Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BJ6772

Datum uitspraak2009-09-02
Datum gepubliceerd2009-09-03
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank Middelburg
Zaaknummers12/715139-08
Statusgepubliceerd


Indicatie

Verdachte is veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van 4 weken wegens mishandeling van twee jongens, die eerder op agressieve en intimiderende wijze de confrontatie met verdachte hebben gezocht. Verdachte heeft de jongens met zijn auto aangereden waardoor zij letsel hebben opgelopen en pijn hebben ondervonden. De verweren van noodweerexces en psychische overmacht worden verworpen. Bij de straftoemeting is sterk rekening gehouden met het feit dat het de jongens waren die in eerste instantie zonder enige aanleiding op agressieve en intimiderende wijze de confrontatie met verdachte hebben gezocht. Voorts is rekening gehouden met de sterk verminderde toerekeningsvatbaarheid van verdachte.


Uitspraak

RECHTBANK MIDDELBURG Sector strafrecht parketnummer: 12/715139-08 vonnis van de meervoudige kamer d.d. 2 september 2009 in de strafzaak tegen de ter terechtzitting verschenen verdachte [verdachte], geboren op [1962], wonende te [adres]. Raadsman mr. Korvinus, advocaat te Amsterdam 1 Onderzoek van de zaak De zaak is inhoudelijk behandeld op de zittingen van 15 december 2008 en 20 augustus 2009, waarbij de officieren van justitie, mr. De Kimpe en mr. Overmeer, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt. 2 De tenlastelegging Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen vermeld staat in de dagvaarding, zoals deze ter terechtzitting van 20 augustus 2009 op vordering van de officier van justitie is gewijzigd, te weten dat: hij op of omstreeks 17 maart 2008, in de gemeente Vlissingen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] van het leven te beroven, met dat opzet met een auto met aanzienlijke snelheid op die [slachtoffer 1] en/of die [slachtoffer 2] is ingereden en/of tegen die [slachtoffer 1] en/of die [slachtoffer 2] is aangereden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid; art 287 Wetboek van Strafrecht art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht en voor zover terzake het onder 1 telastgelegde een veroordeling niet mocht kunnen volgen, terzake dat hij op of omstreeks 17 maart 2008, in de gemeente Vlissingen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet met een auto met aanzienlijke snelheid op die [slachtoffer 1] en/of die [slachtoffer 2] is ingereden en/of tegen die [slachtoffer 1] en/of die [slachtoffer 2] is aangereden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid; art 302 lid 1 Wetboek van Strafrecht art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht en voor zover terzake het onder 1 subsidiair telastgelegde een veroordeling niet mocht kunnen volgen, terzake dat hij op of omstreeks 17 maart 2008, in de gemeente Vlissingen, [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] opzettelijk heeft mishandeld door opzettelijk met een auto tegen die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] voornoemd aan te rijden, tengevolge waarvan die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] pijn en/of letsel heeft/hebben bekomen; art. 300 lid 1 Wetboek van Strafrecht 3 De voorvragen De dagvaarding is geldig. De rechtbank is bevoegd. De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging. Er is geen reden voor schorsing van de vervolging. 4 De beoordeling van het bewijs 4.1 Het standpunt van de officier van justitie De officier van justitie acht niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan de primair ten laste gelegde poging tot doodslag, aangezien zij niet aannemelijk acht dat verdachte welbewust de aanmerkelijke kans op de dood van de slachtoffers heeft aanvaard. Zij heeft hierbij verwezen naar de grafiek van de Stichting Wetenschappelijk Onderzoek Verkeersveiligheid (hierna: SWOV), die de raadsman op de terechtzitting van 15 december 2008 heeft overgelegd aan de rechtbank. Volgens de officier van justitie blijkt uit deze grafiek dat de kans op een dodelijke afloop wanneer een voetganger wordt aangereden door een auto met een snelheid