank geen aanleiding om te twijfelen aan de juistheid en volledigheid van de bij appellant vastgestelde beperkingen. In dit verband onderschrijft de Raad de bevindingen van de bezwaarverzekeringsarts F.L. van Duijn, die op basis van eigen onderzoek van appellant en na het meewegen van de informatie van de huisarts en de behandelende sector afdoende heeft aangegeven dat de belastbaarheid juist is vastgesteld. Ook heeft deze arts een nieuwe Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) d.d. 26 november 2007 uitgedraaid, waarin de verborgen beperkingen zijn omgezet in reguliere beperkingen. Nu appellant niet aannemelijk heeft gemaakt dat met verdergaande beperkingen in de FML rekening gehouden dient te worden, is naar het oordeel van de Raad de medische grondslag van besluit 2 juist te achten. 3.5. Voor wat betreft de arbeidskundige grondslag overweegt de Raad dat de aan de schatting ten grondslag gelegde functies terecht als passend voor appellant zijn aangemerkt. 3.6. Uit het vorenstaande volgt dat het beroep tegen besluit 2 ongegrond dient te worden verklaard en dat de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten, bevestigd dient te worden. 4. De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Awb. III. BESLISSING De Centrale Raad van Beroep, Recht doende: Bevestig de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten; Verklaart het beroep tegen besluit 2 ongegrond. Deze uitspraak is gedaan door D.J. van der Vos, in tegenwoordigheid van A.C.A. Wit als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 28 augustus 2009. (get.) D.J. van der Vos. (get.) A.C.A. Wit. TM