tussen de 24 en 29 kilometer per uur, zijnde de in de Verkeersongevals Analyse vermelde snelheid waarmee verdachte reed, niet groot is. De officier van justitie acht wel wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan de subsidiair ten laste gelegde poging tot zware mishandeling. Zij is van mening dat bewezen kan worden dat verdachte het opzet op zwaar lichamelijk letsel van de slachtoffers had in de zin van voorwaardelijk opzet. Zij heeft daartoe aangevoerd dat uit de bewijsmiddelen kan worden afgeleid dat verdachte de slachtoffers van achteren met de auto heeft aangereden, waardoor zij op de motorkap van zijn auto belandden. Uit het proces-verbaal van Verkeersongevals Analyse blijkt dat door het blokkeren van de wielen tijdens het remmen de auto van verdachte is doorgegleden, waardoor verdachte met zijn auto een halve cirkel maakte. Hierop vielen de mannen van de motorkap af. Volgens de officier van justitie blijkt uit het feit dat de banden van de auto van verdachte blokkeerden en dat de auto daarna doorgleed dat verdachte zijn auto niet meer onder controle had. Dit feit, gecombineerd met het feit dat de mannen door verdachte zijn aangereden en op zijn motorkap belandden, maakt dat er sprake was van een aanmerkelijke kans op zwaar lichamelijk letsel. De officier van justitie wijst er tevens op dat, nadat de mannen van de motorkap waren gevallen, verdachte wegreed, terwijl hij niet wist waar de mannen zich op dat moment bevonden en welk letsel zij hadden opgelopen. Ten slotte is de officier van justitie van mening dat het letsel dat de mannen blijkens de medische verklaring hebben opgelopen, goed past bij de deuk die op de motorkap van verdachte door de verbalisanten is geconstateerd. 4.2 Het standpunt van de verdediging De verdediging stelt zich primair op het standpunt dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen van het primair, subsidiair en meer subsidiair tenlastegelegde feit. De raadsman heeft ten aanzien van het primair tenlastegelegde aangevoerd dat hij, evenals de officier van justitie, van mening is dat uit de eerder door hem overgelegde grafiek van de SWOV blijkt dat de kans op een dodelijke afloop wanneer een voetganger wordt aangereden door een auto met een snelheid van 10 kilometer per uur, zijnde de geschatte snelheid waarmee verdachte volgens de raadsman reed, tot 0% te reduceren is. Ten aanzien van het subsidiair tenlastegelegde heeft de raadsman verwezen naar pagina 4 van het onderzoek van de SWOV, inhoudende: “gezien het verband tussen botssnelheid en de kans op een dodelijke afloop van een ongeval levert iedere reductie van de botssnelheid een forse afname van die kans op. Ongevallen bij botssnelheden onder de 30 km/uur lopen vaak goed af”. Volgens de raadsman blijkt uit het voorgaande en uit de snelheid waarmee verdachte reed, dat de kans op zwaar lichamelijk letsel bij een aanrijding onder die omstandigheden klein is en dat verdachte derhalve geen opzet - ook niet in de voorwaardelijke variant - op zwaar lichamelijk letsel van de mannen had. De raadsman heeft voorts opgemerkt dat de mannen, nadat zij van de motorkap op de weg terecht waren gekomen, op stonden en weg liepen, hetgeen verdachte ook heeft waargenomen. Met betrekking tot het meer subsidiair tenlastegelegde heeft de raadsman aangevoerd dat niet duidelijk is of het letsel dat de mannen blijkens de medische gegevens hebben opgelopen, door de aanrijding van verdachte zijn veroorzaakt, omdat de mannen zich pas dagen later bij de dokter hebben gemeld. Daarnaast was er volgens de raadsman geen sprake van pijnbeleving door de mannen, nu uit het dossier blijkt dat de mannen, nadat ze door verdachte waren aangereden, op stonden en weg liepen. De raadsman wijst in dit verband tevens op het proces-verbaal van bevindingen, waaruit blijkt dat de verbalisanten het kennelijk niet noodzakelijk achtten om hulp te verlenen aan de aangereden mannen. Nu niet vast staat dat het geconstateerde letsel is veroorzaakt door verdachte en er geen sprake was van pijnbeleving, dient verdachte te worden vrijgesproken van mishandeling, aldus de raadsman. 4.3 Het oordeel van de rechtbank Vast staat dat de slachtoffers, [slachtoffer 2] (hierna: [slachtoffer 1]) en [slachtoffer 1] (hierna: [slachtoffer 2]), op 17 maart 2008 op de Hellingbaan te Vlissingen door verdachte met zijn auto zijn aangereden. Op 17 maart 2008, omstreeks 22.00 uur, loopt verdachte naar zijn auto die op de Hellingbaan te Vlissingen geparkeerd staat. Wanneer verdachte vlakbij zijn auto is, treft hij aangever [slachtoffer 1] en aangever [slachtoffer 2], die van plan zijn om verdachte te beroven . Aangever [slachtoffer 2] pakt een fiets, tilt deze boven zijn hoofd en gooit deze op de grond voor verdachte . Vanaf hier lopen de verklaringen uiteen. Uit het dossier en het verhandelde ter terechtzitting is het volgende naar voren gekomen. Aangevers [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] hebben verklaard dat , nadat [slachtoffer 1] de fiets voor verdachte op de grond heeft gegooid, verdachte wegrent. Beide jongens gaan in de auto van verdachte zitten en [slachtoffer 1] neemt muntgeld weg uit de auto. Wanneer zij uit de auto gestapt zijn, zien zij verdachte, die “hé, wat moet dat” naar hen roept. Hierop rennen aangevers weg en wanneer zij aan het einde van de Hellingbaan over het trottoir lopen, worden zij van achteren door een auto aangereden. [slachtoffer 1] loopt ten gevolge van deze aanrijding naar eigen zeggen een bloedneus, een wond bij zijn bovenlip en een wond aan de onderzijde van zijn kin op. Verdachte heeft omtrent de feitelijke gang van zaken en de directe aanleiding daartoe op 18 maart 2008 - zakelijk weergeven - als volgt verklaard : Nadat een van de aangevers de fiets boven zijn hoofd heeft geheven, zegt één van de aangevers dat hij zijn mes zal pakken. Verdachte rent hierop weg en loopt even later weer terug richting zijn auto. Wanneer verdachte zijn auto weer in het zicht heeft, ziet hij de twee aangevers in de buurt van zijn auto, waarop verdachte “hé” roept. De aangevers rennen hierop weg. Wanneer verdachte bij zijn auto komt, ziet hij dat zijn navigatieapparatuur uit zijn auto ontbreekt. Verdachte wil de aangevers laten stoppen, stapt hiertoe in zijn auto en is de aangevers achterna gereden. Verdachte ziet de aangevers op het trottoir tussen het Scheldeterrein en de parkeergarage van de Hellingbaan lopen en rijdt de aangevers aan. Één van de aangevers komt op het rechtergedeelte van zijn motorkap terecht en de andere aangever op het linkergedeelte. Beide aangevers vallen op de motorkap van de auto van verdachte. Volgens verdachte was zijn snelheid op het moment van de aanrijding 10 kilometer per uur. Uit de verklaring van de forensisch deskundige blijkt dat bij [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] letsel is geconstateerd. De tijdens de aanrijding aanwezige brigadier van politie [verbalisant 1] en hoofdagent [verbalisant 2] hebben de snelheid waarmee verdachte vlak voor de aanrijding reed, geschat op 40 à 50 kilometer per uur. Bij zijn verhoor bij de rechter-commissaris geeft [verbalisant 1] aan dat hij bij zijn schatting blijft en voegt daaraan toe dat hij veel ervaring heeft met het schatten van snelheid. Tevens zegt hij in die verklaring dat de auto voor de aanrijding wel vaart minderde, doordat hij de stoep raakte . Uit het proces-verbaal Verkeersongevals Analyse blijkt dat er op de rechterzijde van het trottoir van de Hellingbaan, zijnde de plaats delict, bandensporen en rem-/blokkeersporen zijn aangetroffen. Voorts blijkt dat op de motorkap van de auto van verdachte deukschade is geconstateerd, welke volgens de verbalisanten veroorzaakt zou kunnen zijn door een aanrijding met een voetganger. De verbalisanten schatten, op grond van berekeningen, de snelheid waarmee verdachte de slachtoffers aanreed tussen de 24 en 29 kilometer per uur. Vrijspraak primair De rechtbank gaat er, gelet op de hiervoor vermelde verklaringen van verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] in combinatie met de constateringen in de Verkeersongevals Analyse, vanuit dat verdachte ten tijde van de aanrijding tussen de 24 en 29 kilometer per uur reed. Met de officier van justitie en de verdediging is de rechtbank van oordeel dat niet bewezen kan worden dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan poging tot doodslag, zoals aan hem primair ten laste is gelegd. Zij overweegt daartoe dat uit de grafiek van de SWOV die de raadsman op 16 december 2008 aan de rechtbank heeft overgelegd, blijkt dat de kans op een dodelijke afloop indien een voetganger wordt aangereden door een auto met een snelheid tussen de 24 en 29 kilometer per uur, zeer minimaal is. Gelet op het bovenstaande dient verdachte derhalve te worden vrijgesproken van het onder het primair ten laste gelegde. Vrijspraak subsidiair De rechtbank is van oordeel dat ook niet bewezen kan worden dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan poging tot zware mishandeling, zoals aan hem subsidiair ten laste is gelegd. De rechtbank acht met name niet bewezen dat verdachte het opzet – ook niet in de voorwaardelijke variant – op zwaar lichamelijk letsel van de slachtoffers had. Zij overweegt hieromtrent dat in het rapport van de psycholoog wordt geconstateerd dat verdachte vanwege zijn stoornis (een vorm van autisme met daarbij een sterke dwangmatigheid) een zeer beperkte keuzevrijheid heeft in zijn gedrag en dat zijn enige doel was het stoppen van zijn belagers. De psycholoog constateert voorts dat, indien verdachte één van beide aangevers bewust ernstige schade had willen toebrengen, hij dit ongetwijfeld ook had gedaan en ook had kunnen doen . Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat verdachte dient te worden vrijgesproken van het subsidiair ten laste gelegde. Meer subsidiair De rechtbank overweegt het volgende. Uit de verklaringen van de slachtoffers, de verklaring van verdachte en het proces-verbaal van Verkeersongevals Analyse, zoals deze onder 4.3 zijn vermeld, blijkt dat verdachte de aangevers met zijn auto van achteren heeft aangereden, met een snelheid van tussen de 24 en 29 kilometer per uur. De aangevers kwamen hierbij op de motorkap van de auto terecht en vielen daarna op de grond. Indien men met genoemde snelheid met een auto op mensen inrijdt, bestaat naar algemene ervaringsregels de aanmerkelijke kans dat dit pijn en letsel tot gevolg heeft. De rechtbank overweegt voorts dat uit het rapport van de psycholoog blijkt dat verdachte zich had kunnen realiseren dat de aanrijding tot enig letsel had kunnen leiden . Gelet hierop en op de intelligentie van verdachte, is de rechtbank van oordeel dat verdachte zich had kunnen realiseren dat het aanrijden van de aangevers lichamelijk letsel ten gevolge zou kunnen hebben en die aanmerkelijke kans heeft aanvaard. Dat er sprake is van letsel blijkt naar het oordeel van de rechtbank genoegzaam uit de medische verklaringen van de forensisch deskundige , waarbij de rechtbank overweegt dat het geconstateerde letsel past bij letsel ten gevolge van een aanrijding, alsmede uit eerdergenoemde verklaring van aangever [slachtoffer 1] en die van aangever [slachtoffer 2], die verklaard heeft dat hij zag dat zijn broer na de aanrijding uit zijn kin en neus bloedde . De rechtbank is daarnaast van oordeel dat, hoewel de aangevers in hun aangifte niet verklaren dat zij pijn hadden ten gevolge van de aanrijding, het een feit van algemene bekendheid is dat, indien men wordt aangereden door een auto en men daarbij op de motorkap belandt, pijn ondervindt, zeker indien er, zoals in het onderhavige geval, sprake is van verwondingen. Het vorenstaande leidt tot de conclusie dat verdachte het voorwaardelijk opzet op pijn en letsel van de aangevers heeft gehad. Op grond van het bovenstaande acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de onder de meer subsidiair ten laste gelegde mishandeling. 4.4 De bewezenverklaring De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat hij op 17 maart 2008, in de gemeente Vlissingen, [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] opzettelijk heeft mishandeld door opzettelijk met een auto tegen die [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] voornoemd aan te rijden, tengevolge waarvan die [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] pijn en/of letsel hebben bekomen. De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken. 5 De strafbaarheid Noodweerexces 5.1 Het standpunt van de verdediging De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat er sprake was van noodweerexces, nu het inrijden op de mannen het gevolg is geweest van een hevige gemoedsbeweging, die het gevolg was van een eerdere wederrechtelijke aanranding jegens verdachte en zijn auto door de mannen. De raadsman heeft hierbij verwezen naar jurisprudentie van de Hoge Raad, waaruit blijkt dat er sprake is van een verruiming van de reikwijdte van het begrip hevige gemoedsbeweging. Volgens de raadsman was de hevige gemoedsbeweging van verdachte zo intens dat verdachte zich er niets meer van kan herinneren. 5.2 Het standpunt van de officier van justitie De officier van justitie heeft geconcludeerd dat een beroep op noodweerexces niet kan slagen. Zij heeft daartoe aangevoerd dat het handelen van verdachte niet het gevolg was van een hevige gemoedsbeweging. Zij heeft hierbij verwezen naar de verklaring van verdachte ter terechtzitting, waaruit blijkt dat verdachte, toen hij in zijn auto stapte, verbaasd was dat de jongens die hem eerder probeerden te beroven wegrenden toen hij naar hen riep. Dit wijst volgens de officier van justitie op een keuze en niet op een hevige gemoedsbeweging. 5.3 Het oordeel van de rechtbank Een beroep op noodweerexces in de zin van artikel 41, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht kan slechts slagen indien de verweten gedragingen van verdachte het gevolg zijn geweest van een hevige gemoedsbeweging bij verdachte, die door een wederrechtelijke aanranding jegens verdachte’s (of iemand anders) lijf, eerbaarheid of goed is veroorzaakt. Uit het dossier blijkt dat de aangevers van plan waren verdachte, die bij zijn auto stond, te beroven. Één van de aangevers heeft een fiets gepakt, deze opgetild en voor verdachte op de grond gegooid. Hierop is verdachte weggerend, terwijl één van de aangevers achter verdachte aanrende. Toen verdachte merkte dat één van de aangevers niet meer achter hem aanrende, is hij weer richting zijn auto gelopen. Verdachte zag de aangevers in/bij zijn auto, waarop hij “hé” naar de mannen riep. Hierop renden de mannen weg. Nadat verdachte weer bij zijn auto was, zag hij dat zijn tomtom uit zijn auto was gehaald. De rechtbank is van oordeel dat sprake was van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding door de latere slachtoffers jegens verdachte, namelijk het boven de hoofd houden van een fiets voor verdachte en later door het wegnemen van goederen uit zijn auto. Deze wederrechtelijke aanrandingen waren echter reeds geëindigd toen verdachte naar zijn auto terugkeerde en naar de mannen riep. De psycholoog stelt dat verdachte ten tijde van zijn handelen waarschijnlijk kalm en geconcentreerd was, zodat er geen reden is om een gemoedstoestand te veronderstellen waarin hij werd overspoeld door emoties . Bovendien heeft verdachte ter terechtzitting verklaard dat hij, toen hij in zijn auto stapte, verbaasd was dat de jongens die hem eerder wilden beroven wegrenden toen hij naar hen riep. De rechtbank is van oordeel dat ook de inhoud van deze verklaring van verdachte geen blijk geeft van een hevige gemoedsbeweging. Ook als ervan wordt uitgegaan dat de Hoge Raad de reikwijdte van het begrip hevige gemoedsbeweging heeft opgerekt, is, gelet op het hiervoor overwogene, niet aannemelijk geworden dat het handelen van verdachte het gevolg was van een hevige gemoedsbeweging. De rechtbank verwerpt derhalve het beroep op noodweerexces. Psychische overmacht 5.4 Het standpunt van de verdediging De raadsman van verdachte heeft een beroep gedaan op psychische overmacht, waarbij hij stelt dat het handelen van verdachte het gevolg is geweest van een van buiten komende drang en een beperking van de wilsvrijheid van verdachte. Volgens de raadsman werd de wilsvrijheid van verdachte beperkt, omdat er sprake was van een psychische blokkade, waardoor hij de keuzealternatieven niet kon zien. Dit heeft tot gevolg gehad dat verdachte dacht dat het gebruiken van de auto als instrument om de daders te stoppen, de enige optie was. De raadsman heeft hierbij verwezen naar het rapport van de psycholoog, waaruit blijkt dat de keuzevrijheid van verdachte in zijn gedrag, gelet op zijn stoornis, zeer beperkt is, waardoor hij geen alternatieven kon afwegen op het moment van de aanrijding. 5.5 Het standpunt van de officier van justitie De officier van justitie is van mening dat er geen sprake is van psychische overmacht. Zij heeft daartoe aangevoerd dat het daarbij moet gaan om een van buiten komende drang waartegen een gemiddelde persoon geen weerstand kon en behoefde te bieden. Volgens de officier van justitie zou een gemiddelde persoon niet de keuze maken om personen, die een poging tot beroving hebben gedaan, te achtervolgen en vervolgens aan te rijden met de auto. De officier van justitie heeft opgemerkt dat het bij de beoordeling of er sprake is van psychische overmacht niet om de vraag gaat of er sprake was van vrije wilsbepaling, omdat dit aan de orde komt bij de toerekeningsvatbaarheid. 5.6 Het oordeel van de rechtbank Een beroep op psychische overmacht in de zin van artikel 40 van het Wetboek van Strafrecht kan slechts slagen indien er sprake was van een van buiten komende drang waaraan de verdachte redelijkerwijs geen weerstand kon en behoefde te bieden (zie onder andere HR 30 november 2004, rechtsoverweging 3.5, LJN AR2067). De bij verdachte bestaande psychische blokkade waarmee de raadsman zijn beroep op overmacht heeft onderbouwd, betreft naar het oordeel van de rechtbank veeleer een interne en geen van buiten komende drang. Nu ook overigens niet aannemelijk is geworden dat er sprake was van een dergelijke van buiten komende drang, wordt het beroep op psychische overmacht verworpen. Uiteraard kan de stelling dat verdachte door zijn persoonlijkheidsstoornis werd beperkt in zijn wilsvrijheid wel een rol spelen in het kader van de toerekening(svatbaarheid). Toerekeningsvatbaarheid Omtrent de geestvermogens van verdachte ten tijde van het begaan van het tenlastegelegde feit heeft drs. J.J. van der Weele, psycholoog, een onderzoek verricht. De deskundige heeft op 25 februari 2009 over zijn bevindingen gerapporteerd. Naar het oordeel van de deskundige was bij verdachte ten tijde van het bewezenverklaarde feit sprake van een pervasieve ontwikkelingsstoornis, met (deels) secundair sterke dwangmatige kenmerken. Tot een diepgaande sociale en emotionele wederkerigheid komt verdachte niet. Daarnaast valt vooral op dat verdachte, ondanks zijn intelligentie, niet kan omgaan met een veelheid aan prikkels. Indien hij zich op verschillende taken tegelijkertijd moet richten, gaat het direct verkeerd. In een situatie als de onderhavige verliest verdachte uiteraard ook het overzicht en kiest hij uiteindelijk voor één bepaalde handeling. Die wordt dan wel met een bijna wetenschappelijke precisie uitgevoerd. Verdachte had slechts één doel voor ogen en dat was de jongens te stoppen. Wat hij er verder mee moest, was nog niet in zijn gedachten opgekomen. De aan zijn pervasieve stoornis gekoppelde dwangmatigheid maakt dat hij op deze manier functioneert. Zijn keuzevrijheid in gedrag in een situatie zoals deze is dan ook zeer beperkt. De deskundige is tot conclusie gekomen dat verdachte als gevolg van het bovenstaande als sterk verminderd toerekeningsvatbaar kan worden beschouwd. De rechtbank neemt het oordeel van de deskundige over en maakt dit tot het hare. Deze sterk verminderde toerekeningsvatbaarheid sluit de strafbaarheid van de verdachte echter niet uit. 6 De strafoplegging 6.1 De vordering van de officier van justitie De officier van justitie vordert op grond van hetgeen zij bewezen acht aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf voor de duur van 150 dagen met aftrek van voorarrest, waarvan 105 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar. 6.2 Het standpunt van de verdediging De raadsman heeft primair vrijspraak bepleit en subsidiair ontslag van alle rechtsvervolging. Indien de rechtbank tot een bewezenverklaring komt en de verweren verwerpt, heeft de raadsman verzocht de eis van de officier van justitie te matigen, gelet op de sterk verminderde toerekeningsvatbaarheid. 6.3 Het oordeel van de rechtbank Verdachte heeft twee mannen met zijn auto aangereden, waardoor zij letsel hebben opgelopen en pijn hebben ondervonden. Hij heeft daarmee op grove wijze inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van de slachtoffers. Voor dergelijk onverantwoord en risicovol handelen is in beginsel een onvoorwaardelijke gevangenisstraf passend en geboden. Uit het op naam van de verdachte staand uittreksel uit het Algemeen Documentatieregister d.d. 24 juli 2009 blijkt dat verdachte niet eerder met politie en justitie in aanraking is geweest wegens een soortgelijk feit. De rechtbank zal hiermee in het voordeel van verdachte rekening houden. Ook houdt de rechtbank er in het voordeel van verdachte rekening mee dat het beide aangevers waren die in eerste instantie zonder enige aanleiding op agressieve en intimiderende wijze de confrontatie met verdachte hebben gezocht. Voorts houdt de rechtbank rekening met het rapport van de psycholoog, waaruit volgt dat bij verdachte ten tijde van het bewezen verklaarde feit sprake was van een gebrekkige ontwikkeling van zijn geestvermogens in de zin van een pervasieve ontwikkelingsstoornis, met (deels) secundair sterke dwangmatige kenmerken. Volgens de deskundige kan verdachte als sterk verminderd toerekeningsvatbaar worden beschouwd. De kans op recidive wordt zeer gering geschat. De deskundige ziet geen indicaties voor enigerlei verplichte behandeling of begeleiding door de Reclassering. De officier van justitie is bij haar eis uitgegaan van een bewezenverklaring van het subsidiair ten laste gelegde. Gelet op het feit dat de rechtbank het meer subsidiaire feit bewezen acht en gelet op het hiervoor overwogene, zal zij een lagere straf opleggen dan door de officier van justitie is gevorderd. Alles afwegend komt de rechtbank tot de conclusie dat voor het bewezen verklaarde kan worden volstaan met een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 4 weken met aftrek van de tijd die verdachte in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht. 7 De benadeelde partij De benadeelde partij [slachtoffer 2] vordert een schadevergoeding van € 1.900,00. De officier van justitie heeft geconcludeerd tot niet-ontvankelijkheid van de vordering van de benadeelde partij, gelet op eventuele medeschuld van de benadeelde partij. De raadsman heeft verzocht de vordering van de benadeelde partij af te wijzen, omdat deze, gelet op het vraagstuk van eigen schuld van de benadeelde partij, niet van eenvoudige aard is. De rechtbank acht de vordering niet van zo eenvoudige aard dat deze zich leent voor behandeling in dit strafgeding. Zij wijst hierbij met name op het vraagstuk van eigen schuld van de benadeelde partij dat in deze zaak speelt. De benadeelde partij zal daarom niet-ontvankelijk worden verklaard in haar vordering. Zij kan haar vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen. 8 De wettelijke voorschriften De beslissing berust op de artikelen 14a, 14b, 14c en 300 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde. 9 De beslissing De rechtbank: Bewezenverklaring - verklaart het ten laste gelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven; - spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd; Strafbaarheid - verklaart dat het bewezen verklaarde het volgende strafbare feit oplevert: Meer subsidiair: Mishandeling, meermalen gepleegd; - verklaart verdachte strafbaar voor het bewezen verklaarde; Strafoplegging - veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van 4 weken, voorwaardelijk met een proeftijd van 2 twee jaar; - bepaalt dat de voorwaardelijke straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast: * omdat verdachte zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit; - bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf; - heft op het reeds geschorste bevel tot voorlopige hechtenis, zulks met onmiddellijke ingang; Benadeelde partij - verklaart de benadeelde partij [slachtoffer 2] niet-ontvankelijk in haar vordering en bepaalt dat die vordering bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht. Dit vonnis is gewezen door mr. Woltring, voorzitter, mr. Steenbeek en mr. Haesen, rechters, in tegenwoordigheid van mr. Lantai, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 2 september 2009. De griffier is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.